Uitspraak 201202912/1/A1


Volledige tekst

201202912/1/A1.
Datum uitspraak: 30 januari 2013

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

het college van burgemeester en wethouders van Schiedam,
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 9 februari 2012 in zaak nr. 11/2491 in het geding tussen:

de stichting Stichting Mooiland Vitalis, gevestigd te Amersfoort,

en

het college.

Procesverloop

Bij besluit van 17 mei 2010 heeft het college zijn beslissing van 5 januari 2010 tot het onmiddellijk toepassen van bestuursdwang door het ontmantelen van een hennepkwekerij in de woning op het perceel [locatie] te Schiedam op schrift gesteld en aan de Stichting kenbaar gemaakt. Daarbij heeft het college de Stichting medegedeeld dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang op haar zullen worden verhaald.

Bij besluit van 11 mei 2011 heeft het college het door de Stichting daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij brief van 20 december 2011 heeft het college dit besluit voorzien van een nadere motivering.

Bij besluit van 25 oktober 2011 heeft het college de kosten van bestuursdwang vastgesteld op € 1.019,84 en beslist tot invordering van dit bedrag.

Bij uitspraak van 9 februari 2012 heeft de rechtbank het door de Stichting daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 11 mei 2011 vernietigd en de besluiten van 17 mei 2010 en 25 oktober 2011 herroepen. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief hoger beroep ingesteld.

De Stichting heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 november 2012, waar het college, vertegenwoordigd door mr. A.M. Bos en mr. P.F. Bijleveld, beiden werkzaam bij de gemeente, is verschenen. Voorts is ter zitting de Stichting, vertegenwoordigd door mr. J.G.M. Broeders, werkzaam bij de Stichting, gehoord.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 5:31, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan een bestuursorgaan dat bevoegd is om een last onder bestuursdwang op te leggen, in spoedeisende gevallen besluiten dat bestuursdwang zal worden toegepast zonder voorafgaande last. Artikel 5:24, eerste en derde lid, is op dit besluit van overeenkomstige toepassing.

Ingevolge het tweede lid kan, indien de situatie zo spoedeisend is dat een besluit niet kan worden afgewacht, terstond bestuursdwang worden toegepast, maar wordt zo spoedig mogelijk nadien alsnog een besluit als bedoeld in het eerste lid bekendgemaakt.

2. Vaststaat dat het gebruik van de woning als hennepkwekerij in strijd is met artikel 1b, tweede lid, aanhef en onder a, van de Woningwet en de artikelen 2.52 en 2.55 van het Bouwbesluit, alsmede met artikel 7b, tweede lid, aanhef en onder a, van de Woningwet en artikel 7.3.2 van de Bouwverordening, zoals die artikelen luidden ten tijde van belang, zodat het college ter zake handhavend kon optreden.

3. Het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de Stichting niet als overtreder kan worden aangemerkt, omdat zij alles heeft gedaan wat redelijkerwijs in haar vermogen lag om zich tot op zekere hoogte over het gebruik van de woning te informeren. Hiertoe voert het college aan dat de Stichting heeft nagelaten een op het gebruik van de woning gerichte controle uit te voeren, hetgeen van haar als professioneel verhuurder mag worden verwacht. Gelet op de achterstand in huurbetalingen door de huurder en de omstandigheid dat op de rekeningafschriften van de huurrekening van de Stichting een ander adres van de huurder staat vermeld, had de Stichting aanleiding moeten zien een nader onderzoek in te stellen naar het gebruik van de woning, aldus het college.

3.1. De Stichting is eigenaar van het door haar vanaf 16 maart 2009 aan de huurder verhuurde appartement, waar 47 hennepplanten zijn aangetroffen. Van haar mag als eigenaar en professioneel verhuurder van het pand worden gevergd dat zij zich tot op zekere hoogte informeert over het gebruik dat van de door haar verhuurde woning wordt gemaakt. Zij dient aannemelijk te maken dat zij niet wist en niet heeft kunnen weten dat het pand als hennepkwekerij werd gebruikt. Tenzij een verhuurder aan de hand van concrete gegevens aannemelijk maakt dat hij niet wist en niet heeft kunnen weten dat het pand als hennepkwekerij werd gebruikt, dient een verhuurder als overtreder te worden aangemerkt.

De rechtbank heeft terecht door de Stichting aannemelijk gemaakt geacht dat zij niet wist en niet kon weten dat het pand als hennepkwekerij werd gebruikt.

De rechtbank heeft terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat de Stichting in dit geval aanleiding had moeten zien om nader onderzoek te doen naar het gebruik van de woning. Hierbij heeft de rechtbank terecht in aanmerking genomen dat gedurende de korte huurperiode van maart 2009 tot januari 2010 regelmatig medewerkers van de Stichting in het appartementencomplex aanwezig zijn geweest in verband met negen huurderswisselingen. Daarbij bezoeken de medewerkers van de Stichting in elk geval de betreffende woning en komen zij tevens in de openbare ruimtes van het complex. Voorts heeft in deze periode de jaarlijkse onderhoudsinspectie van het complex plaats gevonden en zijn aldaar vanaf juni 2009 gedurende enkele maanden grootschalige onderhoudswerkzaamheden uitgevoerd, bestaande uit onder meer dak- en schilderwerkzaamheden alsmede het aanbrengen van een galerijcoating. Bij deze gelegenheden zijn geen aanwijzingen gebleken dat het gebruik van de woning zou kunnen afwijken van hetgeen normaal is. Van buitenaf is dat niet geconstateerd. Evenmin zijn er bij de Stichting klachten of meldingen van omwonenden met betrekking tot het gebruik van de woning binnengekomen. Voorts is van belang dat de Stichting een toereikende administratie met betrekking tot de huurder heeft gevoerd, nu bij haar een ondertekende huurovereenkomst, een kopie van het paspoort en een werkgeversverklaring aanwezig waren en de ontvangst van de huurpenningen regelmatig is geadministreerd. De rechtbank heeft daarbij tevens terecht in aanmerking genomen dat de huurpenningen niet contant werden betaald, maar maandelijks werden overgemaakt van hetzelfde rekeningnummer, zodat dat geen argwaan hoefde te wekken bij de Stichting.

Anders dan het college stelt, heeft de rechtbank terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat de ontstane huurachterstand en de vermelding van een ander adres van de huurder in de omschrijving van de huurbetaling op de rekeningafschriften extra aandacht van de Stichting vereisten en zij daarin aanleiding had moeten zien actie te ondernemen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het op de rekeningafschriften vermelde adres het voormalige woonadres van de huurder betreft. Voorts blijkt uit de door de Stichting overgelegde gegevens dat de huurder de huur tot de maand september maandelijks heeft betaald, zij het voor de maand augustus na een betalingsherinnering, en dat de huurder eerst vanaf oktober 2009 zijn huur niet meer heeft voldaan. Mede in aanmerking genomen dat de Stichting verhuurder van woningen in de sociale huursector is en vaker met huurachterstanden wordt geconfronteerd, heeft de rechtbank terecht overwogen dat de huurachterstand tot aan het moment van ontmanteling niet zodanig was dat de Stichting actie had moeten ondernemen, anders dan het aanschrijven van de huurder om de huur te betalen en de inschakeling van een deurwaarder, zoals zij heeft gedaan.

Onder deze omstandigheden heeft de rechtbank terecht overwogen dat de Stichting niet als overtreder van de verboden, opgenomen in artikel 1b, tweede lid, aanhef en onder a, en artikel 7b, tweede lid, aanhef en onder a, van de Woningwet kan worden aangemerkt.

Het betoog faalt.

4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

5. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen is niet gebleken.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. bevestigt de aangevallen uitspraak;

II. bepaalt dat van het college van burgemeester en wethouders van Schiedam een griffierecht van € 466,00 (zegge: vierhonderdzesenzestig euro) wordt geheven.

Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.J. Deen, ambtenaar van staat.

w.g. Wortmann w.g. Deen
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 30 januari 2013

604.