Uitspraak 201111150/1/R4


Volledige tekst

201111150/1/R4.
Datum uitspraak: 23 januari 2013

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Waddinxveen,

en

college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 29 augustus 2011 heeft het college ten behoeve van het provinciaal inpassingsplan "Extra Gouwekruising" met toepassing van artikel 110a van de Wet geluidhinder (hierna: de Wgh) hogere grenswaarden vastgesteld voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting voor twee woningen op de percelen [locatie A] en [locatie B] te Waddinxveen.

Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 oktober 2011, beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht.
[appellant] en het college hebben hun zienswijze daarop naar voren gebracht.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 november 2012, waar [appellant], bijgestaan door mr. H.A.M. Lamers, werkzaam bij DAS rechtsbijstand, en het college, vertegenwoordigd door S. Eekhout-Glas, werkzaam bij DCMR Milieudienst Rijnmond, zijn verschenen.

Overwegingen

1. De hogere grenswaarden zijn vastgesteld in verband met de aanleg van de Extra Gouwekruising. Deze kruising betreft een nieuw wegtracé aan de noordzijde van de A12 tussen de bestaande aansluiting van Gouda op de A12 en de nieuwe aansluiting van de Moordrechtboog op de A12.

Bij het bestreden besluit heeft het college voor de woning van [appellant] aan de [locatie B] een hogere waarde van 50 dB voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting vanwege het wegverkeerslawaai op de nog aan te leggen Extra Gouwekruising vastgesteld. Aan het bestreden besluit ligt het akoestisch rapport van Tauw "Akoestisch onderzoek Hogere Waarden Extra Gouwekruising" van 9 juni 2011 (hierna: het akoestisch onderzoek) ten grondslag.

2. Ingevolge artikel 83, eerste lid, van de Wgh, voor zover thans van belang, kan in nieuwe situaties voor de ter plaatse ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting als bedoeld in artikel 82, eerste lid, een hogere dan de in dat artikel genoemde waarde worden vastgesteld, met dien verstande dat deze waarde voor woningen in buitenstedelijk gebied 53 dB niet te boven mag gaan.

Ingevolge het derde lid, aanhef en onder b, kan bij toepassing van het eerste lid met betrekking tot woningen die reeds aanwezig of in aanbouw zijn, voor zover het woningen in buitenstedelijk gebied betreft voor de toekomstige geluidsbelasting vanwege een weg die nog niet is geprojecteerd een hogere dan de in dat lid genoemde waarde worden vastgesteld, met dien verstande dat deze waarde 58 dB niet te boven mag gaan.

3. Ingevolge artikel 110a, eerste lid, van de Wgh, gelezen in samenhang met het zevende lid van dit artikel is, ingeval van de aanleg of reconstructie van een weg in beheer van een provincie, het college van gedeputeerde staten van de provincie waarbinnen de weg is gelegen bevoegd tot het vaststellen van een hogere waarde voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting.

Ingevolge het derde lid kan deze waarde ambtshalve of op verzoek van degenen die daartoe bij algemene maatregel van bestuur zijn aangewezen, worden vastgesteld.

Ingevolge het vijfde lid, voor zover thans van belang, vindt het eerste en tweede lid slechts toepassing indien toepassing van maatregelen, gericht op het terugbrengen van de geluidsbelasting vanwege de weg van de gevel van de betrokken woningen tot de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting onvoldoende doeltreffend zal zijn dan wel overwegende bezwaren ontmoet van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat de in dit lid bedoelde bevoegdheid enkel in bij die maatregel aan te geven gevallen kan worden toegepast.

Ingevolge het zesde lid geeft het college van gedeputeerde staten, voor zover van belang, indien artikel 110f van toepassing is, slechts toepassing aan het derde lid voor zover de gecumuleerde geluidsbelastingen na de correctie op grond van artikel 110f, derde lid, niet leiden tot een naar zijn oordeel onaanvaardbare geluidsbelasting.

4. [appellant] kan zich niet met het besluit van het college verenigen voor zover daarbij een hogere waarde voor zijn perceel is vastgesteld. Onder verwijzing naar het akoestisch onderzoek van 4 januari 2012 en het aanvullende verslag van 20 juli 2012, dat AV-Consulting in opdracht van [appellant] heeft uitgevoerd, voert hij in dit verband drie beroepsgronden aan.

4.1. In de eerste plaats voert [appellant] aan dat een onjuiste waarde voor zijn perceel is berekend, nu in de in het akoestisch onderzoek gebruikte rekenmethode geen rekening is gehouden met het geluid dat optreedt als het verkeer over de overgangen tussen de weg en de verschillende brugdelen rijdt.

4.1.1. Ingevolge artikel 110d van de Wgh, voor zover hier van belang, wordt ten behoeve van de vaststelling van de geluidbelasting vanwege een weg voor het bepalen van het equivalente geluidniveau bij ministeriële regeling aangegeven op welke wijze en met inachtneming van welke bestaande of te verwachten omstandigheden, de afwisselende niveaus van het ter plaatse optredende geluid worden vastgesteld, en op welke wijze uit de over een bepaalde periode verkregen uitkomsten het in vorengenoemde omschrijving bedoelde gemiddelde wordt afgeleid.

Hieraan is uitvoering gegeven in het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006. In het akoestisch onderzoek is gebruik gemaakt van Standaard Rekenmethode II als bedoeld in artikel 3.3, eerste lid, van het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006.

4.1.2. Zoals de Afdeling heeft overwogen in haar uitspraak van heden, in zaak nr. 201200341/1/R4, in het kader van de procedure over het inpassingsplan voor de Extra Gouwekruising, moet het geluid dat optreedt nabij bedoelde overgangen, worden gekwalificeerd als piekgeluid waarmee in de gebruikte rekenmethode geen rekening kan worden gehouden. Nu het om een in het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006 voorgeschreven rekenmethode gaat, heeft het college terecht geen aanvullende beoordeling ten aanzien van deze vorm van geluid verricht.

4.2. In de tweede plaats voert [appellant] aan dat de feitelijke situatie in het akoestisch onderzoek niet juist is gemodelleerd. Hierdoor is de geluidbelasting vanwege de Extra Gouwekruising op zijn woning volgens hem onderschat. In dit verband voert hij aan dat in het rekenmodel ten onrechte geen rekening is gehouden met het maaiveldverloop ter plaatse, waardoor de hoogte en de mate van afscherming van het pand aan de [locatie C] niet kloppen. Verder is volgens hem ten onrechte geen rekening gehouden met het geasfalteerde parkeerterrein van het perceel aan de [locatie C] alsmede de erfverharding op zijn eigen perceel. Ook de geluidreflecties tegen het kunstwerk de Gouwebrug zijn volgens [appellant] ten onrechte niet in ogenschouw genomen. Hij betwijfelt voorts of de geluidschermen op een juiste wijze bij het akoestisch onderzoek zijn betrokken.

4.2.1. Het college betwist de stelling van [appellant] dat in het onderzoek geen rekening is gehouden met het maaiveldverloop ter plaatse. Het college erkent dat het geasfalteerde parkeerterrein en de eigen erfverharding niet zijn ingevoerd in het rekenmodel, maar dit was volgens het college ook niet nodig nu deze gebieden niet zijn gelegen tussen de Extra Gouwekruising als geluidbron en de woning van [appellant]. De geluidreflecties tegen de Gouwebrug op de noordgevel van de woning van [appellant] zijn voorts niet relevant, aldus het college.

4.2.2. Uit het akoestisch rapport, in samenhang bezien met de notitie van Tauw van 12 december 2011, volgt dat bij de modellering gebruik is gemaakt van een zogenoemd I-delftbestand waarin de hoogtegegevens van de omgeving en de bebouwing zijn opgenomen. Volgens het deskundigenbericht is het gebruikelijk om bij de akoestische modellering de hoogtegegevens uit een digitaal bestand toe te passen en sluit de modellering in zoverre goed aan bij de werkelijke situatie ter plaatse.

Niet in geschil is dat het geasfalteerde parkeerterrein aan de [locatie C] en de erfverharding op het perceel van [appellant] niet in het rekenmodel zijn ingevoerd als harde bodemgebieden. Nu deze bodemgebieden niet tussen de Extra Gouwekruising als geluidbron en de woning van [appellant] zijn gelegen, zijn deze volgens Tauw niet van invloed op de resultaten. Deze stelling wordt bevestigd in het deskundigenbericht.

De Extra Gouwekruising ligt ten noorden van de woning van [appellant], terwijl de Coenecoopbrug ten westen daarvan ligt. Zoals ook wordt bevestigd in het deskundigenbericht, is het niet invoeren van de Coenecoopbrug in het rekenmodel gelet op deze situeringen niet van invloed op de berekening van de geluidbelasting vanwege de Extra Gouwekruising op de noordgevel van [appellant].

In haar notitie licht Tauw toe dat de schermen als standaard schermen met een hoogte van 1,5 meter en een reflectiefactor van 80% zijn ingevoerd. Omdat dit volgens het deskundigenbericht gebruikelijk is voor geluidschermen, bestaat in zoverre geen aanleiding om aan de modellering van de feitelijke situatie te twijfelen.

4.3. In de derde plaats voert [appellant] aan dat de geluidbelasting vanwege de Extra Gouwekruising op zijn woning is onderschat omdat het akoestisch onderzoek onvolledig is geweest. Zo had volgens hem niet kunnen worden volstaan met het berekenen van de geluidbelasting op de noordgevel van zijn woning, maar had ook de geluidbelasting op de oost-, west- en zuidgevel onderzocht moeten worden. De geluidbelasting had volgens hem daarnaast ook op een waarneemhoogte van 7,5 meter moeten worden berekend. Verder betoogt [appellant] dat ten onrechte geen onderzoek is gedaan naar een geluidluwe buitenruimte.

4.3.1. Het college stelt zich op het standpunt dat op de oost-, west- en zuidgevel van de woning van [appellant] geen sprake is van akoestisch relevante blootstelling aan geluid. De Wgh geeft geen regels voor een buitenruimte, zodat hier in het akoestisch onderzoek geen rekening mee hoefde te worden gehouden, aldus het college.

4.3.2. In de voorbereiding van het besluit is volgens Tauw akoestisch onderzoek verricht naar alle gevels van de woning van [appellant]. Uit dit onderzoek is evenwel gebleken dat alleen op de noordgevel de geluidbelasting meer bedraagt dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Om die reden komt in het akoestisch rapport alleen de geluidbelasting op de noordgevel - 50 dB volgens dit onderzoek - aan de orde. In het door [appellant] overgelegde rapport van AV-consulting is eveneens een geluidbelasting van 50 dB op de noordgevel berekend. Voor de westgevel komt AV-consulting evenwel op een geluidbelasting van 49 dB uit. Dat AV-consulting voor de westgevel op een andere waarde uitkomt dan Tauw, doet er niet aan af dat de belasting op de noordgevel volgens beide onderzoeken het hoogst en om die reden maatgevend is. Het college heeft zich dan ook op het standpunt mogen stellen dat op de oost-, west- en zuidgevel geen sprake is van akoestisch relevant geluid.

Zoals bevestigd in het deskundigenbericht, zijn in de berekening 1,5, 4,5 en 7,5 meter als waarneemhoogten gebruikt. De stelling van [appellant] dat geen onderzoek is verricht op een waarneemhoogte van 7,5 meter, mist derhalve feitelijke grondslag.

De geluidluwe buitenruimte maakt geen onderdeel uit van het woongebouw en kan dan ook niet worden aangemerkt als een onderdeel van de woning. Voorts is deze ruimte bij of krachtens de Wgh niet aangemerkt als geluidgevoelig terrein. Gelet op deze omstandigheden valt de buitenruimte niet onder het toepassingsbereik van de Wgh en bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat deze ruimte in het kader van het onderhavige besluit ten onrechte buiten beschouwing is gelaten.

5. Verder betoogt [appellant] dat de gecumuleerde belasting die is berekend, niet juist is. Daartoe voert hij, ook in dit verband, aan dat de geluidbelasting ten onrechte alleen is berekend op de noordgevel van zijn woning. Daarnaast brengt hij naar voren dat de geluidemissie vanuit de tunnelbak van het aquaduct ten onrechte niet in de berekening is meegenomen.

5.1. Volgens het college levert de Extra Gouwekruising geen akoestisch relevante bijdrage aan de gecumuleerde geluidbelasting op de gevel van [appellant]. Om die reden stelt het zich op het standpunt dat de gecumuleerde geluidbelasting op de woning van [appellant] aanvaardbaar is.

5.2. Tauw heeft in haar akoestisch onderzoek een gecumuleerde geluidbelasting van 66 dB op de noordgevel van de woning van [appellant] berekend. Het verschil tussen de gecumuleerde geluidbelasting en de bijdrage van de Extra Gouwekruising van 50 dB is dusdanig groot, dat volgens het deskundigenbericht gesteld kan worden dat de Extra Gouwekruising geen akoestisch relevante bijdrage levert aan de gecumuleerde geluidbelasting.

Het college heeft erkend dat de reflectie van het geluid tegen de noordelijke wand van de tunnelbak niet is meegenomen in de berekening van de gecumuleerde geluidbelasting door Tauw. In het geval dat de gecumuleerde geluidbelasting hierdoor is onderschat en de gecumuleerde geluidbelasting in werkelijkheid hoger ligt, dan geldt naar mag worden aangenomen in een nog sterkere mate dat de bijdrage van de Extra Gouwekruising niet relevant is. Hetzelfde geldt met betrekking tot de west-, zuid- en oostgevel, waar volgens het akoestisch onderzoek van AV-consulting een gecumuleerde geluidbelasting van 67 dB tot 70 dB optreedt.

Gelet op het voorgaande heeft het college zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de Extra Gouwekruising geen akoestisch relevante bijdrage aan de gecumuleerde geluidbelasting op de woning van [appellant] levert en ook vanuit het oogpunt van een gecumuleerde geluidbelasting niet onaanvaardbaar is.

6. Het beroep is ongegrond.

7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. M.A.A. Mondt-Schouten en mr. J. Kramer, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.A. Binnema, ambtenaar van staat.

w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Binnema
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 23 januari 2013

589.