Uitspraak 201112788/1/A3


Volledige tekst

201112788/1/A3.
Datum uitspraak: 9 januari 2013

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

het bestuur van het Faunafonds (hierna: het Faunafonds),
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 19 oktober 2011 in zaak nr. 10/5309 in het geding tussen:

[wederpartij], gevestigd te [plaats]

en

het Faunafonds.

Procesverloop

Bij besluit van 16 juni 2009 heeft het Faunafonds aanvragen van [wederpartij] om een tegemoetkoming in de door spechten aangerichte schade aan laanbomen op het perceel van haar boomkwekerij afgewezen.

Bij besluit van 4 november 2010 heeft het Faunafonds het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 19 oktober 2011 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 4 november 2010 vernietigd en het Faunafonds opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft het Faunafonds hoger beroep ingesteld.

[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 november 2012, waar het Faunafonds, vertegenwoordigd door mr. W. van Dijk, werkzaam bij het Faunafonds, bijgestaan door H.G. Engberink, deskundige, en [wederpartij], vertegenwoordigd door haar [directeur], bijgestaan door mr. L.A.J.M. Somers, werkzaam bij Achmea rechtsbijstand, en ing. P.H. Schalk, deskundige, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 4, eerste lid, aanhef en onder b, van de Flora- en faunawet (hierna: de Ffw) worden als beschermde inheemse diersoort aangemerkt alle van nature op het Europese grondgebied van de lidstaten van de Europese Unie voorkomende soorten vogels met uitzondering van gedomesticeerde vogels behorende tot bij algemene maatregel van bestuur aangewezen soorten.

Ingevolge artikel 83, eerste lid, aanhef en onder b, is er een Faunafonds, dat tot taak heeft het in de daarvoor in aanmerking komende gevallen verlenen van tegemoetkomingen in geleden schade, aangericht door dieren behorende tot beschermde inheemse diersoorten.

Ingevolge artikel 84, eerste lid, wordt een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 83, eerste lid, onderdeel b, slechts verleend voor zover een belanghebbende schade lijdt of zal lijden, aangericht door dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, en die schade redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven. Een tegemoetkoming wordt naar billijkheid bepaald.

Ter invulling van de beoordelingsruimte die het Faunafonds op grond van artikel 84, eerste lid, van de Ffw toekomt, heeft het de Regeling vaststelling beleidsregels schadevergoeding Faunafonds (hierna: de Regeling) vastgesteld.

Volgens artikel 7, eerste lid, zal het bestuur een tegemoetkoming slechts verlenen, indien en voor zover naar zijn oordeel de grondgebruiker de schade niet had kunnen voorkomen en beperken door het treffen van maatregelen of inspanningen waartoe hij naar eisen van redelijkheid en billijkheid was gehouden.

Volgens het tweede lid, zoals dit luidde ten tijde van belang, staan maatregelen of inspanningen ter voorkoming of beperking van schade, waarvan het bestuur meent dat deze naar eisen van redelijkheid en billijkheid door de grondgebruiker kunnen worden genomen, vermeld in het door het bestuur vastgestelde Handboek Faunaschade. Indien een grondgebruiker een niet in het Handboek Faunaschade vermeld verjaagmiddel wil aanwenden, legt hij het gebruik van het middel vooraf schriftelijk voor aan het bestuur.

2. Het Faunafonds klaagt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat aan [wederpartij] geen tegemoetkoming wordt verleend voor de geleden schade in 2006 en 2007. Daartoe luidt het eerste betoog dat bomenteelt kwetsbare en/of kapitaalintensieve teelt is, hetgeen een verhoogd risico op schade met zich brengt, zodat van grondgebruikers met kwetsbare en/of kapitaalintensieve teelt meer inzet wordt verlangd bij het voorkomen en beperken van schade. Volgens het Faunafonds is het telen van een aantal gewassen, waaronder boomteelt, zo riskant dat deze schade geheel ten last van de grondgebruiker komt. De rechtbank heeft daarom ten onrechte overwogen dat de volledige schade niet op grond van artikel 7, zesde lid, van de Regeling voor eigen risico van [wederpartij] dient te komen, aldus het Faunafonds.

In de tweede plaats betoogt het Faunafonds dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat [wederpartij] afdoende maatregelen heeft getroffen om de schade te voorkomen en te beperken. Omdat [wederpartij] in 2005 ook op grote schaal is geconfronteerd met schade aan bomen aangericht door spechten, was de mogelijkheid van het ontstaan van schade en de eventuele omvang daarvan in de jaren 2006 en 2007 volgens het Faunafonds geen onbekend gegeven meer. Dat de rechtbank van oordeel is dat van [wederpartij] redelijkerwijs niet kon worden gevergd de bomen te beschermen door de stammen af te dekken, laat onverlet dat aan [wederpartij] ook is tegengeworpen dat zij te weinig akoestische middelen heeft ingezet. De rechtbank is daaraan ten onrechte voorbijgegaan.

2.1. Aan de beoordeling van het eerste betoog van het Faunafonds kan thans voorbij worden gegaan, nu het tweede betoog reeds slaagt.

Weliswaar staat in het Handboek Faunaschade niet specifiek vermeld welke maatregelen kunnen worden genomen ter voorkoming van het veroorzaken van schade aan laanbomen door spechten, maar het Handboek Faunaschade bevat wel als algemeen uitgangspunt dat een grondgebruiker minimaal twee van de genoemde preventieve maatregelen moet hebben toegepast om voor een tegemoetkoming in aanmerking te kunnen komen. Naar vast beleid van het Faunafonds dient een grondgebruiker minimaal twee typen afweermiddelen in te zetten, te weten een visueel en een akoestisch afweermiddel. Niet in geschil is dat [wederpartij] zowel een visueel als akoestisch afweermiddel heeft ingezet, te weten het plaatsen van stokken met linten en het plaatsen van één knalapparaat. Zoals het Faunafonds ter zitting bij de Afdeling heeft toegelicht, heeft het in dit verband niet het uitgangspunt gehanteerd dat vermeld was in het Handboek Faunaschade, maar het uitgangspunt zoals dat vermeld stond in de ten tijde van het besluit op bezwaar geldende Handreiking Faunaschade, omdat dat uitgangspunt voor [wederpartij] gunstiger is. Het gehanteerde uitgangspunt houdt in dat bij percelen groter dan 5 hectare de inzet van minimaal één knalapparaat per 5 hectare wordt verlangd. Blijkens de door [wederpartij] op het aanvraagformulier vermelde gegevens omvat haar perceel laanbomen 8 hectare, zodat het plaatsen van één knalapparaat een ontoereikende preventieve maatregel is om op een perceel van deze grootte spechten effectief te kunnen verjagen. Gelet hierop is de Afdeling, anders dan de rechtbank, van oordeel dat het Faunafonds zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat [wederpartij] zich onvoldoende heeft ingespannen om de schade in 2006 en 2007 te voorkomen of te beperken door het treffen van voldoende maatregelen. Dat [wederpartij], naar zij ter zitting heeft betoogd, heeft afgezien van het plaatsen van een tweede knalapparaat, omdat de werking daarvan naar haar mening niet effectief was, noopt niet tot een andersluidend oordeel, nu het niet aan haar was om te bepalen dat zij geen verdere preventieve maatregelen behoefde te treffen.

Het Faunafonds heeft zich derhalve in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat aan [wederpartij] geen tegemoetkoming wordt verleend voor de geleden schade in 2006 en 2007.

3. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 4 november 2010 van het Faunafonds alsnog ongegrond verklaren.

4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Breda van 19 oktober 2011 in zaak nr. 10/5309;

III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. E. Helder en mr. G.M.H. Hoogvliet, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.S. Vreken-Westra, ambtenaar van staat.

w.g. Lubberdink w.g. Vreken-Westra
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 9 januari 2013

434-721.