Uitspraak 201206800/1/R3


Volledige tekst

201206800/1/R3.
Datum uitspraak: 20 februari 2013

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellante], wonend te Helmond,

en

de raad van de gemeente Helmond,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 3 april 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "‘t Hout" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellante] heeft een nader stuk ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 januari 2013, waar [appellante], bijgestaan door drs. P.J. Dekkers, en de raad, vertegenwoordigd door mr. P. Helmus, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Het plan voorziet in een actualisering van het juridisch-planologisch kader voor de wijk ’t Hout en is conserverend van aard.

2. Het beroep van [appellante] is gericht tegen het gedeelte van het plandeel met de bestemming "Bedrijf" dat ziet op haar perceel [locatie] in Helmond. [appellante] brengt naar voren dat dit deel van het plandeel niet in overeenstemming is met het feitelijke gebruik van het desbetreffende gedeelte van het gebouw waarop het betrekking heeft. Het gaat volgens [appellante] om een reeds lang bestaande situatie, waarin het gebouw, voor zover gesitueerd op haar perceel, volledig in gebruik is als woning, en niet om een nieuwe ontwikkeling. Voorts stelt [appellante] dat de raad in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft gehandeld. Een andere zienswijze tegen het ontwerpbestemmingsplan die betrekking heeft op het perceel Pastoor Elsenstraat 11, heeft in een soortgelijke situatie wel tot een wijziging van het plan geleid en het plan maakt op het perceel Houtsestraat 36 de bouw van drie nieuwe woningen mogelijk.

3. De raad stelt zich op het standpunt dat het plan slechts een actualisering behelst van de vorige bestemmingsplannen. Het betreft dan ook een conserverend plan, waarbij de bestaande situatie is vastgelegd. Nieuwe ontwikkelingen worden buiten de actualisering gehouden. Deze nieuwe ontwikkelingen zullen eventueel door middel van een afzonderlijke procedure mogelijk worden gemaakt.

4. Het plandeel met de bestemming "Bedrijf" ziet op het gebouw dat staat op een gedeelte van het perceel van [appellante] en een gedeelte van het aangrenzende perceel Pastoor Elsenstraat 49. Het gebouw is aan de woning van [appellante] gebouwd, die in het plan als zodanig is bestemd. Oorspronkelijk was in het gebouw een loodgietersbedrijf gevestigd. Thans wordt dit grotendeels gebruikt door een kleine drukkerij. Niet in geschil is dat het gedeelte van het gebouw dat staat op het perceel van [appellante] en dat in het plan is bestemd voor bedrijfsdoeleinden, reeds in de 80’-er jaren van de vorige eeuw als woonruimte in gebruik is genomen, hoewel het desbetreffende gedeelte ook in het toentertijd geldende bestemmingsplan was bestemd voor bedrijfsactiviteiten.

5. De Afdeling overweegt dat het hier gaat om een conserverend bestemmingsplan waarmee blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting wordt beoogd in beginsel uitsluitend bestaand legaal gebruik van gronden en opstallen als zodanig vast te leggen. Het standpunt van de raad dat zich in dit geval een zodanige situatie niet voordoet en dat de door [appellante] gewenste bestemming een in planologisch opzicht nieuwe ontwikkeling betreft, die de doelstelling van het plan te buiten gaat, is juist en niet onredelijk. Hierbij heeft de Afdeling in aanmerking genomen dat het gebruik van het gedeelte van het gebouw als woonruimte niet wordt beschermd door het overgangsrecht in artikel 30, lid 30.2, van de regels van het voorliggende plan. Aan de door [appellante] aangevoerde stelling dat de grens van de bestemming "Bedrijf" in het plan niet samenvalt met de kadastrale eigendomsgrens tussen de percelen [locatie] en Pastoor Elsenstraat 49, hoefde de raad geen doorslaggevende betekenis toe te kennen. De raad hoefde daarin geen aanleiding te zien het bestreden gedeelte van het plandeel te bestemmen voor woondoeleinden.

6. Wat betreft de door [appellante] gemaakte vergelijking met het perceel Pastoor Elsenstraat 11, blijkt uit de stukken dat die situatie verschilt van de aan de orde zijnde situatie, omdat het in dat geval niet gaat om een nieuwe bestemming, maar om een bestemming die in overeenstemming is met het vorige plan "Herziening Centrum ’t Hout". Wat betreft de vergelijking met het perceel Houtsestraat 36, blijkt dat die situatie verschilt van de aan de orde zijnde situatie, omdat de bestemming onder het vorige plan "Houtsestraat e.o." "Uit te werken woongebied" was. Daarbinnen mochten woningen worden gebouwd met inachtneming van de uitwerkingsregels. In zoverre maakt het voorliggende plan geen nieuwe ontwikkeling mogelijk. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door [appellante] genoemde situaties niet overeenkomen met haar situatie.

7. In hetgeen [appellante] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plandeel, voor zover bestreden, strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.

8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.W.M. Kooijman, ambtenaar van staat.

w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Kooijman
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 20 februari 2013

177-774.