Uitspraak 201205243/1/R1


Volledige tekst

201205243/1/R1.
Datum uitspraak: 6 februari 2013

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellant sub 1] en anderen, wonend te Nieuwleusen, gemeente Dalfsen,
2. [appellant sub 2], wonend te Nieuwleusen, gemeente Dalfsen,

en

de raad van de gemeente Dalfsen,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 26 maart 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "De Grift III (Nieuwleusen)" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De raad heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 december 2012,
waar [appellant sub 1] en anderen, bij monde van [appellant sub 1] en bijgestaan door [gemachtigde] en mr. P. Stehouwer, advocaat te Sneek, en [appellant sub 2], en de raad, vertegenwoordigd door H. Lammertsen en H.W. van Oenen, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Het plan voorziet in een uitbreiding van het bestaande bedrijventerrein De Grift te Nieuwleusen met ongeveer 15 hectare. De ontsluiting van dit deel van het bedrijventerrein is voorzien via bestaande wegen.

Het beroep van [appellant sub 1] en anderen

2. [appellant sub 1] en anderen betogen dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat uit de Structuurvisie kernen gemeente Dalfsen, vastgesteld op 27 september 2010 (hierna: de structuurvisie), volgt dat het voorziene bedrijventerrein passend is. Volgens [appellant sub 1] en anderen past het bedrijventerrein wat schaalgrootte betreft niet bij het dorp Nieuwleusen.

Bij de voorbereiding van het plan is uitgegaan van een jaarlijkse behoefte van 1,7 hectare. Van concrete vraag naar bedrijventerreinen is volgens [appellant sub 1] en anderen echter niet gebleken.

De noodzaak van het ontwikkelen van het bedrijventerrein is volgens [appellant sub 1] en anderen bovendien niet aangetoond nu niet valt in te zien dat het plan binnen de planperiode kan worden gerealiseerd gelet op de thans heersende economische crisis.

Voorts dient volgens [appellant sub 1] en anderen met buurgemeenten een samenhangende visie te worden ontwikkeld ten aanzien van de aanleg van grootschalige bedrijventerreinen. Ten onrechte heeft het gemeentebestuur van Dalfsen geen overleg gevoerd met buurgemeenten.

2.1. Ingevolge artikel 2.3.2, eerste lid, van de Omgevingsverordening Overijssel 2009 voorzien bestemmingsplannen en projectbesluiten uitsluitend in de totstandkoming van nieuwe bedrijventerreinen, indien de nieuwe bedrijventerreinen naar aard, omvang en locatie in overeenstemming zijn met de gemeentelijke bedrijventerreinenvisie waarover overeenstemming is bereikt met de buurgemeenten en met het college van gedeputeerde staten van Overijssel.

2.2. Niet in geschil is dat het plan voorziet in uitbreiding van het bedrijventerrein met ongeveer 15 hectare. In de structuurvisie en de bedrijventerreinenvisie van de gemeente Dalfsen, vastgesteld op 27 september 2010 (hierna: de bedrijventerreinenvisie), heeft een nadere ruimtelijke en economische afweging plaatsgevonden ten aanzien van de uitbreiding van het bedrijventerrein De Grift met De Grift III. In deze bedrijventerreinenvisie is de vraag naar extra bedrijventerreinen berekend.

De behoefte aan bedrijventerreinen is geraamd op 7 hectare netto in de periode 2010-2020 en 19 hectare netto in de periode 2010 tot en met 2025. Deze behoefte dient volgens de bedrijventerreinenvisie te worden ingevuld in de kernen Nieuwleusen en Lemelerveld. De raad heeft er voorts op gewezen dat de concrete behoefte jaarlijks door middel van onderzoek wordt geactualiseerd.

Volgens de raad betreft de actuele vraag naar bedrijventerreinen 3,5 hectare. De raad beschouwt de overige voorziene 11,5 hectare als een strategische reserve die nodig is om te kunnen voldoen aan de jaarlijkse vraag naar bedrijfskavels. In de plantoelichting is voorts vermeld dat is uitgegaan van de historische jaarlijkse uitgifte van 1,7 hectare per jaar tussen 2002 en 2006, omdat na die periode door het ontbreken van direct uitgeefbare gronden niet kon worden ingespeeld op de vraag. De vraag naar bedrijfskavels is in de daarop volgende jaren jaarlijks geregistreerd, aldus de raad. Nu het bestemmingsplan voorziet in ongeveer 15 hectare aan bedrijventerrein, is de omvang van dit bedrijventerrein, dat gefaseerd zal worden uitgevoerd, afgestemd op de voor de planperiode van 10 jaren ten tijde van de vaststelling van het plan berekende behoefte. [appellant sub 1] en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat dit onjuist is. Het betoog op dit punt faalt.

[appellant sub 1] en anderen kunnen bovendien niet worden gevolgd in hun betoog dat ten aanzien van de ontwikkeling van het bedrijventerrein De Grift III geen overleg heeft plaatsgehad met de buurgemeenten.

Bij brief van 13 september 2011 heeft het college van gedeputeerde staten van Overijssel met de bedrijventerreinenvisie ingestemd en overwogen dat deze als basis voor de ontwikkeling van bestemmingsplannen voor nieuwe bedrijventerreinen kan worden gehanteerd. Uit de desbetreffende brief volgt voorts dat de ontwerp structuur- en bedrijventerreinenvisie door het gemeentebestuur van Dalfsen is toegezonden aan meerdere buurgemeenten. Deze gemeenten hebben schriftelijk gereageerd dat er voor hen geen aanleiding bestaat voor het maken van opmerkingen, zodat is voldaan aan artikel 2.3.2, eerste lid, van de Omgevingsverordening Overijssel 2009. Hieruit volgt dat de bedrijventerreinenvisie, waarin ook bedrijventerrein De Grift III is opgenomen, regionaal is afgestemd.

Het betoog mist in zoverre feitelijke grondslag.

2.3. Voorts voeren [appellant sub 1] en anderen aan dat niet duidelijk is waarom aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Westerman Logistics (hierna: Westerman Logistics) in het bestemmingsplan een bijzondere positie is toegekend.

2.3.1. Ingevolge artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder b, van de planregels zijn de voor bedrijventerrein aangewezen gronden ter plaatse van de aanduiding "bedrijf tot en met categorie 3.1" bestemd voor bedrijven tot en met categorie 3.1 van Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten Bedrijventerrein.

Ingevolge lid 3.6, aanhef en onder a, van de planregels, kan het bevoegd gezag bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 en toestaan dat tevens bedrijven worden toegelaten uit ten hoogste twee categorieën hoger dan in 3.1 genoemd, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm geacht kan worden te behoren tot de volgens 3.1 toegelaten categorieën van Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten Bedrijventerrein, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding "wro-zone-ontheffingsgebied" geldt dat van deze afwijkingsbevoegdheid uitsluitend gebruik wordt gemaakt ten gunste van de verplaatsing van een in Nieuwleusen gevestigd goederenwegvervoerbedrijf.

2.3.2. De Afdeling stelt voorop dat de raad beleidsvrijheid toekomt bij het vaststellen van bestemmingen en regels voor gronden. Deze vrijheid strekt echter niet zo ver dat de raad bestemmingen en regels voor gronden vast kan stellen die in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening of anderszins in strijd met het recht.

Met de afwijkingsbevoegdheid van artikel 3, lid 3.6, aanhef en onder a, van de planregels, is blijkens de plantoelichting beoogd de verplaatsing van het reeds op bedrijventerrein "De Grift" gevestigde bedrijf van Westerman Logistics naar de kavel met de aanduiding "wro-zone -ontheffingsgebied" op bedrijventerrein "De Grift III" mogelijk te maken in verband met de aanwezigheid van woningen op relatief korte afstand tot het bedrijfspand op de huidige locatie. Ter zitting is van de zijde van de raad verklaard dat Westerman Logistics in september 2012 heeft aangegeven voorlopig geen gronden van het voorziene bedrijventerrein af te nemen. Niet valt echter uit te sluiten dat binnen de planperiode ten behoeve van het transportbedrijf gebruik zal worden gemaakt van voormelde afwijkingsbevoegdheid. Gelet op het vorenstaande heeft de raad in redelijkheid kunnen besluiten deze afwijkingsbevoegdheid in het plan op te nemen.

2.4. [appellant sub 1] en anderen betogen verder dat er bij het door Goudappel Coffeng uitgevoerde verkeersonderzoek "Bedrijventerrein De Grift III Nieuwleusen" van 28 oktober 2011 (hierna: het verkeersonderzoek) van uit is gegaan dat Westerman Logistics niet zal uitbreiden.

Verder is volgens [appellant sub 1] en anderen in het verkeersonderzoek niet onderkend dat chauffeurs die over een routeplanner beschikken, gebruik zullen maken van het lokale wegennet, in het bijzonder de Jagtlusterallee en de Meeleweg.

Daarnaast is de Jagtlusterallee feitelijk onvoldoende breed om te kunnen worden aangemerkt als een gebiedsontsluitingsweg. Het plan leidt volgens [appellant sub 1] en anderen tot overbelasting van deze weg.

[appellant sub 1] en anderen wijzen er verder op dat uit recent onderzoek van de ANWB volgt dat de N377 ongeschikt is als ontsluitingsweg voor het bedrijventerrein. Ook de Jagtlusterallee is daarvoor ongeschikt vanwege de bomen aan weerszijden van de weg en rotondes in zuidelijke richting.

2.4.1. De raad heeft bij brief van 27 juni 2012 een notitie van Goudappel Coffeng van 26 juni 2012 ingebracht, waarin een nadere toelichting is gegeven op het verkeersonderzoek. Hierin is vermeld dat ervan uit is gegaan dat het onderhavige bestemmingsplan 15 hectare bedrijventerrein en ongeveer 550 arbeidsplaatsen omvat. Verder is uitgegaan van eenzelfde type bedrijven en eenzelfde verdeling als nu reeds op bedrijventerrein "De Grift" is gevestigd. Deze uitgangspunten zijn vervolgens in het verkeersmodel omgerekend naar aantallen auto's en vrachtwagens. Het verkeersmodel gebruikt daarvoor actuele landelijk geaccepteerde kengetallen die bij de ontwikkeling van het model zijn gekalibreerd op de lokale situatie, aldus Goudappel Coffeng.

In hetgeen [appellant sub 1] en anderen hebben aangevoerd wordt geen grond gevonden voor het oordeel dat bij het verkeersonderzoek is uitgegaan van onjuiste uitgangspunten.

Ten aanzien van de routekeuze van het verkeer is in de notitie van Goudappel Coffeng vermeld dat de verkeersgeneratie van het plan, de routekeuze van het verkeer en de daaruit volgende verkeersintensiteiten zijn berekend met het verkeersmodel van de gemeente Dalfsen, hetgeen een zeer nauwkeurig en betrouwbaar instrument is om voorspellingen te doen omtrent verkeerseffecten van toekomstige ontwikkelingen, zoals het onderhavige bestemmingsplan. [appellant sub 1] en anderen hebben gelet hierop met de enkele niet nader gestaafde veronderstelling dat chauffeurs gebruik zullen maken van het lokale wegennet, niet aannemelijk gemaakt dat de conclusies van het verkeersonderzoek over de te verwachten routekeuze van het verkeer onjuist zijn.

Ten aanzien van het betoog van [appellant sub 1] en anderen omtrent de breedte van de Jagtlusterallee wordt als volgt overwogen. In het verkeersonderzoek staat dat de Jagtlusterallee in het Gemeentelijk verkeer- en vervoerplan (hierna: het Gvvp) is aangemerkt als gebiedsontsluitingsweg. Voor dergelijke wegen is de rijbaanbreedte 6,5 tot 7 m. Niet in geschil is dat de Jagtlusterallee in ieder geval gedeeltelijk smaller is. De Jagtlusterallee is in het Gvvp als gebiedsontsluitingsweg gecategoriseerd omdat is beoogd deze weg als zodanig te gebruiken en daartoe te verbreden. Thans heeft de Jagtlusterallee feitelijk echter de breedte van een erftoegangsweg. Van de zijde van de raad is ter zitting toegelicht dat de Jagtlusterallee daarom in het verkeersonderzoek is beoordeeld als erftoegangsweg. Een dergelijke weg kan maximaal 5000 tot 6000 motorvoertuigen per etmaal (hierna: mvt/etmaal) afwikkelen. Er is voor de plansituatie in 2020 een verkeersintensiteit berekend van 4600 mvt/etmaal voor het noordelijk deel en 4100 mvt/etmaal voor het zuidelijk deel van de Jagtlusterallee. Ten aanzien van de verkeersveiligheid, waaronder ook de veiligheid van fietsers en voetgangers wordt begrepen, is ter zitting van de zijde van de raad toegelicht dat de verkeersintensiteit op een weg een indicator vormt voor de mate van verkeersveiligheid. Indien de verkeersintensiteit boven de maximaal aanvaardbare intensiteit komt, stagneert de verkeersafwikkeling en neemt de kans op verkeersonveilige situaties toe. Het voorgaande in aanmerking genomen is de Jagtlusterallee volgens de raad in de huidige breedte geschikt voor de uitvoering van het plan, aangezien onder de kritische waarden van 5000 tot maximaal 6000 mvt/etmaal wordt gebleven. Bij de berekende verkeersintensiteit op de Jagtlusterallee is sprake van een vlotte en veilige doorstroming van het verkeer.

Gezien het vorenstaande bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet heeft kunnen afgaan op de conclusie uit het verkeersonderzoek dat de Jagtlusterallee in voldoende mate is ingericht om de verkeerstoename die als gevolg van het plan zal ontstaan, op te vangen.

Ten aanzien van het door [appellant sub 1] en anderen aangehaalde onderzoek van de ANWB wordt overwogen dat hieruit niet volgt dat de N377 en de Jagtlusterallee ongeschikt zouden zijn als ontsluitingsweg voor het bedrijventerrein, aangezien het doel van het desbetreffende onderzoek was inzicht te verkrijgen in de subjectieve beleving van gebruikers van wegen. Het onderzoek was niet gericht op het beoordelen van de ontsluiting van het bedrijventerrein.

Het betoog faalt.

2.5. Voorts voeren [appellant sub 1] en anderen aan dat het gemeentebestuur voornemens is het plangebied eerst aan de noordzijde te ontwikkelen. De zuidzijde van het plangebied en de groene buffer zullen niet worden ontwikkeld indien en zolang Westerman Logistics afhaakt. Hierdoor wordt het bestemmingsplangebied volgens [appellant sub 1] en anderen niet op een zorgvuldige manier ingepast in de omgeving.

2.5.1. De Afdeling stelt vast dat het plan er niet aan in de weg staat om de groene buffer aan te leggen. De raad heeft bevestigd dat zal worden begonnen met het bouwrijp maken van het plangebied aan de noordkant van de groensingel. Voorts is ter zitting van de zijde van de raad toegelicht dat een groenplan is opgesteld met betrekking tot het gehele plangebied. Verder heeft de raad toegezegd dat in het zuidelijk deel van het plangebied, ongeacht de vraag of dat deel van het plangebied zal worden ontwikkeld en op welk moment dat zal gebeuren, in overleg met de omwonenden een groene zone zal worden gerealiseerd. De raad heeft bovendien ter zitting verklaard dat de gronden waar de groene zone zal worden gerealiseerd in eigendom van de gemeente zijn.

Onder deze omstandigheden bestaat geen grond voor de vrees dat de groene buffer niet zal worden gerealiseerd en het plangebied niet op een zorgvuldige manier in de omgeving zal worden ingepast.

Het betoog faalt.

2.6. [appellant sub 1] en anderen betogen verder dat Grontmij in het waterhuishoudings- en rioleringsplan van 18 oktober 2011 heeft geconcludeerd dat de negatieve effecten van de aanleg van het bedrijventerrein kunnen worden gecompenseerd door een waterberging ter grootte van 0,73 hectare aan te leggen, terwijl het bestemmingsplan niet voorschrijft dat deze waterberging ook daadwerkelijk zal worden aangelegd.

2.6.1. Ingevolge artikel 4, lid 4.1, aanhef en onder a, zijn de voor "Groen" aangewezen gronden bestemd voor groenvoorzieningen, parkeerstroken, waterberging en waterhuishoudkundige voorzieningen.

2.6.2. Op de verbeelding is aan verschillende plandelen de bestemming "Groen" toegekend. Ter plaatse zijn een waterberging en waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan. De Afdeling stelt vast dat het plan er niet aan in de weg staat om de waterberging te realiseren. De raad heeft toegezegd dat de waterberging zal worden gerealiseerd aan de zuidkant van de groensingel. Onder deze omstandigheden bestaat geen grond voor de vrees dat de benodigde waterberging niet zal worden gerealiseerd.

Het betoog faalt.

2.7. Onder verwijzing naar een rapport van J. van Bakel van de Bakelse stroom van 11 juni 2012 voeren [appellant sub 1] en anderen verder aan dat in het Grontmij-onderzoek ten onrechte geen gebruik is gemaakt van de nieuwe neerslagstatistiek voor waterbeheerders van de Stichting Toegepast Onderzoek Waterbeheer (hierna: STOWA). Bij de berekening van de afvoercapaciteit is volgens [appellant sub 1] en anderen verder ten onrechte geen rekening gehouden met de aanwezige begroeiing in de waterlopen en met terugstuwing. Voorts wijzen [appellant sub 1] en anderen erop dat uit het rapport van Van Bakel volgt dat de waterberging in het plan een oppervlak dient te hebben van 1,05 hectare.

2.7.1. De Afdeling stelt voorop dat het Waterschap Groot Salland akkoord is gegaan met de waterparagraaf in het bestemmingsplan en met het waterhuishoudings- en rioleringsplan. Voorts wordt als volgt overwogen.

In een reactie van Grontmij van 5 juli 2012 op eerdervermeld rapport van Van Bakel, is toegelicht dat de te verwachten klimaatveranderingen en de wijze waarop deze dienen te worden meegenomen in bergingsberekeningen, niet wettelijk zijn vastgelegd. Waterschap Groot Salland heeft voorts niet voorgeschreven dat de resultaten van de nieuwe neerslagstatistiek van STOWA moeten worden gehanteerd. Tot op heden wordt volgens Grontmij uitgegaan van de zogeheten regenduurlijn vermeerderd met 10% klimaatontwikkeling. De gehanteerde berekening ten aanzien van de benodigde waterberging voldoet daarmee volgens Grontmij aan de gestelde eisen van het waterschap. Ter zitting is voorts door J. van Bakel opgemerkt dat de berekeningsnorm van Grontmij correct is.

Voor zover in voormelde reactie van Grontmij is voorgesteld het oppervlak van de bergingsvijver te vergroten naar 1 hectare, wordt overwogen dat dit uitsluitend als een tegemoetkoming dient te worden opgevat die niet inhoudt dat de door Grontmij uitgevoerde berekeningen niet juist zijn.

Ten aanzien van de conclusie van Van Bakel dat de kans op inundatie in de zomer groter is in verband met hogere weerstanden door begroeiing, heeft Grontmij opgemerkt dat hiermee niet kan worden ingestemd. De weerstand door begroeiing van de watergang is gedurende de zomer hoger dan in de winter. Gedurende de zomer zijn de grondwaterstanden echter lager en zal neerslag meer worden geborgen in de bodem en langzaam afstromen naar de watergang. De combinatie van een lagere afvoer met meer begroeiing behoeft derhalve volgens Grontmij niet te leiden tot een grotere kans op inundaties in de zomer.

Gezien het vorenstaande heeft de raad het onderzoek van Grontmij aan het plan ten grondslag kunnen leggen en zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de door Grontmij berekende waterbergingscapaciteit van 0,73 hectare voldoende is.

2.8. [appellant sub 1] en anderen stellen onder verwijzing naar het rapport van Van Bakel voorts te betwijfelen dat het verbeterd gescheiden rioolplussysteem, het zogeheten VGS+-stelsel, zodanig werkt, dat alle vuil uit het riool als first flush naar de zuivering stroomt en dat het rioolwater daarna schoon is. Volgens het rapport van Van Bakel is niet uitgesloten dat stoffen die afkomstig zijn van verharde oppervlakken voor een deel via de knijpleiding zullen worden afgevoerd naar het landelijk gebied. Volgens [appellant sub 1] en anderen bestaat de kans dat het landelijk gebied aldus wordt geïnundeerd met vervuild water.

2.8.1. In eerdervermelde reactie van Grontmij van 5 juli 2012 is uiteengezet dat in het rioleringsplan van Grontmij niet is uitgegaan van een perfecte propstroming die alle vuil meeneemt en afvoert naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie. Uitgangspunt van het VGS+-stelsel is dat de meeste vervuiling wordt afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie. Bij extreme neerslagsituaties stort een deel van het hemelwater over op oppervlaktewater. Dit deel wordt als relatief schoon beschouwd en kan, mede afhankelijk van de periode in het jaar, meer of minder restvervuiling bevatten. Grontmij heeft erop gewezen dat hemelwaterlozingen moeten voldoen aan de algemene zorgplicht die in het op 1 juli 2011 vastgestelde ‘Besluit lozen buiten inrichtingen’ is opgenomen, hetgeen inhoudt dat uitsluitend mag worden geloosd als door de samenstelling, eigenschappen of hoeveelheid van de lozing, de nadelige gevolgen voor de kwaliteit van de bodem en het oppervlaktewater zoveel mogelijk worden beperkt.

In de in opdracht van het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer geschreven handleiding "Gebiedsgericht beleid voor lozingen van hemelwater en grondwater" van Senternovem van april 2008, wordt uitleg gegeven over de regelgeving voor hemelwater- en grondwaterlozingen. Hierin staat onder meer dat aan het lozen van hemelwater naast de algemene zorgplicht geen concrete voorwaarden zijn gesteld in de vorm van emissiegrenswaarden of middelvoorschriften om de verontreiniging te beperken. Bij het toestaan van het lozen van afvloeiend hemelwater zonder restricties, wordt ervan uitgegaan dat in de praktijk, tijdens het afvloeien van hemelwater, enige verontreiniging onontkoombaar is. De oppervlakken waarover het hemelwater afvloeit zijn immers niet volledig schoon en er vindt vaak enige mate van afspoeling of uitloging plaats. In de meeste gevallen leidt deze echter niet tot een dusdanige verontreiniging van het hemelwater, dat aanvullende maatregelen moeten worden genomen. Volgens Grontmij is dit de reden waarom voor het plangebied, dat als industrieterrein wordt ingericht, is gekozen voor de aanleg van een VGS+-stelsel.

Grontmij heeft voorts, zoals hiervoor onder 2.7.1. is overwogen, uiteengezet dat de conclusie dat de kans op inundatie in de zomer groter is in verband met hogere weerstanden door begroeiing niet kan worden gevolgd.

Naar het oordeel van de Afdeling hebben [appellant sub 1] en anderen niet aannemelijk gemaakt dat de raad zich op voorhand niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het landelijk gebied niet zal worden geïnundeerd met zodanig vervuild water dat sprake is van bodemverontreiniging die aan de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan in de weg staat.

2.9. Voorts betogen [appellant sub 1] en anderen dat in het bestemmingsplan niet is voorzien in het voorkomen van overlast van muggen en knutten en blauwtong als gevolg van de aanleg van retentievijvers. De raad heeft ten onrechte geen onderzoek gedaan naar de negatieve effecten van retentievijvers.

2.9.1. De raad heeft naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid kunnen afzien van onderzoek naar de mogelijk negatieve gevolgen van retentievijvers zoals de dierziekte blauwtong, aangezien niet aannemelijk is dat deze vijvers zodanige besmettingsrisico's met zich brengen dat deze hierom in strijd met een goede ruimtelijke ordening zouden moeten worden geacht.

Het betoog faalt.

2.10. Voor het overige hebben [appellant sub 1] en anderen zich in het beroepschrift beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van hun zienswijze.

In de beantwoording van de zienswijze is op alle bezwaren van [appellant sub 1] en anderen ingegaan. [appellant sub 1] en anderen hebben in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom deze weerlegging onjuist zou zijn.

2.11. In hetgeen [appellant sub 1] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

Het beroep is ongegrond.

Het beroep van [appellant sub 2]

2.12. Voor zover [appellant sub 2] zich niet kan verenigen met de verkeersuitgangspunten van het bestemmingsplan, omdat volgens hem in het verkeersonderzoek van Goudappel Coffeng ten onrechte is uitgegaan van verkeerstellingen uit 2006, wordt overwogen dat dit betoog feitelijke grondslag mist.

In het verkeersonderzoek staat dat het lokale verkeersmodel Dalfsen aansluit bij het regionale verkeersmodel Zwolle-Hardenberg van de provincie Overijssel dat een hoog detailniveau kent voor de regio Dalfsen. Voorts is vermeld dat de invoergegevens in 2010 zijn geactualiseerd. Uit de toelichting van Goudappel Coffeng van 26 juni 2012 op het verkeersonderzoek volgt verder dat het onderzoek is gebaseerd op het actuele gemeentelijke verkeersmodel met basisjaar 2009. Het merendeel van de tellingen dat is gebruikt om dit verkeersmodel op te stellen, is afkomstig uit 2009 en 2010.

2.13. Ten aanzien van het betoog van [appellant sub 2] dat de Jagtlusterallee vanwege de breedte ervan ten onrechte is aangemerkt als gebiedsontsluitingsweg en dat de verkeersveiligheid ter plaatse zal afnemen bij de voorziene verkeerstoename als gevolg van het plan, wordt verwezen naar hetgeen hiervoor is overwogen onder 2.4.1.

Het betoog faalt.

2.14. Voor zover [appellant sub 2] erop heeft gewezen dat de verkeersactiviteit vanwege het bedrijventerrein zal kunnen verdubbelen, wordt verwezen naar het verkeersonderzoek. Hierin staat dat het verkeer ter plaatse van De Grift zal verdubbelen. De autonome ontwikkeling houdt 1550 mvt/etmaal in. Deze intensiteit stijgt als gevolg van het plan naar 3200 mvt/etmaal. Gelet hierop is met de door [appellant sub 2] gevreesde verdubbeling van de verkeersintensiteit rekening gehouden.

2.15. Volgens [appellant sub 2] is voorts niet duidelijk waarom de verkeersintensiteit ter plaatse van het noordelijk deel van de Jagtlusterallee veel sterker zal toenemen dan de verkeersintensiteit ter plaatse van het zuidelijk deel.

2.15.1. In het verkeersonderzoek staat dat, uitgaande van de autonome ontwikkeling, de verkeersintensiteit in 2020 groter is ter plaatse van het zuidelijk deel van de Jagtlusterallee dan ter plaatse van het noordelijk deel. Voor zover [appellant sub 2] betoogt dat onduidelijk is waarom deze verhouding als gevolg van het plan in 2020 omdraait, kan dit volgens de raad worden verklaard doordat de verhouding tussen doorgaand verkeer en verkeer afkomstig van het bedrijventerrein wijzigt. Het doorgaande verkeer zonder bestemming of herkomst op het bestaande of nieuwe bedrijventerrein blijft in de autonome ontwikkeling en ook in de planontwikkeling over de Jagtlusterallee rijden. Als gevolg van het nieuwe bedrijventerrein wordt verkeer toegevoegd dat een routekeuze heeft. Ten gevolge van het plan gaat meer verkeer rijden tussen de N377 en de Meeleweg, terwijl het plan voor het verkeer tussen de Meeleweg en het Zandspeur verder relatief weinig gevolgen heeft. Het zwaartepunt ligt wat drukte betreft zonder De Grift III op het deel tussen de Meeleweg en het Zandspeur en met dit bedrijventerrein wordt het deel tussen De Grift en de N377 het drukste deel van de Jagtlusterallee. [appellant sub 2] heeft deze verklaring onvoldoende weerlegd.

2.16. [appellant sub 2] betoogt verder dat meer verkeer vanaf De Grift naar het zuiden zal rijden dan het verkeersmodel aangeeft. Het verkeer afkomstig van het bedrijventerrein zal niet zo snel mogelijk willen aansluiten op de N377, maar kiezen voor de kortste route via de Jagtlusterallee, Westeinde en Nieuwleusenerdijk. Volgens [appellant sub 2] kiest steeds meer verkeer voor de Jagtlusterallee/N758 om tussen De Grift en industrieterrein Hessenpoort te Zwolle te reizen. De gemeente Dalfsen is volgens [appellant sub 2] zelfs bezig deze route te optimaliseren door het verbeteren van de aansluiting Jagtlusterallee/Westeinde. Verder wijst [appellant sub 2] erop dat er een rotonde komt op het Westeinde, zodat de Jagtlusterallee direct aansluit op de Dedemsweg. Daarnaast is op de Jagtlusterallee een rotonde aangelegd ter ontsluiting van een nieuwbouwwijk westelijk van Nieuwleusen die vooral vrachtverkeer faciliteert.

2.16.1. De raad heeft erop gewezen dat het hoofdwegennet sneller is, zelfs als de totale afstand langer is, aangezien op de N377 een maximumsnelheid geldt van 100 km/uur tegenover een maximumsnelheid van 80 km/uur op de Jagtlusterallee en verder via de N758 naar industrieterrein Hessenpoort of naar de Dedemsweg via de N340 naar Zwolle. Bovendien ligt de daadwerkelijke snelheid op de Jagtlusterallee en de daarop aansluitende route met name voor vrachtverkeer lager dan 80 km/uur vanwege de beperkte wegbreedte, de vele (erf)aansluitingen en het algemene verkeersbeeld op die route met afslaand verkeer, tegenliggers en oversteken. [appellant sub 2] heeft het voorgaande niet betwist en niet aannemelijk gemaakt dat het verkeer niettegenstaande het vorenstaande zal kiezen voor de kortste route.

Ten aanzien van de aanleg van de rotonde Westeinde-Jagtlusterallee-Dedemsweg heeft de raad voorts opgemerkt dat deze primair uit veiligheidsoverwegingen is aangelegd en niet is bedoeld om verkeer van en naar industrieterrein Hessenpoort te leiden. De rotonde past bij de wegcategorie gebiedsontsluitingsweg die aan de Jagtlusterallee en de Dedemsweg is toegekend. Volgens de raad wil de gemeente Dalfsen het verkeer ontmoedigen van dergelijke lokale routes gebruik te maken. De raad heeft verder toegelicht dat deze keuze niet dient te worden uitgelegd als een keuze voor het onttrekken van autoverkeer aan het hoofdwegennet. In de praktijk komen deze bewegingen volgens de raad bijna niet voor. De verkeersintensiteiten op de Jagtlusterallee en de Dedemsweg zijn laag en halen zelfs het gebiedsontsluitingsniveau niet. Ten aanzien van het betoog dat in de toekomst nog een rotonde zal worden aangelegd op het Westeinde, zodat de Jagtlusterallee direct aansluit op de Dedemsweg, wordt overwogen dat in de notitie van Goudappel Coffeng van 26 juni 2012 staat dat het gebruikte verkeersmodel ook rekening houdt met geplande infrastructurele wijzigingen. Voor zover [appellant sub 2] aanvoert dat de verkeersgevolgen elders niet zijn beoordeeld, wordt overwogen dat met het gebruikte verkeersmodel ook berekeningen zijn verricht voor verkeerseffecten in de omgeving van het plangebied.

Gelet op het vorenoverwogene ziet de Afdeling in hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het verkeersonderzoek zodanige gebreken of leemten in kennis vertoont dat de raad zich hier bij de vaststelling van het plan niet in redelijkheid op heeft kunnen baseren.

Het betoog faalt.

2.17. Ten aanzien van het betoog van [appellant sub 2] dat het plan economisch niet uitvoerbaar is, aangezien Westerman Logistics twijfelt over de afname van gronden in het plangebied en de economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan bovendien is gebaseerd op gegevens uit 2002 tot en met 2006, derhalve daterend van voor de heersende economische crisis, wordt verwezen naar hetgeen hiervoor onder 2.2. is overwogen.

Voorts heeft de raad toegelicht dat bij de afweging omtrent de economische uitvoerbaarheid geen rekening is gehouden met de afname van gronden door Westerman Logistics en dat het plan ook niet bij recht voorziet in het gebruik van gronden door dat bedrijf. Gelet op het vorenstaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan economisch uitvoerbaar is.

2.18. In hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Het beroep is ongegrond.

Proceskosten

2.19. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart de beroepen ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. E. Helder en mr. D.J.C. van den Broek, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Melenhorst, ambtenaar van staat.

w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Melenhorst
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 6 februari 2013

490.