Uitspraak 201202905/1/A2


Volledige tekst

201202905/1/A2.
Datum uitspraak: 13 februari 2013

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 6 februari 2012 in zaak nr. 11-4765 in het geding tussen:

[appellant]

en

de besliscommissie van het Schadeschap Luchthaven Schiphol.

Procesverloop

Bij besluit van 20 september 2010 heeft de besliscommissie [appellant] een bedrag van € 90.000,00, vermeerderd met wettelijke rente, toegekend ter vergoeding van planschade.

Bij besluit van 29 augustus 2011 heeft de besliscommissie het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 6 februari 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De besliscommissie heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 januari 2013, waar [appellant], vertegenwoordigd door zijn [zoon], bijgestaan door mr. J. Geelhoed, advocaat te Naaldwijk, en de besliscommissie, vertegenwoordigd door haar [voorzitter], zijn verschenen.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO), zoals die bepaling gold ten tijde van belang en voor zover thans van belang, kent de gemeenteraad, voor zover een belanghebbende ten gevolge van de bepalingen van een bestemmingsplan schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.

2. Voor de behandeling van verzoeken om schadevergoeding die verband houden met de uitbreiding van het luchtvaartterrein Schiphol hebben onder meer de minister van Verkeer en Waterstaat, provinciale staten van Noord-Holland en de raden van een aantal gemeenten de Gemeenschappelijke regeling Schadeschap Luchthaven Schiphol vastgesteld.

Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de gemeenschappelijke regeling is het algemeen bestuur van het Schadeschap, onverminderd artikel 19, bij uitsluiting bevoegd ter zake van de behandeling van en de beslissing op een aanvraag om schadevergoeding als bedoeld in artikel 49 van de WRO, doch uitsluitend voor zover deze aanvraag verband houdt met schade ten gevolge van de aanwijzingen bedoeld in de artikelen 24, 26 en 27 van de Luchtvaartwet ten behoeve van het luchtvaartterrein Schiphol (besluiten van de minister van Verkeer en Waterstaat en de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 23 oktober 1996, Stcrt. 1996, 211).

Ingevolge artikel 19, eerste lid, kan het algemeen bestuur de in artikel 9 genoemde bevoegdheden overdragen aan de besliscommissie.

Bij besluit van 14 januari 1999 heeft het algemeen bestuur deze bevoegdheden aan de besliscommissie overgedragen.

3. [appellant] is sinds de jaren zeventig eigenaar van het perceel en de daarop gelegen karakteristieke Zaanse stolpboerderij met aangebouwde schuur/stal aan de [locatie] in [plaats]. De woning ligt op een afstand van ongeveer 10 kilometer van de dichtstbijzijnde start- en landingsbaan van de luchthaven Schiphol, de zogeheten Polderbaan. [appellant] heeft op 14 januari 2005 verzocht om vergoeding van schade ten gevolge van de uitbreiding van het luchtvaartterrein van Schiphol met deze vijfde baan en het instellen van geluidszones op basis van het Aanwijzingsbesluit van 23 oktober 1996. Op 29 april 1999 is het bestemmingsplan "Schiphol-West en omgeving" van de gemeente Haarlemmermeer dat de uitbreiding van de luchthaven Schiphol met de vijfde baan planologisch mogelijk heeft gemaakt, in werking getreden.

4. De besliscommissie heeft aan de in bezwaar gehandhaafde toekenning van een vergoeding van planschade van € 90.000,00 ten grondslag gelegd het advies van de adviescommissie van juni 2010 en haar aanvullende adviezen van april 2011 en 17 augustus 2011. De adviescommissie heeft geconcludeerd dat het nieuwe bestemmingsplan "Schiphol-West en omgeving", anders dan het oude bestemmingsplan "Landelijk gebied", de aanleg van een vijfde baan, inclusief de zuidelijke taxibaan, mogelijk heeft gemaakt. Ten gevolge van de vijfde baan zal de geluidsbelasting van de woning van [appellant] toenemen van 35 naar 51 Kosteneenheden (etmaalwaarde). Volgens de adviescommissie is [appellant] hierdoor in een planologisch nadeliger positie komen te verkeren. De adviescommissie heeft dit nadeel getaxeerd op € 90.000,00.

5. [appellant] betoogt tevergeefs dat de rechtbank ten onrechte geen aanleiding heeft gezien voor het oordeel dat de adviescommissie bij de taxatie van zijn woning is uitgegaan van een onjuiste perceelsoppervlakte. In het advies van de adviescommissie van juni 2010 is vermeld dat de percelen van [appellant], kadastraal bekend gemeente [plaats], sectie […], nrs. […], een oppervlakte hebben van respectievelijk 240 en 1.020 m2. Daarbij is verwezen naar de bij dit advies gevoegde kadastrale gegevens, waarin is vermeld dat het perceel nr. 168 een oppervlakte heeft van 2.400 m2. Voorts heeft de adviescommissie in haar aanvullend advies van april 2011 toegelicht dat de onjuiste perceelsgrootte van 240 m2 berust op een kennelijke verschrijving en dat bij de bepaling van de waarde is uitgegaan van de juiste totale perceelsgrootte van 3.420 m2. Gelet hierop alsmede de aard van de verschrijving, te weten een nul te weinig, heeft de rechtbank terecht overwogen dat de uitleg van de adviescommissie geen aanknopingspunten geeft voor twijfel aan de juistheid van het advies van de adviescommissie. Dat de rechtbank niet beschikte over een achterliggende berekening van de adviescommissie, zoals [appellant] betoogt, leidt niet tot een ander oordeel. [appellant] gaat eraan voorbij dat een achterliggende berekening, zoals die is opgesteld door de door hem ingeschakelde taxateur mr. R.W. van Velze, haar grondslag vindt in de door deze taxateur gehanteerde productiekostenmethode, waarbij op basis van bepaalde prijzen per m2 en m3 de waarde wordt getaxeerd. De adviescommissie heeft echter de vergelijkingsmethode toegepast, waarbij de waarde is bepaald aan de hand van transactieprijzen van vergelijkbare woningen.

6. Het betoog van [appellant] dat de rechtbank ten onrechte heeft vastgesteld dat hij niet heeft bestreden dat het pand [locatie a] vergelijkbaar is met zijn woning, is terecht voorgedragen. De adviescommissie heeft in haar aanvullend advies van 17 augustus 2011 dit pand betrokken in de onderbouwing van de getaxeerde waarde van de woning van [appellant]. Aangezien de besliscommissie in het besluit van 29 augustus 2011 de vergelijking met het pand [locatie a] heeft overgenomen en [appellant] in beroep heeft aangevoerd dat de woningen waarmee is vergeleken niet of onvoldoende vergelijkbaar zijn, is er geen grond voor de conclusie dat [appellant] de vergelijkbaarheid van dit pand niet heeft bestreden. Het betoog leidt evenwel niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak, aangezien [appellant] geen gronden heeft aangevoerd die leiden tot het oordeel dat dit pand niet bruikbaar is als vergelijkingsobject. Daarbij is van belang dat de woning van [appellant] volgens de adviescommissie in haar aanvullend advies van 17 augustus 2011 een bijzonder object is en dat bij de waardebepaling rekening is gehouden met de verschillen met het pand [locatie a].

Ter zitting is aan de orde geweest dat ten tijde van de transactie van [locatie a] in 2007 de Polderbaan al in gebruik was. Nu [appellant] niet van de hem uitdrukkelijk geboden gelegenheid gebruik heeft gemaakt om te reageren op het aanvullend advies van de adviescommissie van 17 augustus 2011 waarin die transactie is gebruikt en hij in beroep bij de rechtbank hierover niets heeft aangevoerd, dient aan dit punt in hoger beroep voorbij te worden gegaan.

Voorts betoogt [appellant] dat de besliscommissie bij de waardebepaling niet alleen de transactie van het pand [locatie a] uit 2007, maar ook de dichter bij de peildatum gelegen transactie van dit pand in 2005 had moeten betrekken. Aangezien het hoger beroep is gericht tegen de aangevallen uitspraak en er geen reden is om aan te nemen dat deze grond niet tijdig bij de rechtbank kon worden aangevoerd, kan dit betoog reeds daarom niet leiden tot het ermee beoogde resultaat.

7. Het betoog van [appellant] dat de rechtbank ten onrechte geen aanleiding heeft gezien voor het oordeel dat het pand [locatie b] niet als vergelijkingsobject kan worden gebruikt, omdat het in een meer stedelijke omgeving ligt dan zijn woning, faalt. De adviescommissie heeft in de aanvullende adviezen van april 2011 en 17 augustus 2011 toegelicht dat met de verschillen tussen het pand [locatie b] en de woning van [appellant] rekening is gehouden. Gelet hierop heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat er voor de besliscommissie geen aanknopingspunten waren voor twijfel aan de juistheid van het advies op het punt van de vergelijkbaarheid van het pand [locatie b]. Dat de adviescommissie niet expliciet is ingegaan op de ligging bij de VINEX-locatie Saendelft, is onvoldoende voor een ander oordeel.

[appellant] betoogt dat de woning aan de [locatie c] niet bij de waardebepaling betrokken had mogen worden. Nu hij hiermee enkel zijn eerder in beroep ingenomen standpunt herhaald heeft en niet aangevoerd heeft waarom de aangevallen uitspraak op dit punt niet juist is, slaagt zijn betoog reeds daarom niet.

8. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat nu voor zijn woning geen transacties van goed vergelijkbare objecten beschikbaar zijn, de besliscommissie had moeten motiveren waarom de taxatie van Van Velze niet bij de beoordeling is betrokken of had moeten reageren op die taxatie. Hij voert aan dat Van Velze de prijzen per m2 heeft gebaseerd op in Assendelft in de betreffende periode gesloten transacties van vergelijkbare objecten. Gelet hierop en het verschil in uitkomsten van de door de adviescommissie en Van Velze gehanteerde waarderingsmethodes, heeft de besliscommissie de door Van Velze gehanteerde waarderingsmethode ten onrechte terzijde geschoven, aldus [appellant].

8.1. Nu de adviescommissie bij de taxatie van de woning van [appellant] de transacties van de panden [locaties b, c en a] heeft betrokken en uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat die voldoende vergelijkbaar zijn, heeft de adviescommissie zich bij de waardebepaling gebaseerd op voldoende vergelijkbare panden. In het taxatierapport van Van Velze van 8 december 2010 is toegelicht dat aan de hand van de door hem onderzochte transacties en taxaties in Zaanstad in de periode rond de peildatum en op basis van op kennis en ervaring gestoeld intuïtief inzicht, een grondwaarde per m2 en een waarde voor inhoud per m3 is herleid. Aan de hand hiervan en van de kenmerken van het perceel en de woning van [appellant] heeft Van Velze de waarde daarvan getaxeerd. De adviescommissie heeft in haar aanvullend advies van 17 augustus 2011 op dit rapport gereageerd, in die zin dat zij de door Van Velze gehanteerde prijzen omstreden acht en om die reden bij de taxatie geen gebruik heeft gemaakt van de productiekostenmethode. Gelet hierop heeft de besliscommissie door dit advies te volgen voldoende gereageerd op de taxatie door Van Velze en aangegeven waarom zij die taxatie niet heeft betrokken bij de bepaling van de waarde van de woning van [appellant]. De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat de besliscommissie in de taxatie door Van Velze geen aanknopingspunten voor twijfel aan het advies van de adviescommissie heeft hoeven vinden.

Het betoog faalt.

9. Anders dan [appellant] betoogt, heeft de rechtbank terecht overwogen dat nu [appellant] voor het eerst ter zitting van de rechtbank naar voren heeft gebracht dat de adviescommissie bij de waardebepaling ten onrechte is uitgegaan van een op kosten van de overheid geïsoleerde woning terwijl dat niet het geval was, dit betoog buiten beschouwing dient te worden gelaten. Dat de poging om tot een minnelijke oplossing te komen inzake het geschil over het op kosten van het rijk aanbrengen van isolatie aan de woning van [appellant] kort voor de zitting bij de rechtbank is mislukt, zoals [appellant] stelt, laat onverlet dat [appellant] dit punt tijdig had kunnen aanvoeren.

10. [appellant] betoogt tot slot voor het eerst in hoger beroep dat nu de adviescommissie het verkeerde, op een grotere afstand van Schiphol gelegen handhavingspunt heeft gebruikt, zij is uitgegaan van een onjuiste geluidsbelasting bij de waardebepaling. Aangezien het hoger beroep is gericht tegen de aangevallen uitspraak en er geen reden is om aan te nemen dat deze grond niet bij de rechtbank kon worden aangevoerd, kan deze grond reeds daarom niet leiden tot het ermee beoogde resultaat.

11. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. N.S.J. Koeman en mr. E. Steendijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Jansen, ambtenaar van staat.

w.g. Polak w.g. Jansen
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 13 februari 2013

609.