Uitspraak 201206143/1/A1


Volledige tekst

201206143/1/A1.
Datum uitspraak: 20 februari 2013

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Berghem, gemeente Oss,

tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 11 mei 2012 in zaak nr. 11/1346 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Oss.

Procesverloop

Bij besluit van 13 oktober 2010 heeft het college [appellant] onder oplegging van een dwangsom onder meer gelast het, al dan niet tegen betaling, aan derden in gebruik geven voor niet-agrarisch gebruik van het perceel ongenummerd aan de [locatie] te Berghem (hierna: het perceel), te beëindigen en beëindigd te houden.

Bij besluit van 18 maart 2011 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 11 mei 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft [belanghebbende] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 januari 2013, waar [appellant], bijgestaan door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. A. Gedik-Ural en J.A.F. van Herwijnen, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Op het perceel van [appellant] wordt paardgereden door derden. Aanleiding voor het besluit van 13 oktober 2010 was een klacht over dit gebruik van het perceel van omwonenden, onder wie [omwonende].

2. Ingevolge het ten tijde van het besluit van 13 oktober 2010 ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied" rust op het perceel de bestemming "Agrarisch gebied met landschappelijke waarden".

3. Ingevolge artikel 4.1 van de planvoorschriften zijn de als "Agrarisch gebied met landschappelijke waarden" op de kaart aangegeven gronden bestemd voor:

- agrarisch grondgebruik en agrarische bedrijfsuitoefening;

- extensief recreatief medegebruik;

- verkeersdoeleinden;

- behoud, herstel en versterking van landschappelijke waarden;

- voorzieningen van openbaar nut.

Ingevolge artikel 4.2.2 mag het gehele gebied worden gebruikt ten behoeve van extensief recreatief medegebruik.

Ingevolge artikel 4.2.4 zijn de gronden welke op de kaart niet nader zijn aangeduid en niet nader worden omschreven in dit lid uitsluitend bestemd voor agrarisch grondgebruik, alsmede voor verkeersdoeleinden in de vorm van onverharde wegen ten behoeve van het agrarisch gebruik.

Ingevolge artikel 1, aanhef en onder d, wordt in deze voorschriften, voor zover hier van belang, onder agrarisch bedrijf verstaan: een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, waarbij ondergeschikte detailhandel in zelf-voortgebrachte producten wordt geacht tot de agrarische bedrijfsvoering te horen.

Ingevolge het bepaalde onder r wordt onder extensief recreatief medegebruik verstaan: een vorm van openluchtrecreatie waarbij vooral het landschap of bepaalde delen ervan sterk beleefd worden, waarbij weinig of geen gebouwde voorzieningen nodig zijn en waarbij tevens in het algemeen het aantal recreanten per oppervlakte-eenheid beperkt is, zoals wandelen, fietsen, verpozen en natuur- en landschapsbeleving; onder extensieve recreatie wordt in ieder geval niet begrepen lawaaisporten.

4. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het gebruik van het perceel niet in strijd is met artikel 4.1 van de planvoorschriften van het bestemmingsplan, nu het gebruik incidenteel en kortdurend is en bovendien kan worden aangemerkt als extensief recreatief medegebruik. Hij voert daartoe onder meer aan dat er geen intensief gebruik is van het perceel, nu daar gemiddeld slechts twee uur per week wordt paardgereden en geen paardrijlessen worden gegeven.

4.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 6 juni 2012 in zaak nr. 201110793/1/A1), verzet een bestemmingsplan zich bij wijze van uitzondering niet tegen kortdurend en incidenteel gebruik van een perceel in strijd met het bestemmingsplan. De stelling van [appellant] dat gemiddeld slechts twee uur per week wordt paardgereden levert geen grond op voor het oordeel dat dit gebruik kan worden aangemerkt als kortdurend en incidenteel, dat slechts bij uitzondering plaatsvindt. Het gebruik van het perceel voor paardrijden is niet incidenteel en uitzonderlijk, maar vindt wekelijks plaats. Dat niet in de winterperiode wordt paardgereden, zoals [appellant] ter zitting heeft gesteld, maakt dat niet anders. De rest van het jaar wordt wel paardgereden. Dit gebruik is onvoldoende om geen strijdig gebruik met het bestemmingsplan aan te nemen.

De rechtbank heeft voorts terecht overwogen dat dit gebruik niet kan worden aangemerkt als extensief recreatief medegebruik als bedoeld in artikel 4.1 van de planvoorschriften, omdat het gebruik specifiek is gericht op dit perceel, terwijl het bij extensief recreatief medegebruik moet gaan om een medegebruik waarbij nauwelijks druk wordt uitgeoefend op de omgeving. Het gebruik van het perceel ligt ook niet in lijn met de voorbeelden die worden vermeld in de begripsomschrijving van extensief recreatief medegebruik als bedoeld in artikel 1, onder r, van de planregels. Tijdens het paardrijden wordt het perceel intensief gebruikt en bovendien wordt het perceel dan niet verlaten. Aldus wordt een specifiek ruimtebeslag op het perceel gelegd, waar verder geen agrarisch grondgebruik plaatsvindt. Dat op het perceel geen professionele paardrijbak aanwezig is, zoals [appellant] ter zitting heeft gesteld, maakt dat niet anders. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het gebruik van het perceel in strijd is met het bestemmingsplan.

Het betoog faalt.

5. Nu [appellant] heeft gehandeld in strijd met het bestemmingsplan was het college bevoegd daartegen handhavend op te treden.

Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.

6. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het handhavend optreden van het college zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat het college hiervan had behoren af te zien. Hij voert daartoe aan dat de activiteiten met de paarden naar aanleiding van de klacht van Uijlen zijn verplaatst naar het midden van het perceel, waardoor hij daarvan geen overlast meer ondervindt. Nu de overlast volgens hem is beëindigd, had het college alsnog van handhavend optreden moeten afzien.

6.1. De verplaatsing van de activiteiten naar het midden van het perceel, waarop dezelfde bestemming rust, maakt niet dat deze activiteiten niet in strijd zijn met het bestemmingsplan en brengt niet zonder meer mee dat overlast voor omwonenden wordt voorkomen.

De rechtbank heeft terecht geen grond gezien voor het oordeel dat handhavend optreden in dit geval zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden had behoren te worden afgezien. De algemene belangen die zijn gemoeid bij het ongedaan maken van de overtreding, heeft het college reeds van voldoende gewicht kunnen achten om tot handhaving over te gaan.

Het betoog faalt.

7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Fransen, ambtenaar van staat.

w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Fransen
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 20 februari 2013

407-761.