Uitspraak 201205433/1/A2


Volledige tekst

201205433/1/A2.
Datum uitspraak: 13 februari 2013

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

Het algemeen bestuur van de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (hierna: het algemeen bestuur en de NWO), gevestigd te Den Haag,
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 19 april 2012 in zaak nr. 11/2166 in het geding tussen:

[wederpartij], wonend te [woonplaats],

en

het algemeen bestuur.

Procesverloop

Bij besluit van 17 november 2010 heeft het algemeen bestuur de aanvraag van [wederpartij] om een zogenoemde Vidi-subsidie voor haar onderzoeksvoorstel "Patient intellectuals. An inquiry into patient knowledge" afgewezen.

Bij besluit van 29 maart 2011 heeft het algemeen bestuur het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 19 april 2012 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, het algemeen bestuur opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen en hem veroordeeld tot vergoeding van de bij [wederpartij] in verband met het instellen van beroep opgekomen kosten. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft het algemeen bestuur hoger beroep ingesteld.

[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.

Bij besluit van 1 augustus 2012 heeft het algemeen bestuur het door [wederpartij] tegen het besluit van 17 november 2010 gemaakte bezwaar wederom ongegrond verklaard.

[wederpartij] heeft daartegen gronden aangevoerd.

Het algemeen bestuur heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 januari 2013, waar het algemeen bestuur, vertegenwoordigd door mr. L.J.M. van der Valk, werkzaam bij de NWO, en [wederpartij], bijgestaan door mr. B. Eskes, advocaat te Almere, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wet op de NWO heeft deze organisatie tot taak het bevorderen van de kwaliteit van wetenschappelijk onderzoek alsmede het initiëren en stimuleren van nieuwe ontwikkelingen in het wetenschappelijk onderzoek.

Ingevolge het tweede lid voert de organisatie haar taak uit in het bijzonder door het toewijzen van middelen.

Ingevolge artikel 15 worden het bestuur en de inrichting van de organisatie alsmede de bestuurlijke betrekkingen van de organisatie tot de onderzoekorganisaties voor zover daaraan krachtens deze wet middelen worden toegewezen, nader bij reglement geregeld.

Ingevolge artikel 16, eerste lid, wordt het reglement vastgesteld door het algemeen bestuur.

Het reglement, bedoeld in de voormelde artikelen 15 en 16, eerste lid, van de Wet op de NWO, is het Reglement NWO 2002.

Ingevolge artikel 2.1, vijfde lid, van dit reglement geeft het algemeen bestuur, gehoord de betrokken gebiedsbesturen, algemene richtlijnen voor de wijze van beoordeling van subsidieaanvragen.

2. [wederpartij] wenst in aanmerking te komen voor een zogenoemde Vidi-subsidie. Blijkens de door het algemeen bestuur gehanteerde brochure "Vernieuwingsimpuls Subsidiebrochure 2010" (hierna: de brochure) is de Vidi-subsidie gericht op de excellente onderzoeker die na zijn/haar promotie al een aantal jaren onderzoek heeft verricht en daarbij heeft aangetoond vernieuwende ideeën te genereren en succesvol zelfstandig tot ontwikkeling te kunnen brengen.

3. De brochure beschrijft in paragraaf 4.1 hoe de selectieprocedure met betrekking tot de drie subsidievormen Veni, Vidi en Vici verloopt. De voorbereiding tot besluitvorming vindt plaats binnen de NWO wetenschapsgebieden, die werken met breed samengestelde commissies van wetenschappers die adviseren over de kwaliteit en prioriteit van de aanvragen. De selectie van aanvragen kent een gebiedsfase en een domeinfase.

In de gebiedsfase worden alle aanvragen op het wetenschapsterrein van een bepaald gebied beoordeeld door de gebiedscommissies of door de gebiedsoverstijgende commissie. In deze fase wordt circa twee derde van de beschikbare financiële middelen verdeeld. Beoordeling vindt mede plaats door middel van een interview met de kandidaten. Bij een grote aanvraagdruk kan de desbetreffende commissie besluiten een aantal kandidaten voor een interview te selecteren. In dat geval wordt op basis van de ingewonnen adviezen en de door de kandidaten daarop gegeven reacties een voorlopige prioritering gemaakt. De meest kansrijke kandidaten ontvangen vervolgens een uitnodiging voor een interview. Na het afnemen van de interviews stelt de commissie een prioritering van de aanvragen op, die wordt voorgelegd aan de gebiedsbesturen van de NWO. De gebiedsbesturen leggen een eerste honoreringsadvies voor aan het algemeen bestuur. Dat besluit vervolgens aan welke kandidaten subsidie wordt verstrekt, welke kandidaten worden doorgeleid naar de domeinfase en aan welke kandidaten geen subsidie wordt verstrekt.

De aanvragen die naar de domeinfase zijn doorgeleid, worden over de grenzen van de verschillende wetenschapsgebieden met elkaar vergeleken en geselecteerd, waarna het resterende deel van de beschikbare financiële middelen wordt verdeeld. Er zijn drie domeinpanels, te weten Alfa-Gamma, Bèta en Life Sciences. Elk domeinpanel vergelijkt de aanvragen die binnen zijn domein vallen en legt een honoreringsadvies aan het algemeen bestuur voor. Dat neemt vervolgens een tweede besluit over de toekenning en afwijzing van subsidie aan de kandidaten die naar de domeinen zijn doorgeleid.

In paragraaf 4.2 van de brochure is vermeld op basis van welke criteria de kandidaten en het onderzoeksvoorstel voor een Vidi-subsidie worden beoordeeld.

De kwaliteit van de onderzoeker wordt beoordeeld aan de hand van:

- passendheid qua profiel in de doelgroep;

- behorend tot de beste 10-20% van zijn/haar populatie;

- wetenschappelijke uitnemendheid blijkend onder meer uit proefschrift, publicaties en/of andere wetenschappelijke verworvenheden;

- aanstekelijke fascinatie voor onderzoek of technologie;

- overtuigingskracht;

- aantoonbaar in staat om vernieuwende ideeën te genereren en succesvol zelfstandig tot ontwikkeling te brengen;

- goede nationale en internationale positie;

- in staat om (bege)leiding te geven aan andere onderzoekers en medewerkers.

De kwaliteit, het innovatief karakter en de wetenschappelijke impact van het onderzoeksvoorstel worden beoordeeld aan de hand van:

- uitdagend qua inhoud;

- originaliteit van de vraagstelling;

- wetenschappelijk vernieuwende elementen;

- gericht op de opbouw van een nieuwe onderzoekslijn;

- potentie tot baanbrekende bijdragen aan wetenschap;

- doeltreffend qua voorgestelde methode;

- internationaal belang van het voorgestelde onderzoekgebied.

4. De gebiedsoverstijgende commissie (hierna: de commissie) heeft aan de hand van door externe referenten uitgebrachte adviezen een voorlopige prioritering opgesteld van alle voor het jaar 2010 ingediende aanvragen om een Vidi-subsidie. De aanvraag van [wederpartij] is daarin met een score van 2,21 op plaats 3 gekomen. De kandidaten op de plaatsen 1 tot en met 18 zijn uitgenodigd voor een interview. Na het afnemen van de interviews heeft de commissie aan de aanvraag van [wederpartij] een score van 3,05 punten toegekend. Daardoor is de aanvraag van [wederpartij] op plaats 9 gekomen. Het algemeen bestuur heeft in navolging van het advies van de commissie de kandidaten op de plaatsen 1 tot en met 6 subsidie verleend en de kandidaten op de plaatsen 7 tot en met 12 doorgeleid naar één van de drie domeinpanels.

De aanvraag van [wederpartij] is naar het domeinpanel Vidi Alfa-Gamma doorgeleid, daar met achttien aanvragen vergeleken en geëindigd op plaats 11. Overeenkomstig het advies van het domeinpanel heeft het algemeen bestuur in zijn vergadering van 17 november 2010 besloten de aanvraag van [wederpartij] af te wijzen, omdat in verband met de ter beschikking staande financiële middelen alleen aan de kandidaten op de plaatsen 1 tot en met 9 subsidie kon worden toegekend. Bij het besluit op bezwaar van 29 maart 2011 heeft het algemeen bestuur deze afwijzing, onder verwijzing naar een vijftal geanonimiseerde verklaringen van leden van de commissie, gehandhaafd.

5. De rechtbank heeft geoordeeld dat het algemeen bestuur het besluit van 29 maart 2011 onvoldoende zorgvuldig heeft voorbereid en daarin onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de aanvraag van [wederpartij] na het interview in de gebiedsfase in de prioritering is gezakt van plaats 3 naar plaats 9. Daartoe heeft zij overwogen dat het algemeen bestuur, nu [wederpartij] de afwijzing van haar aanvraag gemotiveerd heeft bestreden, niet mocht volstaan met een nadere onderbouwing die is gebaseerd op geanonimiseerde verklaringen van leden van de commissie. Dat geldt volgens haar des te meer, nu [wederpartij] had aangevoerd dat in het interview twee van de afwijzingsgronden, namelijk de kentheoretische onderbouwing en de conceptualisatie van begrippen, niet aan de orde zijn geweest en van het interview geen transcript of opname is gemaakt. Daarbij komt dat de motivering in het besluit dat de kentheoretische onderbouwing van het onderzoeksvoorstel beter kan, niet begrijpelijk is in het licht van de door de externe referenten uitgebrachte adviezen en de prioritering vóór het interview, aldus de rechtbank.

6. Het algemeen bestuur betoogt dat de rechtbank aldus heeft miskend dat de procedure voldoende zorgvuldig is verlopen en uit zijn besluitvorming voldoende duidelijk blijkt waarom de aanvraag van [wederpartij] na het interview in de gebiedsfase in de prioritering is gedaald.

6.1. Zoals de rechtbank onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 25 februari 2009 (in zaak nr. 200801355/1) terecht heeft overwogen, komt het algemeen bestuur bij het toekennen van een Veni-, Vidi- of Vici-subsidie beleidsvrijheid toe. De Afdeling overweegt dat het algemeen bestuur tevens beoordelingsvrijheid bij de waardering van de onderzoeksvoorstellen van de individuele aanvragers heeft. Het besluit van 29 maart 2011 moet daarom door de rechter terughoudend worden getoetst. De rechter dient te toetsen of het algemeen bestuur in redelijkheid tot het besluit 29 maart 2011 heeft kunnen komen en of dat besluit in strijd met de wet of een algemeen beginsel van behoorlijk bestuur is genomen. Hierbij dient de rechter mede de zorgvuldigheid van de gevolgde selectieprocedure en de inzichtelijkheid en toereikendheid van de aan het besluit ten grondslag gelegde motivering in zijn oordeel te betrekken.

6.2. Blijkens het scoreformulier en de aantekeningen die naar aanleiding van het interview met [wederpartij] zijn opgemaakt en die ten grondslag liggen aan het besluit op bezwaar van 29 maart 2011, is de aanvraag van [wederpartij] in de prioritering gedaald omdat in het interview is gebleken dat zij over onvoldoende overtuigingskracht beschikt, zij promovendi onvoldoende bij de theorievorming betrekt en haar onderzoeksvoorstel kentheoretisch beter kan worden onderbouwd, nu zij het begrip patiëntenkennis, waarvoor zij met behulp van de Vidi-subsidie een theorie wil ontwikkelen, onvoldoende heeft geconceptualiseerd. Dit wordt onderschreven door enkele verklaringen van de leden van de commissie, die eveneens aan het besluit op bezwaar ten grondslag liggen en waarvan in hoger beroep niet-geanonimiseerde afschriften zijn overgelegd. Verder blijkt uit deze verklaringen dat de verschillende aanvragen met elkaar zijn vergeleken en dat andere kandidaten in het interview beter scoorden dan [wederpartij]. Uit het verslag van de vergaderingen van 30 en 31 augustus 2010 van de commissie blijkt dat daarbij, gelet op de daling in de prioritering, extra aandacht is besteed aan de aanvraag van [wederpartij].

Er bestaat geen grond voor het oordeel dat het algemeen bestuur zijn besluitvorming aldus niet voldoende zorgvuldig heeft voorbereid. De omstandigheid dat van het interview met [wederpartij] geen transcript of opname is gemaakt, is daarvoor onvoldoende. Voorts is [wederpartij] blijkens voornoemde stukken ondervraagd over het begrip patiëntenkennis, waarbij vooral is ingegaan op wat daaronder volgens [wederpartij] moet worden verstaan. Hieruit leidt de Afdeling af dat, anders dan de rechtbank heeft overwogen, de kentheoretische onderbouwing van het onderzoeksvoorstel - en in dat verband de conceptualisatie van begrippen - in het interview met [wederpartij] aan de orde is geweest.

Evenmin bestaat grond voor het oordeel dat het besluit op bezwaar onvoldoende is gemotiveerd. Met het ten grondslag leggen van voornoemde stukken aan dat besluit heeft het algemeen bestuur voldoende inzichtelijk gemaakt waarom een lagere score is toegekend aan de aanvraag van [wederpartij], die daardoor is gezakt naar plaats 9 in de prioritering. Voor zover [wederpartij] heeft betoogd dat het algemeen bestuur teveel gewicht heeft toegekend aan haar optreden in het interview, leidt dat evenmin tot het oordeel dat het de lagere score onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt. Het algemeen bestuur heeft in hoger beroep terecht aangevoerd dat uit de brochure volgt dat de Vidi-subsidie bestemd is voor de excellente onderzoeker en dat overtuigingskracht één van de criteria is aan de hand waarvan de kwaliteit van de onderzoeker wordt beoordeeld. Gelet hierop en in aanmerking genomen dat het algemeen bestuur beoordelingsvrijheid toekomt bij beantwoording van de vraag of een kandidaat en het onderzoeksvoorstel voldoen aan de in de brochure opgenomen criteria, heeft het algemeen bestuur aan het optreden van [wederpartij] in het interview veel gewicht mogen toekennen. Voorts heeft het algemeen bestuur zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de kentheoretische onderbouwing van het onderzoeksvoorstel beter kan, nu uit voornoemde stukken naar voren komt dat de commissie van mening was dat [wederpartij] in het interview de vragen over het begrip patiëntenkennis onvoldoende duidelijk heeft beantwoord. Anders dan de rechtbank heeft overwogen, is dat standpunt niet onbegrijpelijk in het licht van de adviezen van de externe referenten, nu die adviezen zijn uitgebracht voorafgaand aan het interview en de commissie, anders dan de referenten, het onderzoeksvoorstel in relatie tot de onderzoeksvoorstellen van andere kandidaten heeft bezien.

6.3. Het betoog slaagt.

7. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 29 maart 2011 alsnog ongegrond verklaren.

8. Nu de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, behoeft het betoog van het algemeen bestuur dat de rechtbank bij de proceskostenveroordeling ten onrechte een half punt heeft gerekend voor het verschijnen van de gemachtigde van [wederpartij] op een nadere zitting, geen bespreking.

9. Bij besluit van 1 augustus 2012 heeft het algemeen bestuur, gevolg gevend aan de aangevallen uitspraak, opnieuw beslist op het door Kiewiet gemaakte bezwaar. Nu dit besluit is genomen ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank, is door de vernietiging van die uitspraak de grondslag aan dat besluit komen te ontvallen, zodat het reeds daarom dient te worden vernietigd.

10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 19 april 2012 in zaak nr. 11/2166;

III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond;

IV. vernietigt het besluit van 1 augustus 2012.

Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, voorzitter, en mr. N. Verheij en mr. D.J.C. van den Broek, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, ambtenaar van staat.

w.g. Van Kreveld w.g. Dallinga
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 13 februari 2013

18-686.