Uitspraak 201012525/1/R3


Volledige tekst

201012525/1/R3.
Datum uitspraak: 19 december 2012

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellante sub 1], gevestigd te [plaats], gemeente Gilze en Rijen,
2. [appellante sub 2], gevestigd te [plaats], gemeente Gilze en Rijen,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Flamingo Beheer B.V., gevestigd te Gilze, gemeente Gilze en Rijen, en anderen,
4. [appellant sub 4], wonend te [woonplaats], gemeente Gilze en Rijen,
5. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Motel Gilze Beheer B.V., gevestigd te Gilze, gemeente Gilze en Rijen, en anderen,
6. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Wegrestaurant Gilze Beheer B.V., gevestigd te Gilze, gemeente Gilze en Rijen, en anderen,
7. [appellant sub 7], wonend te [woonplaats], gemeente Gilze en Rijen,
8. [appellant sub 8], wonend te [woonplaats], gemeente Gilze en Rijen,
9. [appellant sub 9], wonend te [woonplaats], gemeente Gilze en Rijen,
10. [appellant sub 10], wonend te [woonplaats], gemeente Gilze en Rijen,
11. [appellant sub 11], wonend te [woonplaats], gemeente Gilze en Rijen,
12. [appellante sub 12], gevestigd te [plaats], gemeente Gilze en Rijen, waarvan de vennoten zijn [vennoot A] en [vennoot B], beiden wonend te [woonplaats], gemeente Gilze en Rijen,
13. [appellant sub 13], wonend te [woonplaats[, gemeente Gilze en Rijen,

en

de raad van de gemeente Gilze en Rijen,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 27 september 2010 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied 2010" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben Flamingo Beheer en anderen, Motel Gilze en anderen, Wegrestaurant Gilze Beheer en anderen (hierna tezamen: Flamingo en anderen), [appellante sub 1], [appellante sub 2], [appellant sub 4], [appellant sub 7], [appellante sub 1], [appellant sub 9], [appellant sub 10], [appellant sub 11], [appellante sub 12] en [appellant sub 13] tijdig beroep ingesteld. Een aantal van hen heeft de gronden van het beroep schriftelijk aangevuld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht.

[appellante sub 2], [appellante sub 12], Shell Nederland Verkoopmaatschappij B.V., Flamingo en anderen, [appellant sub 4], [appellant sub 13], [belanghebbende] en de raad hebben hun zienswijze daarop naar voren gebracht.

[appellante sub 2] en de raad hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 mei 2012, waar [appellante sub 1], vertegenwoordigd door [gemachtigde], [appellante sub 2], vertegenwoordigd door [directeur], [appellant sub 4], bijgestaan door H.J.M. Vermeer, Flamingo en anderen, vertegenwoordigd door mr. M.P. Wolf, advocaat te Breda, en [directeur] van Flamingo Beheer B.V., [appellant sub 10], [appellant sub 7], [appellante sub 1], [appellant sub 9] en [appellant sub 11], allen vertegenwoordigd door mr. W. Krijger, advocaat te Baarle-Nassau, [appellante sub 12], vertegenwoordigd door [vennoot A], [appellant sub 13], bijgestaan door mr. J. Schoneveld, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand, en de raad, vertegenwoordigd door J.F.M. Huijben, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting de minister van Defensie, vertegenwoordigd door mr. A.J. van Heusden en S.J. Adriaansen, beiden werkzaam bij het ministerie, verschenen.
Buiten bezwaren van partijen zijn ter zitting nog stukken in het geding gebracht.

Na het sluiten van het onderzoek ter zitting heeft de Afdeling op 15 mei 2012 met toepassing van artikel 8:68 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) het onderzoek heropend met het oog op het inwinnen van nadere schriftelijke inlichtingen als bedoeld in artikel 8:28 van deze wet. De minister van Defensie heeft bij brieven van 1 en 8 juni 2012 nadere stukken doen indienen. Daartoe in de gelegenheid gesteld, hebben Flamingo en anderen en de raad daarop een reactie ingediend. De minister heeft een nader stuk ingediend.

Op 20 november 2012 is het onderzoek ter zitting voortgezet. Daarbij zijn Flamingo en anderen, vertegenwoordigd door mr. M.P. Wolf, advocaat te Breda, en [directeur] van Flamingo Beheer B.V., en B. Wagemakers, bijgestaan door ir. W. Metz, en de raad, vertegenwoordigd door mr. J.F.M. Huijben, werkzaam bij de gemeente, verschenen. Voorts is de minister, vertegenwoordigd door mr. A.J. van Heusden, werkzaam bij het ministerie, bijgestaan door J. van het Hof, verschenen.

Overwegingen

Het beroep van [appellante sub 2]

Met betrekking tot Altenaweg 14

2. [appellante sub 2] exploiteert een veehouderij aan de [locatie 1] te Gilze. Zij kan zich niet verenigen met het plan voor zover daarbij de bestemming "Wonen" met de specifieke bouwaanduiding "voormalig agrarisch bedrijf" is gelegd op het perceel Altenaweg 14 te Gilze.

2.1. De veehouderij van [appellante sub 2] bevindt zich op een afstand van ongeveer 2 kilometer van het perceel Altenaweg 14. Mede gelet op de aard en de omvang van de ruimtelijke ontwikkelingen die op dat plandeel mogelijk worden gemaakt, is deze afstand naar het oordeel van de Afdeling te groot om in dit geval voor dit plandeel een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belang te kunnen aannemen. Voorts is niet gebleken van feiten of omstandigheden in verband waarmee zou moeten worden geoordeeld dat ondanks deze afstand een objectief en persoonlijk belang van [appellante sub 2] rechtstreeks door het besluit met betrekking tot het perceel Altenaweg 14 wordt geraakt. De enkele omstandigheid dat [appellante sub 2] stelt dat op het perceel ruime bouwmogelijkheden worden toegekend terwijl de mogelijkheden op haar eigen perceel door het plan worden beperkt, is daartoe onvoldoende.

3. De conclusie is dat [appellante sub 2] geen belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb is bij het bestreden besluit voor zover het betrekking heeft op het perceel Altenaweg 14 en dat zij daartegen ingevolge artikel 8.2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro), geen beroep kan instellen. Het beroep van [appellante sub 2] is in zoverre niet-ontvankelijk.

Met betrekking tot Horst 36 en Horst 38

4. [appellante sub 2] voert aan dat de percelen Horst 36 en Horst 38 te Gilze ten onrechte een woonbestemming hebben gekregen.

4.1. Het beroep van [appellante sub 2] voor zover gericht tegen de vaststelling van de plandelen Horst 36 en Horst 38 steunt niet op een bij de raad naar voren gebrachte zienswijze.

Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, van de Wro, gelezen in samenhang met artikel 6:13 van de Awb, kan door een belanghebbende slechts beroep worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan, voor zover dit beroep de vaststelling van plandelen, planregels of aanduidingen betreft die de belanghebbende in een tegen het ontwerpplan naar voren gebrachte zienswijze heeft bestreden. Dit is slechts anders indien een belanghebbende redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij ter zake geen zienswijze naar voren heeft gebracht. Deze omstandigheid doet zich niet voor.

5. Het beroep van [appellante sub 2] is, voor zover het is gericht is tegen de vaststelling van de plandelen Horst 36 en Horst 38, niet-ontvankelijk.

Met betrekking tot artikel 3, lid 3.3, onder 3.3.3, van de planregels

6. [appellante sub 2] kan zich niet verenigen met het woord "volwaardig" in artikel 3, lid 3.3, onder 3.3.3, van de planregels omdat dit meebrengt dat niet volwaardige bedrijven niet kunnen uitgroeien tot volwaardige bedrijven.

6.1. Ingevolge artikel 1, lid 1.97, van de planregels is een volwaardig agrarisch bedrijf een agrarisch bedrijf in de omvang van ten minste één volledige arbeidskracht met een daarbij passende bedrijfsomvang.

Ingevolge artikel 3, lid 3.3, onder 3.3.3, kunnen burgemeester en wethouders ten behoeve van volwaardige agrarische bedrijven ontheffing verlenen van de op de kaart aangegeven begrenzing van een bouwvlak en het bepaalde in lid 3.2, onder b, voor een eenmalige overschrijding, aan één zijde van het bouwvlak met 25 meter, met inachtneming van het volgende:

a. overschrijding van het bouwvlak is alleen toelaatbaar voor zover een doelmatige bedrijfsvoering dit noodzakelijk maakt; hiervan is in ieder geval sprake indien de overschrijding van het bouwvlak vanwege de milieuwetgeving of het dierenwelzijn is vereist;

b. er dient voorzien te worden in een adequate landschappelijke inpassing binnen het bouwvlak;

c. door het verlenen van de ontheffing mogen de omliggende agrarische bedrijven niet onevenredig in hun bedrijfsvoering worden beperkt.

6.2. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat de ontheffingsregeling in het plan is opgenomen omdat hij enerzijds geen extra bebouwingsmogelijkheden wil creëren maar anderzijds volwaardige bedrijven niet wil belemmeren om eventueel nog uit te breiden. Voor het toevoegen van voorzieningen bij een volwaardig bedrijf is door de ontheffingsmogelijkheid geen nieuwe planprocedure nodig. Indien een nog niet volwaardig bedrijf wil uitgroeien tot volwaardig bedrijf is dat wel het geval, zodat bij het toekennen van een groter bouwvlak een passende afweging kan worden gemaakt. De Afdeling acht dit standpunt van de raad niet onredelijk. Het betoog dat het woord "volwaardig" ten onrechte is opgenomen in artikel 3, lid 3.3, onder 3.3.3, van de planregels, faalt.

7. In hetgeen [appellante sub 2] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat artikel 3, lid 3.3, onder 3.3.3, van de planregels strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep van [appellante sub 2] is in zoverre ongegrond.

Met betrekking tot [locatie 1]

8. [appellante sub 2] kan zich niet verenigen met de bestemmingsregeling voor haar perceel [locatie 1].

9. Aan het perceel is, voor zover hier van belang, de bestemming "Agrarisch" toegekend. Voorts is het perceel voorzien van twee gekoppelde bouwvlakken. Het perceel [locatie 1 B] is tevens voorzien van de bouwaanduiding "karakteristiek".

9.1. Ingevolge artikel 1, lid 1.34, van de planregels is een bijgebouw een vrijstaand gebouw dat in functioneel en architectonisch opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw en ten dienste staat van het woongenot.

Ingevolge artikel 3, lid 3.1, van de planregels zijn de voor "Agrarisch" aangewezen gronden bestemd voor:

a. grondgebonden veehouderij, paardenfokkerij en akker- en vollegrondstuinbouw;

b. recreatief medegebruik;

(…)

h. ter plaatse van de aanduiding "karakteristiek": cultuurhistorische waardevolle en beeldbepalende elementen;

(…)

l. bedrijfswoningen;

(…)

n. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

(…).

Ingevolge lid 3.2 gelden voor het bouwen de volgende regels:

a. ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' is bouwen niet toegestaan;

b. gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en permanente teeltondersteunende voorzieningen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;

(…).

Ingevolge lid 3.3, onder 3.3.1, kan het college van burgemeester en wethouders ten behoeve van het bouwen van een woning of bijgebouwen ter plaatse van de aanduiding "karakteristiek" ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 3.2, onder a, met dien verstande dat de nieuwe bebouwing de karakteristiek van de bestaande gebouwen afzonderlijk en/of als geheel niet mag aantasten.

10. [appellante sub 2] voert aan dat het bouwvlak op haar perceel ten onrechte 30% is verkleind ten opzichte van het voorgaande bestemmingsplan. Ook is ten onrechte de door haar gewenste verandering van de vorm van het bouwvlak niet in het plan opgenomen. Dit brengt mee dat de reeds vergunde vaste mestsilo, voersilo en quarantainestal niet gerealiseerd kunnen worden, omdat deze bouwwerken ingevolge het plan slechts binnen het bouwvlak gerealiseerd mogen worden. Ook valt een deel van de reeds bestaande potstal buiten het bouwvlak en kan de beoogde recreatieve opslag niet gerealiseerd worden. Het plan is voorts in strijd met het gelijkheidsbeginsel omdat op andere percelen, zoals Altenaweg 14 en [locatie 3] te [plaats], bouwvlakken van vorm zijn veranderd en zelfs zijn vergroot zonder dat dat noodzakelijk is voor opgerichte gebouwen of bouwwerken.

10.1. De raad betoogt dat uitgangspunt is geweest de feitelijke situatie wat betreft bebouwing en vergunde activiteiten op te nemen in het plan. Dat is op het perceel [locatie 1] ook gebeurd. Dat [appellante sub 2] stelt plannen te hebben om haar bedrijf in de toekomst te wijzigen, hoefde niet in het plan te worden meegenomen, aldus de raad.

10.2. Volgens de toelichting zijn de oppervlakte en de vorm van de bouwvlakken voor agrarische bedrijven individueel bepaald. Daarbij is, voor zover gegevens beschikbaar waren, rekening gehouden met het bouwvlak in het voorheen geldende bestemmingsplan, de actuele situatie in het veld, de mate van volwaardigheid van het agrarisch bedrijf en bestaande (eigendoms)rechten. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat wat betreft bestaande rechten rekening is gehouden met bestaande bebouwing, verleende vergunningen en bij hem bekende concrete plannen. Hiermee is aangesloten bij het provinciale beleid over bouwvlakken op maat uit het reconstructieplan De Baronie, dat meebrengt dat het plan in sommige gevallen voorziet in een kleiner bouwvlak dan het voorheen geldende plan. De Afdeling acht deze uitgangspunten niet onredelijk.

10.3. Wat betreft de bestaande potstal heeft de raad ter zitting erkend dat het plan ten onrechte niet voorziet in een bouwvlak voor het gehele gebouw. Nu de raad zich in zoverre op een ander standpunt stelt dan hij in het bestreden besluit heeft gedaan en niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiertoe aanleiding hebben gegeven, moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit wat dit onderdeel betreft niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid.

10.4. Wat betreft de door [appellante sub 2] gewenste quarantainestal en recreatieve opslag is niet in geschil dat deze noch feitelijk aanwezig zijn, noch vergund. Dat hiervoor wel concrete plannen bij de raad zijn ingediend, heeft [appellante sub 2] niet aannemelijk gemaakt. Dit brengt mee dat de raad, gelet op vorengenoemde uitgangspunten, bij de vaststelling van het bouwvlak met deze voorzieningen in redelijkheid geen rekening heeft hoeven houden. Hierbij neemt de Afdeling wat betreft de door [appellante sub 2] beoogde quarantainestal in aanmerking dat deze slechts voor een klein deel buiten het in het plan opgenomen bouwvlak zou komen te staan en door een kleine verschuiving alsnog binnen het bouwvlak gerealiseerd kan worden. Wat betreft de recreatieve opslag wordt mede in aanmerking genomen dat deze volgens het deskundigenbericht niet noodzakelijk is voor de agrarische bedrijfsvoering. Het betoog dat het bouwvlak ten onrechte niet of onvoldoende ruimte biedt voor een quarantainestal en een recreatieve opslag, faalt.

10.5. Wat betreft de vaste mestsilo en de voersilo overweegt de Afdeling als volgt. Volgens de stukken en het verhandelde ter zitting heeft [appellante sub 2] een deel van de bestaande bedrijfsbebouwing gesloopt omdat zij om wil schakelen naar een biologische bedrijfsvoering en om te bewerkstelligen dat de verkeersstromen van het bedrijf de openbare weg tussen de percelen [locatie 1 A] en [locatie 1 B] niet meer hoeven te kruisen. In dat verband is op 3 augustus 2005 het voornemen gemeld om de melkveehouderij - waarvoor in 1990 een vergunning op grond van de Hinderwet is verleend - te wijzigen. In de melding staat onder meer dat als opslagcapaciteit diverse mestbassins en een kuilvoeropslag aanwezig zijn. Dat de vergunning voor deze voorzieningen is ingetrokken, dan wel de melding niet is geaccepteerd, heeft de raad niet aannemelijk gemaakt. Nu niet in geschil is dat genoemde voorzieningen niet in strijd waren met het voorheen geldende plan en op grond van het plan binnen het bouwvlak gebouwd dienen te worden, brengt dat met zich dat de raad, mede gelet op de in 10.2 genoemde uitgangspunten, onvoldoende heeft gemotiveerd waarom in het plan ter plaatse van de beoogde vaste mestsilo en voersilo geen bouwvlak is opgenomen. Het betoog dat het plan ten onrechte niet voorziet in een bouwvlak voor deze bouwwerken slaagt. Gelet hierop behoeft hetgeen [appellante sub 2] voor het overige heeft aangevoerd met betrekking tot de omvang van het bouwvlak geen bespreking.

11. [appellante sub 2] voert aan dat alleen de op het perceel [locatie 1 B] aanwezige gerestaureerde boerderij cultuurhistorische waarde heeft, zodat de aanduiding "karakteristiek" tot dat gebouw moet worden beperkt.

11.1. De aanduiding "karakteristiek" rust op het gehele bouwvlak op het perceel [locatie 1 B] en op de grond ten oosten van dat bouwvlak. Dit brengt mee dat ter plaatse niet mag worden gebouwd en dat slechts ontheffing en omgevingsvergunning kan worden verleend ten behoeve van het bouwen van een woning of bijgebouwen, zodat, mede gelet op artikel 1, lid 1.34, van de planregels, het oprichten van bedrijfsgebouwen op het perceel [locatie 1 B] in het geheel niet mogelijk is. Ter zitting heeft de raad aangegeven het niet noodzakelijk te achten het oprichten van bedrijfsgebouwen op het gehele perceel onmogelijk te maken. Nu de raad zich in zoverre op een ander standpunt stelt dan hij in het bestreden besluit heeft gedaan en niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiertoe aanleiding hebben gegeven, moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit wat dit onderdeel betreft niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid.

12. In hetgeen [appellante sub 2] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit voor zover het betreft de bestemmingsregeling voor het perceel [locatie 1 B]/36 is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid en niet berust op een deugdelijke motivering. Het beroep van [appellante sub 2] is in zoverre gegrond. Het bestreden besluit dient voor zover het betreft de plandelen met de bestemming "Agrarisch" op het perceel [locatie 1] te worden vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb.

Het beroep van [appellante sub 1]

13. [appellante sub 1] exploiteert een grondverzet- en agrarisch loonwerkbedrijf aan de [locatie 2] te [plaats]. Zij kan zich niet verenigen met het plan voor zover daarbij de bestemming "Agrarisch" is toegekend aan het perceel Klein Zwitserland ongenummerd, kadastraal bekend als gemeente Gilze en Rijen, sectie […], perceelsnummer […].

14. In het plan is aan bedoeld perceel, voor zover hier van belang, de bestemming "Agrarisch" toegekend.

14.1. Ingevolge artikel 3, lid 3.1, zijn de voor "Agrarisch" aangewezen gronden bestemd voor:

a. grondgebonden veehouderij, paardenfokkerij en akker- en vollegrondstuinbouw;

b. recreatief medegebruik;

(…)

l. bedrijfswoningen;

m. evenementen;

n. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

o. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, water, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, laad- en losvoorzieningen en (ontsluitings)wegen;

(…).

15. [appellante sub 1] voert aan dat zij het betrokken perceel in gebruik heeft als gronddepot voor haar bedrijf en dat de raad dit gebruik in het plan ten onrechte niet heeft gelegaliseerd. Haar bedrijf heeft een binding met de gemeente Gilze en Rijen en elders in de gemeente zijn er geen locaties voor het gronddepot. Voorts behoort legalisering, gelet op het provinciale beleid en de Verordening Ruimte Noord-Brabant, tot de mogelijkheden. Daarbij hebben zowel de gemeente als de vliegbasis Gilze-Rijen in de nabijheid van het perceel een eigen gronddepot, zodat moet worden aangenomen dat het gebied geschikt is voor deze functie.

15.1. De raad betoogt dat het toekennen van de door [appellante sub 1] gewenste bestemming aan het perceel niet aansluit bij gemeentelijk en provinciaal beleid omdat de hoofdregel is dat geen nieuwe bouw- of bestemmingsvlakken worden gecreëerd. Omdat het gebruik van het perceel in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan is voorts een handhavingstraject gestart, waarin de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het gronddepot is afgewogen en is geconcludeerd dat het depot ter plaatse niet aanvaardbaar is. Daarom is het gebruik van het perceel in het plan niet gelegaliseerd.

15.2. De raad komt beleidsvrijheid toe bij het ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening toekennen van bestemmingen en geven van regels.

In de toelichting staat over het oprichten van nieuwe bedrijven dat het toekennen van een nieuw bouwvlak ten behoeve van de vestiging van nieuwe niet-agrarische bedrijven in het buitengebied niet wenselijk is. Omdat de gemeente het restrictieve beleid van het Rijk en de provincie, dat erop is gericht de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied te beschermen en functies uit het buitengebied te weren die niet aan het buitengebied gebonden zijn, onderschrijft, biedt het plan op dit punt geen mogelijkheden, aldus de toelichting. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat deze passage niet alleen betrekking heeft op bouwvlakken, maar eveneens op bestemmingsvlakken voor nieuwe bedrijven.

Het niet toekennen van een bedrijfsbestemming aan het perceel is met het in de toelichting uiteengezette beleid in overeenstemming. Blijkens de stukken heeft het gemeentebestuur [appellante sub 1] voorts meermalen, onder meer bij brief van 21 mei 2003, medegedeeld dat het gebruik van het perceel als gronddepot in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan en dat, indien geen gehoor zou worden gegeven aan het verzoek het strijdige gebruik van het perceel te staken, handhavend zou worden opgetreden. Naar aanleiding van een verzoek van [appellante sub 1] om het gronddepot te legaliseren heeft het gemeentebestuur bij brief van 17 juli 2008 meegedeeld dat gronddepots op grond van provinciaal en gemeentelijk beleid thuishoren op bedrijventerreinen, dat vestiging ervan in het buitengebied niet mogelijk is en dat medewerking aan zijn verzoek ook in verband met precedentwerking onwenselijk is. Voorts heeft de raad ter zitting toegelicht dat onderhandelingen gaande zijn over de verplaatsing van het gronddepot van [appellante sub 1] naar de locatie van het gemeentelijk gronddepot en dat, gelet daarop en in aanmerking genomen dat zo nodig handhavend zal worden opgetreden, aannemelijk is dat het gebruik van het perceel als gronddepot gedurende de planperiode zal worden beëindigd.

Onder deze omstandigheden is er geen grond voor het oordeel dat de raad de in het vorige plan aan het perceel toegekende agrarische bestemming niet in redelijkheid heeft kunnen handhaven.

Wat betreft het betoog van [appellante sub 1] over het provinciale beleid en de Verordening Ruimte Noord-Brabant overweegt de Afdeling dat ook indien het beleid en de verordening niet aan legalisering van het gebruik van het perceel als gronddepot in de weg staan de raad niet gehouden is tot legalisering over te gaan. Hetzelfde geldt voor de omstandigheid dat in de nabijheid van het perceel twee andere gronddepots aanwezig zijn. Wat betreft het gronddepot van de gemeente heeft de raad voorts ter zitting toegelicht dat dit in het plan als zodanig is bestemd omdat het niet zo dicht bij de rijksweg A58 ligt als het bij [appellante sub 1] in gebruik zijnde perceel, en daarom ruimtelijk aanvaardbaar is.

16. In hetgeen [appellante sub 1] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep van [appellante sub 1] is ongegrond.

Het beroep van [appellant sub 4]

17. [appellant sub 4] kan zich niet verenigen met het plan voor zover daarbij ter plaatse van de paardenbak tegenover zijn woning een bouwvlak is toegekend.

18. De paardenbak is gelegen op het perceel [locatie 3] te [plaats]. Aan de gronden op dat perceel is in het plan de bestemming "Agrarisch" toegekend. Voorts zijn de gronden voorzien van een bouwvlak en van de maatvoeringsaanduiding "maximaal aantal wooneenheden = 2".

18.1. Ingevolge artikel 3, lid 3.1, van de planregels zijn de voor "Agrarisch" aangewezen gronden bestemd voor:

a. grondgebonden veehouderij, paardenfokkerij en akker- en vollegrondstuinbouw;

b. recreatief medegebruik;

(…)

l. bedrijfswoningen;

m. evenementen;

n. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

o. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, water, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, laad- en losvoorzieningen en (ontsluitings)wegen;

(…).

Ingevolge lid 3.2 gelden voor het bouwen de volgende regels:

(…)

b. gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en permanente teeltondersteunende voorzieningen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;

c. het bepaalde onder b is niet van toepassing voor erf- of terreinafscheidingen (niet zijnde omheiningen van paardenbakken) (…);

(…)

e. overigens geldt hetgeen is opgenomen in de tabel.

In de tabel staat dat per bouwvlak één bedrijfswoning mag worden opgericht, tenzij anders op de verbeelding aangegeven, en één antenne/windturbine. Voor andere bouwwerken, zoals bedrijfsgebouwen, en silo's, zijn in de tabel wel maatvoeringseisen maar geen maximum aantallen vermeld.

Ingevolge lid 3.4 geldt met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken dat paardenbakken buiten het bouwvlak niet zijn toegestaan.

19. [appellant sub 4] voert aan dat binnen het gehele bouwvlak op het perceel [locatie 3] gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen worden opgericht, waardoor het uitzicht vanuit zijn woning wordt beperkt.

19.1. De raad betoogt dat het bouwvlak op het perceel is vergroot omdat de bestaande paardenbak volgens de planregels binnen het bouwvlak moet liggen. Voorts wordt door de vergroting van het bouwvlak de oprichting van een tweede bedrijfswoning op het perceel mogelijk gemaakt.

19.2. Ter zitting is komen vast te staan dat het beroep van [appellant sub 4] slechts betrekking heeft op het deel van het bouwvlak waar de bestaande paardenbak is gelegen, niet op het deel waar de tweede bedrijfswoning is beoogd.

19.3. Het plan maakt, gelet op artikel 3, lid 3.2, onder e, op het bestreden plandeel niet alleen een paardenbak mogelijk, maar ook de bouw van in de bijbehorende tabel genoemde bouwwerken, zoals een antenne of windturbine van 12 meter hoog, silo's van 15 meter hoog en bedrijfsgebouwen van 11 meter hoog. Ter zitting heeft de raad te kennen gegeven dat slechts is beoogd de aanwezige paardenbak als zodanig te bestemmen. Nu het plan ter plaatse meer bebouwing mogelijk maakt dan een paardenbak is het bestreden besluit in zoverre niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid.

20. Het beroep van [appellant sub 4] is gegrond, zodat het bestreden besluit op dit onderdeel dient te worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb. Gelet hierop behoeft hetgeen [appellant sub 4] overigens heeft aangevoerd, geen bespreking.

Het beroep van [appellant sub 7]

21. [appellant sub 7], die op het perceel [locatie 4] te [plaats] een akkerbouwbedrijf en een intensieve veehouderij exploiteert, kan zich niet verenigen met het bouwvlak op zijn perceel.

22. Aan de betrokken gronden is in het plan de bestemming "Agrarisch" toegekend.

22.1. Ingevolge artikel 1, lid 1.33, van de planregels is een bouwwerk elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

Ingevolge artikel 3, lid 3.2, van de planregels gelden voor het bouwen de volgende regels:

(…)

b. gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en permanente teeltondersteunende voorzieningen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;

(…).

23. [appellant sub 7] voert aan dat de omvang van zijn bouwvlak blijkens de Nota van zienswijzen in het vastgestelde plan in overeenstemming zou worden gebracht met de feitelijke situatie, maar dat is niet gebeurd.

23.1. De raad betoogt dat het bouwvlak in het vastgestelde plan wel is aangepast aan de bestaande bebouwing. Er is geen reden om het bouwvlak ook aan te passen aan overige verhardingen of voorzieningen bij het bedrijf.

23.2. Volgens het deskundigenbericht komt het in het bestemmingsplan voorziene bouwvlak overeen met de huidige situatie. Voorts blijkt uit de door [appellant sub 7] overgelegde luchtfoto niet dat zich buiten het bouwvlak op zijn perceel gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bevinden. Ter zitting heeft [appellant sub 7] toegelicht dat hij op zijn perceel een verharding heeft aangebracht en dat hij meent dat die, omdat ze buiten het bouwvlak ligt, in strijd is met de planregels. Gelet op artikel 1, lid 1.33, en artikel 3, lid 3.2, aanhef en onder b, van de planregels en onder verwijzing naar de uitspraak van 19 juli 2006 in zaak nr. 200509405/1 overweegt de Afdeling dat [appellant sub 7] zich ten onrechte op dat standpunt stelt. De verharding kan niet worden aangemerkt als een bouwwerk in de zin van artikel 1, lid 1.33, van de planregels. Het betoog van [appellant sub 7] dat het bouwvlak op zijn perceel niet in overeenstemming is gebracht met de feitelijke situatie, faalt.

24. In hetgeen [appellant sub 7] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan, voor zover bestreden, strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep van [appellant sub 7] is ongegrond.

Het beroep van [appellante sub 1]

25. [appellante sub 1] kan zich niet verenigen met de planregeling voor zijn perceel [locatie 5] te [plaats] omdat de regeling er volgens hem aan in de weg staat dat hij daar een kampeerboerderij met ondergeschikte horecafunctie realiseert.

25.1. De raad stelt dat de zienswijze van [appellante sub 1] niet ziet op het mogelijk maken van ondergeschikte horeca, zodat het beroep in zoverre niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.

25.2. In de zienswijze van [appellante sub 1] staat - voor zover hier van belang - dat hij voornemens is op zijn perceel tenminste vijf logiesgebouwen te realiseren. Daarnaast zou hij ondersteunende horeca willen realiseren voor de bezoekers van de logiesgebouwen. Hij verzoekt daarom de bestemming in het vast te stellen plan zodanig te veranderen dat vijf logiesgebouwen en ondersteunende horeca zijn toegestaan. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding het beroep van [appellante sub 1] gedeeltelijk niet-ontvankelijk te verklaren.

26. Op het perceel [locatie 5] rust ingevolge het plan de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatie". Het gehele perceel is aangemerkt als bouwvlak en voorts zijn er de functieaanduiding "kampeerboerderij" en de maatvoeringsaanduiding "maximum bebouwd oppervlak = 1225 m2" aan toegekend.

26.1. Ingevolge artikel 1, lid 1.54, is een hotel een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van logies (per nacht) met - al dan niet - als nevenactiviteit het verstrekken van maaltijden en dranken voor consumptie ter plaatse.

Ingevolge lid 1.58 is een kampeerboerderij een agrarisch gebouw dat aan zijn oorspronkelijke functie onttrokken is of een nieuw gebouw op een voormalig agrarisch bouwvlak dat geschikt is gemaakt voor recreatief nachtverblijf van groepen.

Ingevolge lid 1.60 is een kampeerterrein een terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht en bedrijfsmatig geëxploiteerd, en blijkens die inrichting en exploitatie bestemd om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen, recreatiewoningen en/of logiesgebouwen ten behoeve van recreatief nachtverblijf.

Ingevolge artikel 20, lid 20.1, zijn de voor "Recreatie - Verblijfsrecreatie" aangewezen gronden bestemd voor:

a. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - kta': een kampeerterrein met 390 standplaatsen, een logiesgebouw bestaande uit ten hoogste 22 logies en 8 recreatiewoningen waar tevens horeca ten dienste van de bestemming is toegestaan;

b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - ktb': een kampeerterrein met 750 standplaatsen waar tevens horeca ten dienste van de bestemming is toegestaan;

c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - ktc': een kampeerterrein met 232 standplaatsen en 20 recreatiewoningen waar tevens horeca ten dienste van de bestemming is toegestaan;

d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - ktd': een kampeerterrein met 360 standplaatsen waar tevens horeca ten dienste van de bestemming is toegestaan;

e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - kte': een kampeerterrein met 20 standplaatsen;

f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - klk: kleinschalig kamperen;

g. ter plaatse van de aanduiding 'kampeerboerderij': een kampeerboerderij;

(…).

Ingevolge lid 20.2, onder c, voor zover hier van belang, geldt voor kampeerboerderijen geen maximum aantal per bouwvlak en geldt het maximum oppervlak dat is aangegeven op de verbeelding.

27. [appellante sub 1] voert aan dat een kampeerboerderij ingevolge de begripsomschrijving in artikel 1, lid 1.58 van de planregels bestaat uit "een gebouw", zodat deze omschrijving in de weg staat aan de plannen om zijn kampeerboerderij in meerdere logiesgebouwen onder te brengen.

27.1. De raad betoogt dat uit de begripsbepaling in artikel 1, lid 1.58, gelezen in samenhang met de planregels - die uitgaan van een maximaal oppervlak aan toegestane bebouwing - volgt dat meer gebouwen zijn toegestaan.

27.2. In artikel 20, lid 20.2, onder c, is het aantal kampeergebouwen dat op gronden met de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatie" en de aanduiding "kampeerboerderij" mag worden opgericht, niet gemaximeerd. Voorts is het, gelet op het op de verbeelding aangegeven maximum bebouwd oppervlak, mogelijk meer gebouwen op het perceel van [appellante sub 1] op te richten. Gelet daarop betoogt de raad met juistheid dat uit de begripsbepaling in artikel 1, lid 1.58, gelezen in samenhang met de planregels volgt dat meer gebouwen zijn toegestaan. De enkele omstandigheid dat in artikel 1.58 van de planregels de woorden "een agrarisch gebouw" en "een nieuw gebouw" zijn opgenomen vormt geen grond voor een andere uitleg van de planregels. Mede gelet op artikel 20, lid 20.2, onder c, van de planregels moet het woord "een" in deze zinsneden niet als een telwoord maar als een onbepaald lidwoord worden aangemerkt.

28. [appellante sub 1] betoogt dat in de bestemmingsomschrijving voor zijn perceel ten onrechte niet is vermeld dat horeca ten dienste van de bestemming is toegestaan.

28.1. Volgens het deskundigenbericht wil [appellante sub 1] ondergeschikte horeca realiseren in de vorm van een kantine of een bar, uitsluitend ten behoeve van de gasten van de kampeerboerderij. Ter zitting heeft [appellante sub 1] dat bevestigd. De beoogde kampeerboerderij zal zo'n 125 slaapplaatsen bieden aan groepen waaraan hij bijvoorbeeld ontbijt, dranken en snacks wil kunnen verstrekken, aldus [appellante sub 1].

28.2. De raad heeft ter zitting toegelicht dat alleen aan de regels die betrekking hebben op de grootschalige kampeerterreinen in het plangebied is toegevoegd dat tevens horeca ten dienste van de bestemming is toegestaan. Daarmee is beoogd tevens het aanbieden van horecavoorzieningen aan passanten mogelijk te maken. Dit acht de raad op het perceel van [appellante sub 1], gelet op de ruimtelijke uitstraling en de ligging ervan in een landbouwontwikkelingsgebied, niet wenselijk. Het aanbieden van non-alcoholische dranken en voedingswaren aan de gasten die in de kampeerboerderij overnachten, voor zover passend bij de functie van een kampeerboerderij, is volgens de raad op grond van de bestemmingsomschrijving echter wel toegestaan.

28.3. De Afdeling volgt de raad niet in dit betoog. Niet valt in te zien dat het verstrekken van dranken en voedingswaren, uitsluitend aan personen die recreatief nachtverblijf hebben in de kampeerboerderij, niet moet worden aangemerkt als horeca ten dienste van de bestemming. Mede in aanmerking genomen dat in artikel 20, lid 20.1, onder a, b, c en d, van de planregels de zinsnede "waar tevens horeca ten dienste van de bestemming is toegestaan" is opgenomen, kan uit artikel 20, lid 20.1, onder g, waarin die zinsnede ontbreekt, niet worden afgeleid dat het verstrekken van dranken en voedingswaren aan personen die recreatief nachtverblijf hebben in de kampeerboerderij is toegestaan. Het plan is op dit punt in strijd met de rechtszekerheid vastgesteld. Dat de raad met de zinsnede "waar tevens horeca ten dienste van de bestemming is toegestaan" in artikel 20, lid 20.1, onder a, b, c en d, heeft beoogd tevens een horecafunctie voor passanten mogelijk te maken vormt geen grond voor een ander oordeel, nu deze bedoeling niet duidelijk uit bedoelde planregels blijkt. Niet valt in te zien dat de raad een verschil in de doelgroep waarvoor horeca is toegestaan niet beter in de planregels tot uitdrukking heeft kunnen brengen en - met het oog op de rechtszekerheid - heeft moeten brengen.

29. In hetgeen [appellante sub 1] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het plan voor zover het betreft artikel 20, lid 20.1, onder g, van de planregels is vastgesteld in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. Het beroep van [appellante sub 1] is in zoverre gegrond. Het bestreden besluit dient voor zover in artikel 20, lid 20.1, onder g, niet is bepaald dat tevens horeca ten dienste van de bestemming is toegestaan, te worden vernietigd. Het beroep is voor het overige ongegrond.

Het beroep van [appellant sub 9]

30. [appellant sub 9] kan zich niet verenigen met het plan voor zover daarbij een koppelteken is aangebracht tussen de percelen [locatie 6] en [locatie 7] te [plaats].

30.1. De raad heeft gesteld dat het hier een fout op de verbeelding betreft en dat het beroep van [appellant sub 9] in aanmerking komt voor gegrondverklaring. Gelet hierop is het bestreden besluit wat dit onderdeel betreft niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid.

31. Het beroep van [appellant sub 9] is gegrond. Het bestreden besluit dient voor wat betreft de figuur "relatie" tussen de bouwvlakken op de percelen [locatie 6] en [locatie 7] te worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb.

Het beroep van [appellant sub 10]

32. [appellant sub 10], die op het adres [locatie 8] te [plaats] een bedrijf exploiteert waar aardbeien en asperges worden geteeld, kan zich niet verenigen met de bestemmingsregeling voor zijn perceel.

33. Het plan voorziet voor het perceel van [appellant sub 10] in de bestemming "Agrarisch" met de functieaanduiding "fruitteelt" en een bouwvlak van 1,5 hectare. Voorts zijn er - voor zover hier van belang - de dubbelbestemming "Waarde - Landschap - 1" en de gebiedsaanduiding "overig - agrarisch verbredingsgebied" aan toegekend.

33.1. Ingevolge artikel 3, lid 3.1, van de planregels zijn de voor "Agrarisch" aangewezen gronden bestemd voor:

a. grondgebonden veehouderij, paardenfokkerij en akker- en vollegrondstuinbouw;

(…)

d. ter plaatse van de aanduiding "fruitteelt": tevens voor fruitteelt, sierteelt en bomenteelt;

(…).

Ingevolge lid 3.2, gelden voor het bouwen de volgende regels:

(…);

b. gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en permanente teeltondersteunende voorzieningen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;

(…);

d. (…) ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding "tov" zijn permanente teeltondersteunde voorzieningen buiten het bouwvlak toegestaan;

(…).

Ingevolge lid 3.9 kan het college van burgemeester en wethouders ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 3.2, onder b, voor permanente teeltondersteunende voorzieningen buiten bouwvlakken met inachtneming van het volgende:

a. het oppervlak aan permanente teeltondersteunende voorzieningen mag nooit meer bedragen dan 1,5 ha;

b. de realisatie van de permanente teeltondersteunende voorzieningen mag er niet toe leiden dat schade aan natuur- en landschapswaarden ontstaat; hiervan is in ieder geval sprake als de permanente teeltondersteunende voorzieningen worden opgericht binnen kwetsbare landschappen (Waarde - Landschap - 1 t/m 6).

Ingevolge artikel 32, lid 32.1, zijn de voor "Waarde - Landschap - 1" aangewezen gronden - behalve voor de andere aldaar geldende bestemming(en) - tevens bestemd voor behoud, versterking en ontwikkeling van de waarden die samenhangen met het open karakteristiek landschap, te weten: de openheid.

Ingevolge artikel 41, lid 41.13, onder 41.13.1, onder a, voor zover hier van belang, is op gronden met de gebiedsaanduiding "overig - agrarisch verbredingsgebied" ter plaatse van de bestemming "Agrarisch" tevens het gebruik als fruitteelt toegestaan mits de gronden niet gelegen zijn binnen de dubbelbestemming "Waarde - Landschap - 1".

Ingevolge lid 41.13, onder 41.13.3, onder a, aanhef en onder 4, voor zover hier van belang, kan het college van burgemeester en wethouders het plan ter plaatse van de gronden met de gebiedsaanduiding "overig - agrarisch verbredingsgebied" zodanig wijzigen dat agrarische bouwvlakken met de aanduiding "fruitteelt" waar tevens de dubbelbestemming "Waarde - Landschap - 1" van toepassing is mogen worden vergroot tot ten hoogste 1,5 hectare.

Onder 8 is bepaald dat als het bouwvlak ten tijde van tervisielegging al de maximaal uit te breiden omvang heeft bereikt, het bouwvlak met 15% mag worden vergroot.

34. [appellant sub 10] betoogt dat op zijn perceel ten onrechte de dubbelbestemming "Waarde - Landschap - 1" rust. Deze dubbelbestemming staat in de weg aan uitbreiding van het bouwvlak op zijn perceel en dus aan zijn plannen om ter plaatse 2,5 hectare aardbeienstellingen op te richten. De toekenning van de dubbelbestemming zet zijn bedrijf op slot en is onvoldoende gemotiveerd. De stelling van de raad dat het perceel in het provinciale beleid is aangeduid als Agrarische Hoofdstructuur Landschap (hierna: AHS) is volgens [appellant sub 10] als motivering onvoldoende, omdat de dubbelbestemming niet gelegd is op alle percelen in het plangebied die zijn aangeduid als AHS.

34.1. De raad voert aan dat hij voorafgaand aan de vaststelling van het bestemmingsplan een Gebiedsvisie en Analyse heeft vastgesteld waarin hij deelgebieden binnen de gemeente heeft aangewezen waar beschermenswaardige natuurkundige of landschappelijke waarden voorkomen. Het gebied met de dubbelbestemming "Waarde - Landschap - 1" kenmerkt zich door grote openheid van het landschap. Om die openheid te behouden zijn beperkingen gesteld aan de maximale omvang van bouwvlakken. Het perceel van [appellant sub 10] heeft deze omvang - 1,5 hectare - al bereikt. De beperking strekt volgens de raad tot een goede ruimtelijke ordening omdat permanente teeltondersteunende voorzieningen in het kwetsbare landschap als storend worden ervaren.

34.2. Volgens de toelichting is de in het plan opgenomen zonering in belangrijke mate gebaseerd op het reconstructiebeleid. Nuancering heeft plaatsgevonden op basis van kwaliteiten van diverse landschapstypen die in het plangebied voorkomen en waarvan de kenmerken bescherming behoeven. Daartoe is het gebied ten oosten van de bebouwde kom van Rijen, waar het perceel van [appellant sub 10] ligt, aangemerkt als open karakteristiek landschap. In het deskundigenbericht staat en ter zitting is door de raad bevestigd, dat het gebied waar het perceel van [appellant sub 10] ligt zich onderscheidt door de openheid van het landschap die incidenteel wordt onderbroken door bomenrijen, solitaire bosschages en houtsingels. Dit brengt naar het oordeel van de Afdeling mee dat de raad in redelijkheid de dubbelbestemming "Waarde - Landschap - 1" aan het perceel heeft kunnen toekennen. Dat deze dubbelbestemming niet is toegekend aan alle gronden die in het provinciale beleid als AHS zijn aangemerkt doet hier niet aan af. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de raad ter zitting heeft toegelicht dat de door de het provinciebestuur als AHS aangemerkte gronden zeer verschillend zijn. Het plan kent een nadere nuancering van te beschermen landschappen en legt geen directe koppeling met de AHS, aldus de raad. Het betoog van [appellant sub 10] dat aan zijn perceel ten onrechte de dubbelbestemming "Waarde - Landschap - 1" is toegekend, faalt.

35. [appellant sub 10] betoogt dat zijn perceel gelegen is in agrarisch verbredingsgebied, waar het bevriezen van de omvang van het bedrijf niet passend is.

35.1. In de toelichting staat dat voor agrarisch verbredingsgebied als beleidslijnen onder meer gelden het behoud en de ontwikkeling van de verschillende karakteristieke landschappen en van de duurzame, grondgebonden landbouw binnen de context van natuur en landschap. Zowel in de toelichting bij het plan als in de Gebiedsvisie en Analyse staat voorts dat op als agrarisch verbredingsgebied aangewezen gronden nieuwvestiging van fruitteelt niet toelaatbaar is en dat omschakeling slechts toelaatbaar is buiten kwetsbare landschapstypen. Voorts staat in de toelichting dat fruitteeltbedrijven niet bijdragen aan het beheer van karakteristieke landschappen en dat om die reden de uitbreidingsmogelijkheden van het bouwvlak in waardevolle landschappen worden beperkt tot 1,5 hectare. Als het bouwvlak die omvang al heeft bereikt kan uitbreiding met 15% plaatsvinden middels een wijzigingsbevoegdheid waarin nadere voorwaarden worden gesteld, onder andere ten aanzien van de bedrijfsmatige noodzaak en de landschappelijke inpassing. De planregels die gelden op het perceel van [appellant sub 10] zijn met deze uitgangspunten in overeenstemming. Gelet hierop kan [appellant sub 10] niet worden gevolgd in de stelling dat de omvang van zijn bouwvlak had moeten worden vergroot omdat zijn perceel in agrarisch verbredingsgebied ligt. Het betoog faalt.

36. [appellant sub 10] voert aan dat het open landschap door de uitbreiding van het bouwvlak en het oprichten van extra aardbeienstellingen niet wordt aangetast. Bij de omgevingsvergunning voor het bouwen van aardbeienstellingen binnen het bestaande bouwvlak van 1,5 hectare is de eis gesteld dat deze landschappelijk dienen te worden ingepast door aan een zijde van het perceel een groenblijvende haag te planten over een lengte van 400 meter en aan de andere zijde een rij bomen. De vergroting van het bouwvlak tot 2,5 hectare zou hier geheel binnen vallen en dus de openheid van het landschap niet verder aantasten. Daarbij is ten oosten van het perceel onlangs een rondweg aangelegd waarlangs woningbouw zal worden opgericht, zodat van openheid geen sprake meer zal zijn.

36.1. Volgens het deskundigenbericht wordt in het landschapsplan bij bedoelde omgevingsvergunning aangesloten bij de reeds in het gebied voorkomende houtsingels. Zoals de raad ter zitting heeft toegelicht, is daarbij van belang dat volgens dat landschapsplan de houtsingel aan de westzijde van het perceel, langs de inmiddels aangelegde rondweg, ongeveer twee keer zo ver door dient te lopen als die aan de oostkant en voorbij de teeltstellingen langzaam transparanter dient te worden. Hiermee is beoogd de bebouwing door dichte beplanting aan het zicht te onttrekken en de openheid en het doorzicht voorbij de bebouwing te behouden door de beplanting steeds transparanter te laten worden. Dat de beplanting verder dient door te lopen dan de reeds vergunde bebouwing brengt dus niet mee dat de kenmerkende openheid van het landschap niet wordt aangetast als meer bebouwing wordt opgericht, aldus de raad.

Gelet hierop heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de eerdere vergroting van het bouwvlak niet tot gevolg heeft dat ter plaatse geen beschermenswaardige open landschapskwaliteiten meer aanwezig zijn die door verdere vergroting van het bouwvlak zouden worden aangetast. Wat betreft de onlangs aangelegde rondweg heeft de raad voorts toegelicht dat daardoor wellicht een toekomstige bouwlocatie is ontstaan, maar dat nog niet duidelijk is hoe die zal worden begrensd en dat het behoud van openheid daarbij van belang blijft.

Het betoog van [appellant sub 10] dat het open landschap door de uitbreiding van het bouwvlak en het oprichten van extra aardbeienstellingen niet wordt aangetast faalt. Dit brengt tevens mee dat er geen grond is voor het oordeel dat de raad medewerking zou moeten verlenen aan de door [appellant sub 10] voorgestelde tussenoplossing, inhoudende dat aan zijn perceel de aanduiding "tov" wordt toegevoegd, waardoor het mogelijk zou worden aardbeienstellingen buiten het bouwvlak op te richten.

37. In hetgeen [appellant sub 10] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep van [appellant sub 10] is ongegrond.

Het beroep van [appellant sub 11]

38. [appellant sub 11], die op het adres [locatie 9] te [plaats] een melkveehouderij exploiteert, kan zich niet verenigen met de bestemmingsregeling voor zijn perceel, dat is voorzien van een bouwvlak van 1,5 hectare.

39. Het plan voorziet voor het perceel van [appellant sub 11] in de bestemming "Agrarisch" en een bouwvlak van 1,5 hectare. Voorts zijn aan het perceel - voor zover hier van belang - de dubbelbestemming "Waarde - Landschap - 2" en de gebiedsaanduiding "overig - agrarisch verbredingsgebied" toegekend.

39.1. Ingevolge artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder a, van de planregels zijn de voor "Agrarisch" aangewezen gronden bestemd voor grondgebonden veehouderij, paardenfokkerij en akker- en vollegrondstuinbouw.

Ingevolge lid 3.2, onder b, voor zover hier van belang, mogen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.

Ingevolge artikel 41, lid 41.13, onder 41.13.3, onder a, kan het college van burgemeester en wethouders het plan ter plaatse van de gronden "overig - agrarisch verbredingsgebied" zodanig wijzigen dat agrarische bouwvlakken mogen worden vergroot, met inachtneming van het volgende:

(…)

4. bouwvlakken zonder aanduiding (…) mogen worden vergroot tot ten hoogste 2,5 hectare, met dien verstande dat:

- agrarische bouwvlakken zonder aanduiding waar tevens de dubbelbestemming "Waarde - landschap - 2" of "Waarde - Landschap - 3" van toepassing is, vergroot mogen worden tot ten hoogste 1,5 hectare;

(…).

40. [appellant sub 11] wil zijn bedrijf de komende planperiode uitbreiden tot 2,5 hectare, maar de dubbelbestemming "Waarde - Landschap - 2" die op zijn perceel is gelegd, staat daaraan in de weg. Hij betoogt dat de dubbelbestemming ten onrechte op en rond zijn perceel is gelegd. Er is mee beoogd de taigarietgans te beschermen, maar deze komt in het gebied niet of nauwelijks voor.

40.1. De raad heeft ter zitting verklaard dat het beroep van [appellant sub 11] in aanmerking komt voor gegrondverklaring. Nu de raad zich in zoverre op een ander standpunt stelt dan hij in het bestreden besluit heeft gedaan en niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiertoe aanleiding hebben gegeven, moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit wat dit onderdeel betreft niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid.

41. Het beroep van [appellant sub 11] is gegrond. Nu het beroep ertoe strekt dat het bouwvlak op het perceel van [appellant sub 11] met toepassing van de wijzigingsbevoegdheid van artikel 41, lid 41.13, onder 41.13.3, onder a, kan worden vergroot tot 2,5 hectare ziet de Afdeling hierin aanleiding om het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb te vernietigen voor zover het betreft de dubbelbestemming "Waarde - Landschap - 2" voor zover die rust op het bouwvlak op het perceel [locatie 9] en het aangrenzend gebied tot 100 meter daar omheen.

Het beroep van [appellante sub 12]

42. [appellante sub 12] kan zich niet verenigen met het plan voor zover daarbij, anders dan in het ontwerpplan, geen twee bedrijfswoningen mogelijk worden gemaakt op de percelen [locatie 10] en [locatie 11] te [plaats].

43. Op de percelen [locatie 10] en [locatie 11] rust, voor zover hier van belang, de bestemming "Agrarisch". Op de verbeelding staat op het perceel [locatie 11] de maatvoeringsaanduiding "maximaal aantal wooneenheden = 0".

43.1. Ingevolge artikel 3, lid 3.1, zijn de voor "Agrarisch" aangewezen gronden bestemd voor:

a. grondgebonden veehouderij, paardenfokkerij en akker- en vollegrondstuinbouw;

(…)

l. bedrijfswoningen;

(…).

Ingevolge lid 3.2, aanhef en onder e, geldt voor het bouwen van bedrijfswoningen het maximale aantal van één, tenzij anders op de verbeelding is aangegeven.

Ingevolge lid 3.3, onder 3.3.5, kan het college van burgemeester en wethouders ten behoeve van volwaardige agrarische bedrijven ontheffing verlenen van het maximale aantal toegestane bedrijfswoningen met inachtneming van het volgende:

a. ontheffing wordt verleend indien permanent toezicht noodzakelijk is;

b. ontheffing wordt uitsluitend verleend indien er nog niet eerder een agrarische bedrijfswoning voor het bedrijf aanwezig is geweest;

c. omtrent het bepaalde onder a en b dient advies te worden gevraagd bij een agrarisch deskundige.

44. [appellante sub 12] voert aan dat een extra bedrijfswoning op het perceel [locatie 11] voor de bedrijfsvoering noodzakelijk is.

44.1. De raad betoogt dat op het perceel [locatie 11] geen bedrijfswoning aanwezig is en dat bij de vaststelling van het plan is uitgegaan van de bestaande situatie. [appellante sub 12] heeft reeds voor de terinzagelegging van het ontwerpplan, op 27 mei 2010, verzocht om toestemming voor een bedrijfswoning ter plaatse. Op 10 februari 2011 heeft de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen daarover negatief geadviseerd omdat de woning vanuit bedrijfsperspectief niet noodzakelijk werd geacht.

44.2. Niet in geschil is dat [appellante sub 12] een veehouderij exploiteert op [locatie 10], waar tevens een bedrijfswoning aanwezig is en dat op [locatie 11] thans geen agrarisch bedrijf wordt geëxploiteerd.

44.3. Ter zitting heeft [vennoot A] toegelicht dat een extra bedrijfswoning nodig is voor de exploitatie van de veehouderij vanwege zijn gezinssituatie. Zijn echtgenote heeft multiple sclerose en is daardoor niet meer inzetbaar in het bedrijf. Hij heeft dus de hulp van zijn zoon nodig, die echter beperkingen ondervindt door een hemiparese als gevolg van aangeboren hersenletsel. Een zorgwoning op het perceel [locatie 10] zou hierdoor uitkomst bieden. Hij heeft daartoe begin 2011 een aanvraag ingediend maar daar is nog niet op beslist. Daarbij gaat zijn voorkeur op grond van privacyoverwegingen uit naar het toevoegen van een bedrijfswoning op [locatie 11]. Daar staat bebouwing waarin reeds de nodige voorzieningen aanwezig zijn, zodat deze gemakkelijk tot woning kan worden omgebouwd. Ook kan een woning op die locatie in de toekomst van nut zijn voor het houden van toezicht, als de momenteel niet in bedrijf zijnde paardenfokkerij weer wordt opgestart.

44.4. In het bij het deskundigenrapport gevoegde advies van de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen waar de raad zich op beroept staat dat is verzocht om toekenning van een bedrijfswoning op [locatie 11] ten behoeve van het toezicht op de melkveehouderij op [locatie 10]. De commissie acht vanuit agrarisch-technische overwegingen de afstand tussen de locaties [locatie 10] en [locatie 11] echter zodanig dat een bedrijfswoning op laatstgenoemde locatie onvoldoende functioneel zal zijn omdat die in onvoldoende mate kan bijdragen aan het toezicht op de bedrijfslocatie [locatie 10]. Voorts staat in het advies dat de commissie zich bewust is van de sociale problematiek, maar dat het, nu de planregels slechts uitgaan van een agrarisch-technische afweging, niet aan haar is om te beoordelen of invulling kan worden gegeven aan een optie waarbij aan deze sociale aspecten tegemoet wordt gekomen. Het advies geeft dus geen uitsluitsel over de vraag of een extra bedrijfswoning op grond van de sociale aspecten wenselijk of noodzakelijk is. Gelet hierop en op de toelichting van [vennoot A] ter zitting heeft de raad het besluit om geen bedrijfswoning toe te laten op [locatie 11] - terwijl ook nog niet is beslist op de aanvraag voor een zorgwoning op [locatie 10] - onvoldoende gemotiveerd door de enkele verwijzing naar het advies van de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen. Dit geldt temeer nu het plan niet voorziet in een (ontheffings)mogelijkheid voor een tweede bedrijfswoning of een mantelzorgwoning in de door [vennoot A] geschetste situatie.

45. In hetgeen [appellante sub 12] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit voor zover het betreft de plandelen met de bestemming "Agrarisch" op de percelen [locatie 10] en [locatie 11] niet berust op een deugdelijke motivering. Het beroep van [appellante sub 12] is gegrond. Het bestreden besluit dient wegens strijd met artikel 3:46 van de Awb te worden vernietigd.

Het beroep van [appellant sub 13]

46. [appellant sub 13] kan zich niet verenigen met het plan voor zover daarbij aan het perceel Hengelstraat/Schaapsdijk, kadastraal bekend als gemeente Gilze en Rijen, nummer […], de bestemming "Agrarisch" is toegekend.

46.1. Ingevolge artikel 3, lid 3.1, van de planregels zijn de voor "Agrarisch" aangewezen gronden bestemd voor:

a. grondgebonden veehouderij, paardenfokkerij en akker- en vollegrondstuinbouw;

b. recreatief medegebruik;

(…)

l. bedrijfswoningen;

m. evenementen;

n. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

o. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, water, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, laad- en losvoorzieningen en (ontsluitings)wegen;

(…).

47. [appellant sub 13] voert aan dat hij op het perceel een kleinschalig tuincentrum exploiteert en dat de planregeling de bestaande bedrijfsactiviteiten en de noodzakelijke bedrijfsontwikkeling onmogelijk maakt.

47.1. De raad betoogt dat het tuincentrum van [appellant sub 13] in ruimtelijk opzicht een dissonant is. Omdat het gemeentebestuur woningbouw ter plaatse ziet als een afronding en opwaardering van de dorpsrand van de kern Gilze heeft het gemeentebestuur meegewerkt aan het verzoek van [appellant sub 13] om op een deel van zijn perceel woningen te realiseren, hetgeen impliceerde dat het bedrijf ter plaatse zou verdwijnen. Het vervallen van de bestemming "Detailhandel" was dus voorzienbaar voor [appellant sub 13] en strekt tot een goede ruimtelijke ordening.

47.2. Zoals de Afdeling meermalen heeft overwogen (bijvoorbeeld in de uitspraak van 1 december 2010 in zaak nr. 201000379/1/R3 staat met betrekking tot een legaal bestaande situatie voorop dat deze in beginsel, gelet op de rechtszekerheid, als zodanig dient te worden bestemd. Dit uitgangspunt kan uitzondering vinden indien een dienovereenkomstige bestemming op basis van nieuwe inzichten niet langer in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening en het belang bij de beoogde nieuwe bestemming zwaarder weegt dan de gevestigde rechten en belangen. Daarnaast moet aannemelijk zijn dat er concreet zicht bestaat op beëindiging van de bestaande situatie, omdat het overgangsrecht bedoeld is voor een situatie die binnen de planperiode wordt beëindigd. Indien aan deze voorwaarden is voldaan, kunnen de bestaande legale bebouwingen en het bestaande gebruik onder het overgangsrecht worden gebracht.

47.3. Niet in geschil is dat [appellant sub 13] op het perceel [locatie 12], kadastraal bekend als gemeente Gilze en Rijen, nummers […], […] en […], sinds 1994 een tuincentrum heeft geëxploiteerd dat in het voorheen geldende plan als zodanig was bestemd. Met het oog op woningbouw is een deel van deze percelen in 2007 aangekocht door Goldewijk Projectontwikkeling B.V. en is het bestemmingsplan "Schaapsdijk ong." vastgesteld. Dat bestemmingsplan heeft betrekking op de percelen, kadastraal genummerd 3482 en 3483 en op een klein gedeelte van het perceel met het nummer 3484. De rest van het perceel met nummer 3484 maakt deel uit van het plangebied, is nog in bezit van [appellant sub 13] en wordt nog gebruikt ten behoeve van zijn tuincentrum. Voorts staat vast dat sinds 2006 is gezocht naar een andere locatie voor het tuincentrum en dat dit, hoewel [appellant sub 13] verschillende locaties heeft voorgedragen, nog niet tot resultaat heeft geleid. Gelet hierop heeft de raad niet aannemelijk gemaakt dat het bestaande gebruik van het bestreden plandeel binnen de planperiode zal worden beëindigd. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de raad desgevraagd ter zitting heeft aangegeven geen plannen te hebben om tot onteigening van het bestreden plandeel over te gaan. Gelet hierop heeft de raad onvoldoende gemotiveerd waarom hij het standpunt dat het tuincentrum ter plaatse in ruimtelijk opzicht een dissonant vormt zwaarder heeft kunnen laten wegen dan het belang van [appellant sub 13] bij het kunnen voortzetten van zijn bedrijf.

48. In hetgeen [appellant sub 13] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Agrarisch" ter plaatse van het perceel Hengelstraat/Schaapsdijk, kadastraal bekend als gemeente Gilze en Rijen, nummer […], niet berust op een deugdelijke motivering. Het beroep van [appellant sub 13] is gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre wegens strijd met artikel 3:46 van de Awb te worden vernietigd.

De beroepen van Flamingo en anderen

49. Flamingo en anderen hebben gronden in de nabijheid van de rijksweg A58 te Gilze in eigendom en exploiteren aldaar een hotel en een wegrestaurant.

50. Flamingo en anderen hebben de beroepen, voor zover ze betrekking hebben op artikel 9, lid 9.1, aanhef en onder h, van de planregels, ter zitting ingetrokken.

De gebiedsaanduiding "vrijwaringszone - weg"

51. Flamingo en anderen kunnen zich niet verenigen met de breedte van de zone met de gebiedsaanduiding "vrijwaringszone - weg" ter plaatse van hun percelen.

51.1. Het beroep van Flamingo en anderen voor zover gericht tegen de vaststelling van de gebiedsaanduiding "vrijwaringszone - weg" steunt niet op een bij de raad naar voren gebrachte zienswijze.

Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, van de Wro, gelezen in samenhang met artikel 6:13 van de Awb, kan door een belanghebbende slechts beroep worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan, voor zover dit beroep de vaststelling van plandelen, planregels of aanduidingen betreft die de belanghebbende in een tegen het ontwerpplan naar voren gebrachte zienswijze heeft bestreden. Dit is slechts anders indien een belanghebbende redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij ter zake geen zienswijze naar voren heeft gebracht. Deze omstandigheid doet zich niet voor.

52. Het beroep van Flamingo en anderen is, voor zover het betrekking heeft op de gebiedsaanduiding "vrijwaringszone - weg", niet-ontvankelijk.

De omvang van het plangebied

53. Flamingo en anderen voeren aan dat het plan ten onrechte geen betrekking heeft op de gronden waar zij zorgappartementen willen realiseren. Nu het bestemmingsplan dat de raad voor deze gronden heeft vastgesteld is vernietigd door de Afdeling, hebben zij er belang bij dat deze gronden alsnog deel gaan uitmaken van het plan.

53.1. De raad betoogt dat er geen aanleiding was om bedoelde gronden op te nemen in het plan omdat daarvoor een ander bestemmingsplan gold dat eerst na vaststelling van het plan is vernietigd.

53.2. De raad komt beleidsvrijheid toe bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan. Deze vrijheid strekt echter niet zo ver dat de raad een begrenzing kan vaststellen die in strijd is met een goede ruimtelijke ordening of anderszins in strijd met het recht.

In hetgeen Flamingo en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vastgestelde planbegrenzing strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Zij neemt daarbij in aanmerking dat de raad om de door Flamingo en anderen ter plaatse gewenste ontwikkeling mogelijk te maken op 19 april 2010 het bestemmingsplan "Appartementencomplex Klein Zwitserland" heeft vastgesteld. Dat plan is door de Afdeling op 28 oktober 2010, dus eerst na de vaststelling van het plan, vernietigd. Het betoog dat het plan ten onrechte geen betrekking heeft op gronden waar Flamingo en anderen zorgappartementen willen realiseren, faalt.

54. In hetgeen Flamingo en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan voor zover het betreft de omvang van het plangebied strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. De beroepen zijn in zoverre ongegrond.

Artikel 9, lid 9.1, aanhef en onder i, van de planregels

55. Flamingo en anderen kunnen zich niet verenigen met artikel 9, lid 9.1, aanhef en onder i, van de planregels. In deze bepaling, die betrekking heeft op de gronden waar het wegrestaurant is gevestigd, is ten onrechte niet opgenomen dat detailhandel, gericht op de bestemming (horeca), is toegestaan. Hierdoor zijn de al jaren bestaande detailhandelsactiviteiten van het wegrestaurant in het plan onvoldoende juridisch geborgd.

55.1. Op de gronden waar het wegrestaurant is gevestigd rust de bestemming "Horeca" met de functieaanduiding "specifieke vorm van horeca - hotel, café en restaurant" (hcre).

Ingevolge artikel 9, lid 9.1, aanhef en onder i, van de planregels zijn deze gronden bestemd voor horecabedrijven uit categorie 1 van de Staat van Horeca-activiteiten, alsmede voor hotel, café en restaurant uit categorie 2 van de Staat van Horeca-activiteiten.

55.2. Ter zitting heeft de raad gesteld dat niet is beoogd de bestaande ondergeschikte detailhandel niet meer toe te laten. Gelet hierop is het bestreden besluit in zoverre niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid.

56. De beroepen van Flamingo en anderen zijn in zoverre gegrond. Het bestreden besluit, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Horeca" op de verzorgingsplaats aan de rijksweg A58, dient te worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb.

De gebiedsaanduiding "veiligheidszone - munitie - 2"

57. Flamingo en anderen kunnen zich er niet mee verenigen dat een deel van hun gronden valt binnen de in het plan opgenomen zone met de gebiedsaanduiding "veiligheidszone - munitie - 2".

57.1. Ingevolge artikel 41, lid 41.8, is het ter plaatse van de gebiedsaanduiding "veiligheidszone - munitie - 2" niet toegestaan gebouwen te bouwen waarin zich vaak personen bevinden zoals woningen, winkels, kantoren, cafés en dergelijke, alsmede recreatieve voorzieningen.

58. Flamingo en anderen voeren aan dat de gebiedsaanduiding een belemmering vormt voor het dogresort dat zij voornemens zijn te ontwikkelen op het gedeelte van hun gronden waaraan de aanduiding is toegekend. Gelet op de mate van concreetheid van deze plannen had de raad hier bij de vaststelling van het plan rekening mee moeten houden. Voorts moet de vliegbasis, gelet op de omvang van het terrein, zodanige maatregelen kunnen nemen dat wordt voorkomen dat de zone met de gebiedsaanduiding buiten de vliegbasis wordt uitgebreid.

58.1. De raad betoogt dat de zone met de gebiedsaanduiding "veiligheidszone - munitie - 2" niet groter is dan in het voorheen geldende plan, maar door maatregelen van de vliegbasis zodanig is verlegd dat de zone meer binnen de vliegbasis is gelegen. Hierdoor is onder andere in en om de ten noorden van de vliegbasis gelegen kern van Hulten het aantal belemmerde percelen afgenomen ten koste van een aantal percelen ten zuiden van de vliegbasis, waar de gronden van Flamingo en anderen liggen.

58.2. Uit de door Flamingo en anderen overgelegde toelichting bij het ontwerpplan "Dog Resort Gilze-Rijen" blijkt dat zij van plan zijn een deel van hun gronden die liggen ten noorden van de A58 - waaraan in het plan de bestemmingen "Agrarisch" en "Natuur" zijn toegekend - te gaan gebruiken voor zo'n 200 lodges voor honden, een receptiegebouw, een opslagloods, een gebouw voor onder andere dierengezondheidszorg en cursussen, hondenspeelweiden, parkeerplaatsen en een water(retentie)bassin. Uit het ontwerpplan blijkt niet dat Flamingo en anderen voornemens zijn om op de gronden met de aanduiding "veiligheidszone - munitie - 2" gebouwen te bouwen waarin zich vaak personen bevinden of om daar recreatieve voorzieningen op te richten, zodat niet valt valt in te zien dat de zone een belemmering vormt voor het door Flamingo en anderen beoogde gebruik van de gronden. Ter zitting is door de minister bevestigd dat de zone niet in de weg staat aan het realiseren van een dogresort ter plaatse. Slechts het leggen van bestemmingen die het mogelijk maken dat grote groepen mensen op de gronden in de zone verblijven wordt bezwaarlijk geacht. Het betoog van Flamingo en anderen dat de gebiedsaanduiding hun plannen voor het realiseren van een dogresort belemmert, faalt. Er is geen grond voor het oordeel dat de raad voor wat betreft het toekennen van de gebiedsaanduiding aan de gronden van Flamingo en anderen te weinig rekening heeft gehouden met hun belangen.

59. In hetgeen Flamingo en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan, voor zover het betreft de gebiedsaanduiding "veiligheidszone - munitie - 2", strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. De beroepen van Flamingo en anderen zijn in zoverre ongegrond.

De gebiedsaanduiding "milieuzone - geluidsgevoelige functie - 3"

60. Flamingo en anderen voeren aan dat het plan ter plaatse van hun percelen ten onrechte voorziet in een geluidszone.

61. Op alle binnen het plangebied gelegen gronden van Flamingo en anderen rust de gebiedsaanduiding "milieuzone – geluidsgevoelige functie - 3".

61.1. Ingevolge artikel 41, lid 41.6, van de planregels is het ter plaatse van de gebiedsaanduiding "milieuzone - geluidsgevoelige functie - 3" niet toegestaan woningen toe te voegen.

62. Flamingo en anderen voeren aan dat het in de zone waar de aanduiding op rust niet is toegestaan nieuwe woningen te bouwen terwijl de grondslag om deze beperking op te leggen ontbreekt. In het voorheen geldende plan was een geluidszone opgenomen vanwege de aanwezigheid van een proefdraai-installatie voor F-16-gevechtsvliegtuigen op de vliegbasis Gilze-Rijen. Deze installatie is echter al sinds 1995 niet meer in gebruik en in 2004 verwijderd omdat de vliegbasis geen thuisbasis voor F-16-gevechtsvliegtuigen meer is. Hierdoor, en vanwege toepassing van de beste beschikbare technieken, is aannemelijk dat de benodigde geluidsruimte kleiner is geworden. Nu de realisatie van zorgappartementen op de percelen aan Nerhoven door de zone wordt belemmerd had de raad deze niet, of niet met de huidige omvang, in het plan mogen worden opgenomen.

62.1. De raad betoogt dat de zone gebaseerd is op een vertrouwelijke milieuvergunning van de vliegbasis die voorziet in het gebruik van een proefdraai-installatie met bijbehorende geluidsbelasting, welke vergunning in het plan planologisch verankerd dient te zijn.

62.2. In de toelichting staat dat de geluidszone waarbinnen geen woningen mogen worden toegevoegd een ruimtelijke vertaling is van een nog steeds van kracht zijnde milieuvergunning van de vliegbasis voor een proefdraai-installatie die al jaren niet meer wordt gebruikt en dat het gemeentebestuur zich ervoor zal inspannen dat de milieuvergunning wordt ingetrokken, zodat de geluidszone uit het bestemmingsplan kan worden gehaald. Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting heeft de raad de zone in het plan opgenomen overeenkomstig het verzoek van de minister, die de onderliggende gegevens waarop de door hem aangegeven zone is gebaseerd niet heeft overgelegd met een beroep op het vertrouwelijke karakter van die stukken.

62.3. Zowel in de zienswijzeprocedure als in beroep hebben Flamingo en anderen naar voren gebracht dat zij bezwaren hebben tegen de in het plan opgenomen geluidszone omdat deze een belemmering vormt voor het gebruik van hun gronden. Uit de stukken blijkt voorts, en ter zitting is door de raad bevestigd, dat het gemeentebestuur niet onwelwillend staat tegenover de plannen van Flamingo en anderen om op een deel van hun gronden zorgappartementen te realiseren. Nu de ligging van de zone een belemmering vormt om deze plannen te realiseren en de raad ervan op de hoogte was dat de door de minister verstrekte gegevens over de omvang van de zone gebaseerd waren op stukken van ongeveer twintig jaar oud, had het op de weg van de raad gelegen om bij de vaststelling van het plan na te gaan of het noodzakelijk was de aanduiding aan alle gronden van Flamingo en anderen toe te kennen. Dit had hij kunnen doen door ofwel de benodigde gegevens bij de minister op te vragen ter controle en/of narekening ofwel de minister te vragen de gegevens en berekening te controleren met toepassing van de ten tijde van de vaststelling van het plan geldende regelingen en beschikbare methodieken. Nu de raad het plan heeft vastgesteld zonder na te gaan of de door de minister gebruikte gegevens en de op basis daarvan berekende geluidcontour naar huidige inzichten en momenteel gebruikelijke meet- en rekenmethoden nog steeds juist zijn is het plan voor zover daarin de aanduiding "milieuzone - geluidsgevoelige functie - 3" is toegekend aan de gronden van Flamingo en anderen, niet met de vereiste zorgvuldigheid vastgesteld.

63. In hetgeen Flamingo en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit voor zover het betreft de geluidszone ter plaatse van de gronden van Flamingo en anderen is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Het beroep van Flamingo en anderen is in zoverre gegrond. Gelet op de onverbrekelijke samenhang tussen de zone voor zover die is gelegen op de gronden van Flamingo en anderen en voor zover die gelegen is op andere gronden, dient het bestreden besluit voor zover daarbij aan gronden de aanduiding "milieuzone - geluidsgevoelige functie - 3" is toegekend, wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb te worden vernietigd.

64. De Afdeling ziet aanleiding om te beoordelen of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen worden gelaten.

65. Na heropening van het onderzoek heeft de Afdeling de minister verzocht om overlegging van de stukken waarop de omvang van de zone waarvoor de gebiedsaanduiding "milieuzone - geluidsgevoelige functie - 3" in het plan is opgenomen is gebaseerd. Naar aanleiding daarvan heeft de minister onder meer het rapport "Zonering vliegbasis GILZE-RIJEN" van TNO van oktober 1992 (hierna: het akoestisch rapport) overgelegd en de Afdeling daarbij meegedeeld dat de rubricering "confidentieel" voor dit rapport thans is vervallen. In het rapport zijn de resultaten vastgelegd van een onderzoek dat is verricht ten behoeve van de zonering van de vliegbasis in het kader van de Wet geluidhinder (hierna: de Wgh). Daarbij is de 50 dB(A) etmaalwaardecontour vastgesteld voor de representatieve bedrijfssituatie van de vliegbasis per mei 1992. De berekeningen zijn uitgevoerd volgens de Handreiking meten en berekenen industrielawaai (IL-HR-13-01) van maart 1981.

66. Dat, zoals Flamingo en anderen betogen, eerst na de heropening van het onderzoek door de Afdeling is gebleken dat de in het plan opgenomen geluidszone niet is gebaseerd op de indertijd voor de vliegbasis verleende Hinderwetvergunning maar op de Wgh, vormt op zichzelf geen grond voor het oordeel dat de zone ten onrechte of onjuist in het plan is opgenomen. Voorts faalt het betoog dat de zone ten onrechte niet is aangepast omdat het proefdraaien van F-16’s al jaren niet meer plaatsvindt. De raad stelt zich met juistheid op het standpunt dat de zone gebaseerd dient te zijn op de ten tijde van de vaststelling van het plan vergunde bedrijfssituatie. Dat thans een nieuwe omgevingsvergunning voor de vliegbasis wordt voorbereid, maakt dat niet anders. Dat de zone geen stand kan houden omdat hij niet aansluit op het buiten het plangebied gelegen gedeelte van de zone, dat deels binnen het grondgebied van de gemeente Tilburg is gelegen, hebben Flamingo en anderen niet aannemelijk gemaakt.

67. Flamingo en anderen voeren aan dat uit het akoestisch rapport blijkt dat in het plan opgenomen zone ter plaatse van hun gronden groter is dan noodzakelijk, omdat de zonegrens niet loopt door immissiepunt 1, waar een etmaalwaarde van 50 dB(A) is gemeten, maar ver ten zuiden daarvan. Hetzelfde geldt voor immissiepunt 3, terwijl voor immissiepunt 7, waar ook een etmaalwaarde van 50 dB(A) is berekend, geldt dat dat punt wel gelegen is op de grens van de zone.

67.1. De raad betoogt dat de in het plan opgenomen zonegrens overeenkomt met de grens die op kaart 1 bij het akoestisch rapport is ingetekend. Deze zone komt volgens de raad overeen met de berekende gegevens in bijlage D bij het rapport, maar voor emissiepunt 1 niet met de berekende gegevens in bijlage C. Daarom kan de raad op grond van deze gegevens niet vaststellen of de in het plan opgenomen zonegrens juist is.

67.2. De in het plan opgenomen geluidszone komt overeen met het gebied op kaart 1 bij het akoestisch rapport dat is gelegen tussen de 55 dB(A) etmaalwaardecontour en de 50 dB(A) etmaalwaardecontour.

Volgens tabel 5.1 van het rapport is op de immissiepunten 1, 3 en 7 een etmaalwaarde van 50 dB(A) berekend. Op kaart 1 loopt de 50 dB(A) etmaalwaardecontour direct langs emissiepunt 7 maar niet direct langs de emissiepunten 1 en 3. Immissiepunt 1, dat is gelegen op die gronden van Flamingo en anderen, ligt ongeveer 200 meter ten noorden van de 50 dB(A) etmaalwaardecontour die als zonegrens in het plan is opgenomen. Flamingo en anderen stellen dus met juistheid dat de zone ter plaatse van hun gronden breder is dan op grond van tabel 5.1 van het akoestisch rapport nodig lijkt.

In de door de minister als nader stuk overgelegde notitie van TNO van 8 november 2012 staat dat dit kan worden verklaard doordat de in tabel 5.1 opgenomen waarden zijn afgerond op hele decibellen. Voorts staat er dat de voor immissiepunt 1 berekende waarde, afgerond op tienden, 50,2 dB(A) bedraagt en voor immissiepunt 3 50,3 dB(A). Doordat de afstand tussen twee opeenvolgende 5 dB(A) etmaalwaardencontouren groter wordt naarmate de etmaalwaarde afneemt, kan het verschil tussen een rekenpunt en de contour, afhankelijk van de afronding, enkele tientallen meters bedragen. Daarnaast speelt een rol, zo valt af te leiden uit de notitie, dat indertijd de contouren met de hand op de kaart werden getekend, waardoor deze minder nauwkeurig konden worden aangebracht dan thans het geval zou zijn.

De afstand tussen de immissiepunten 1 en 3 en de 50 dB(A) etmaalwaardecontour op kaart 1 is ongeveer 200, onderscheidenlijk 125 meter, en dus groter dan enkele tientallen meters. De twijfel of de geluidsbelasting ter plaatse van de in het plan als zonegrens opgenomen 50 dB(A) etmaalwaardecontour niet lager is dan 50 dB(A) is, is daarom door de notitie van TNO en de toelichting daarop ter zitting niet weggenomen. Dit brengt mee dat het ervoor moet worden gehouden dat de in het plan opgenomen zone ruimer is dan strikt noodzakelijk is voor de ten tijde van de vaststelling van het plan vergunde bedrijfsvoering van de vliegbasis. Nu de raad blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting niet heeft beoogd een zone in het plan op te nemen die ruimer is dan strikt noodzakelijk, strekt de beoogde zone in zoverre niet tot een goede ruimtelijke ordening.

68. Flamingo en anderen voeren aan dat uit het akoestisch rapport blijkt dat artikel 41, lid 41.6, van de planregels meer beperkingen oplegt dan nodig is. Zij betogen dat de Wgh voorziet in de mogelijkheid om hogere waarden voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van de gevel van woningen in de geluidszone van een industrieterrein vast te stellen. De geluidsbelasting ter plaatse van haar gronden is volgens het rapport lager dan de daarbij op grond van de Wgh maximaal toegelaten geluidsbelasting.

68.1. De raad heeft ter zitting verklaard artikel 41, lid 41.6, van de planregels te hebben geformuleerd overeenkomstig de wens van de minister. Daarbij is niet de mogelijkheid die de Wgh biedt om hogere waarden vast te stellen in aanmerking genomen. Gelet hierop en op de betrokken belangen is het plan ook in zoverre in strijd met de vereiste zorgvuldigheid vastgesteld.

69. In hetgeen Flamingo en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit voor zover het artikel 41, lid 41.6, van de planregels betreft is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. De beroepen van Flamingo en anderen zijn in zoverre gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb te worden vernietigd.

70. De conclusie is dat er geen aanleiding is de rechtsgevolgen van het bestreden besluit voor wat betreft de geluidszone in stand te houden.

Wat betreft het verzoek van Flamingo en anderen om zelf in de zaak te voorzien wordt overwogen dat uit hetgeen in 67.2 is overwogen volgt dat thans niet door de Afdeling kan worden vastgesteld wat de omvang van de bestreden geluidszone zou moeten zijn. Evenmin is het aan de Afdeling om te bepalen welke beperkingen met het oog op een goede ruimtelijke ordening in de zone hebben te gelden. Gelet hierop wijst de Afdeling het verzoek af.

De planregeling voor de tankstations van Tango, Shell en Esso

71. Flamingo en anderen kunnen zich niet verenigen met het plan voor zover daarbij op de gronden van het Tango tankstation aan Nerhoven en de tankstations van Shell en Esso op de verzorgingsplaats aan de rijksweg A58 gebruik ten behoeve van detailhandel en horeca is toegestaan.

72. De gronden ter plaatse van het Tango tankstation hebben de bestemming "Bedrijf" met de functieaanduiding "verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg". Tevens rust op de gronden de maatvoeringsaanduiding "maximum bebouwd oppervlak 10 m2".

De gronden ter plaatse van het de tankstations van Shell en Esso hebben, voor zover hier van belang, de bestemming "Bedrijf" met de functieaanduidingen "verkooppunt motorbrandstoffen met lpg".

72.1. Ingevolge artikel 4, lid 4.1, aanhef en onder b, van de planregels zijn de voor "Bedrijf" aangewezen gronden ter plaatse van de aanduiding "verkooppunt motorbrandstoffen" bestemd voor een verkooppunt voor motorbrandstoffen zonder lpg met daarbij behorende andere detailhandel als bedoeld in categorie 1a van de Staat van Horeca-activiteiten en ter plaatse van de aanduiding "verkooppunt motorbrandstoffen met lpg" voor een verkooppunt voor motorbrandstoffen met lpg met daarbij behorende andere detailhandel als bedoeld in categorie 1a van de Staat van Horeca-activiteiten.

Volgens de Staat van Horeca-activiteiten behelst categorie 1a aan de detailhandelsfunctie verwante horeca:

- automatiek;

- broodjeszaak;

- cafetaria;

- croissanterie;

- koffiebar;

- lunchroom;

- ijssalon;

- snackbar;

- tearoom;

- traiteur.

Ingevolge het bepaalde onder h zijn de gronden tevens bestemd voor bij de bestemming horende voorzieningen, zoals, onder meer, parkeervoorzieningen.

Ingevolge lid 4.2, onder f, voor zover hier van belang, geldt het maximale oppervlak aan bedrijfsgebouwen zoals aangegeven op de verbeelding.

72.2. De raad betoogt dat ingevolge het plan op de locatie van het Tango tankstation maximaal 10 m2 aan bedrijfsgebouwen aanwezig mag zijn, zodat niet staande kan worden gehouden dat op de locatie een concurrerende vorm van detailhandel en/of lichte horeca kan worden uitgeoefend. Nu Flamingo en anderen voorts geen ander aantoonbaar direct belang hebben dient het beroep in zoverre niet-ontvankelijk te worden verklaard, aldus de raad.

72.3. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 2 maart 2011 in zaak nr. 201005423/1/R3 is onder meer degene wiens concurrentiebelang rechtstreeks is betrokken bij een besluit, belanghebbende. Dit geldt ongeacht de vraag welke rol het concurrentiebelang bij het nemen van dit besluit inhoudelijk mag spelen.

Gelet op artikel 4, lid 4.1, aanhef en onder b, van de planregels maakt het plan het mogelijk op de gronden van het Tango tankstation detailhandelsactiviteiten te ontplooien in hetzelfde marktsegment als het hotel van Flamingo en anderen, nu het tevens beschikt over een restaurant en ingevolge de planregels ondergeschikte detailhandelsactiviteiten mag ontplooien. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de activiteiten van zowel het Tango tankstation als het hotel, vanwege de ligging in de nabijheid van de A58 en de geldende bestemmingen, geheel of gedeeltelijk gericht zijn op de verzorging van weggebruikers van de A58. Voorts bevinden de bedrijven zich op voor gemotoriseerd verkeer geringe onderlinge afstand van elkaar - minder dan 500 meter - en dus in hetzelfde verzorgingsgebied. Gelet hierop acht de Afdeling de vrees van Flamingo en anderen dat zij als eigenaar en exploitant van het hotel door de planregeling voor het Tango tankstation zullen worden geraakt in hun concurrentiebelang niet op voorhand van iedere grond ontbloot. Dat vormt voldoende grond om voor Flamingo en anderen een belang aan te nemen dat rechtstreeks betrokken is bij de planregeling voor het Tango tankstation. De enkele omstandigheid dat de concurrentie, gelet op het toegelaten maximum aan bebouwing op het perceel waarop het Tank tankstation is gevestigd, wellicht van beperkte omvang zal zijn, vormt geen grond voor een ander oordeel.

73. Flamingo en anderen voeren onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 25 april 1996, zaak nr. H01.95.0324, aan dat het plan ten onrechte volwaardige detailhandel en horeca mogelijk maakt bij de tankstations. De bestemmingsregeling leidt tot oneerlijke concurrentie met het hotel en het wegrestaurant van Flamingo en anderen. Daarbij leidt de regeling voor de tankstations van Shell en Esso tot ontwrichting van de structuur en de verhoudingen op de verzorgingsplaats waaraan die tankstations en het wegrestaurant van Flamingo en anderen zijn gevestigd. Voorts ligt de regeling voor het Tango tankstation niet in de rede omdat dat tankstation een onbemand benzineverkooppunt is zonder winkelruimte. Ook is de regeling in strijd met provinciaal beleid en de toelichting bij het plan, aldus Flamingo en anderen.

73.1. De raad betoogt dat algemeen maatschappelijk wordt aanvaard dat bij tankstations enige detailhandel en ondergeschikte horeca plaatsvinden, hetgeen reden is om dit vast te leggen in het bestemmingsplan.

73.2. Het beroep van Flamingo en anderen op de uitspraak van de Afdeling in zaak nr. H01.95.0324 treft geen doel. In die zaak, voor zover hier van belang, ging het om de vraag of de verkoop van voedingswaren kon worden aangemerkt als detailhandel die verband houdt met de verkoop van brandstoffen. Het bestemmingsplan waaraan in die zaak moest worden getoetst bevatte op dit punt andere bepalingen dan het thans voorliggende plan. Uit de uitspraak volgt niet uit dat het opnemen van de door Flamingo en anderen bestreden bestemmingsregeling in het plan niet toelaatbaar is.

73.3. Ter zitting hebben Flamingo en anderen toegelicht dat zij niet hebben beoogd te stellen dat de planregeling voor de tankstations leidt tot duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau in de nabijgelegen kern van Gilze. Zij stellen dat de planregeling voor de tankstations van Shell en Esso de bestaande structuur op de verzorgingsplaats waar zowel deze tankstations als hun wegrestaurant zijn gevestigd, verstoort. Voor zover zij hiermee beoogd hebben te betogen dat de planregeling leidt tot duurzame ontwrichting van de verzorgingsplaats omdat de regeling tot gevolg zal hebben dat alle drie de voorzieningen zullen verdwijnen, hebben zij dat niet aannemelijk gemaakt. Dat een forse omzetdaling bij het wegrestaurant is opgetreden sinds Shell en Esso horeca-activiteiten ontplooien, maakt niet dat de raad de aan detailhandel verwante horeca-activiteiten ter plaatse van de betrokken tankstations niet heeft mogen toestaan. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de Wro er niet toe strekt buiten het geval van een duurzame ontwrichting gevestigde bedrijven tegen de vestiging van concurrerende bedrijven in hun verzorgingsgebied te beschermen. Het betoog dat de bestreden planregelingen in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening faalt.

73.4. Het betoog dat de planregeling de verhoudingen op de verzorgingsplaats verstoort omdat de parkeerplaatsen van Flamingo en anderen worden gebruikt door klanten van de tankstations van Shell en Esso, treft evenmin doel. De vraag of Shell en Esso gerechtigd zijn hun klanten van de parkeerplaatsen gebruik te laten maken, maakt geen deel uit van deze procedure. Dat er, gelet op de mogelijkheden die de planregeling biedt, te weinig parkeerplaatsen op de verzorgingsplaats aanwezig zijn, hebben Flamingo en anderen niet aannemelijk gemaakt. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de gronden waarop de tankstations gevestigd zijn ingevolge artikel 4, lid 4.1, aanhef en onder h, tevens bestemd zijn voor parkeervoorzieningen.

73.5. Voor zover Flamingo en anderen hebben betoogd dat het plan ook overigens geen recht doet aan de privaatrechtelijke (eigendoms)verhoudingen, waaronder het huurcontract van Shell, wordt overwogen dat in een bestemmingsplan bestemmingen worden toegekend en regels worden gegeven ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Hierbij spelen privaatrechtelijke verhoudingen in beginsel geen rol. Dat deze verhoudingen van dien aard zijn dat de raad daarin op voorhand in redelijkheid aanleiding had moeten zien om aan te nemen dat het plan niet uitvoerbaar is, hebben Flamingo en anderen niet aannemelijk gemaakt.

73.6. Het betoog dat de bestreden bestemmingsregeling voor het Tango tankstation niet in de rede ligt omdat dat een onbemand benzineverkooppunt is, treft evenmin doel. Het gaat bij het bestemmen van gronden in een bestemmingsplan immers om toelatingsplanologie. In aanmerking genomen dat op de gronden waar het Tango tankstation is gevestigd bebouwing mag worden opgericht, heeft de raad in redelijkheid het realiseren van bijbehorende detailhandel als bedoeld in artikel 4, lid 4.1, aanhef en onder b, van de planregels ter plaatse mogelijk kunnen achten.

73.7. Het standpunt dat de bestreden bestemmingsregeling in strijd is met de regels over zorgvuldig ruimtegebruik in de Verordening Ruimte Noord-Brabant, de Beleidsbrief bedrijventerreinen, zelfstandige kantoorvestigingen, detailhandel en voorzieningen en het gestelde in de toelichting bij het plan over nieuwe bouwvlakken voor niet-agrarische en horecabedrijven in het buitengebied hebben Flamingo en anderen ter zitting desgevraagd niet nader gemotiveerd. Het betoog faalt.

74. In hetgeen Flamingo en anderen hebben aangevoerd over de planregeling voor de tankstations van Tango, Shell en Esso ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. De beroepen van Flamingo en anderen zijn in zoverre ongegrond.

Opdracht

75. De Afdeling ziet in dit geval aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder a, van de Awb de raad op te dragen binnen de na te melden termijn:

a. met inachtneming van overwegingen 10.3, 10.5 en 11.1 voor de plandelen met de bestemming "Agrarisch" op het perceel [locatie 1],

b. met inachtneming van overweging 28.3 voor artikel 20, lid 20.1, onder g,

c. met inachtneming van overweging 44.4 voor de plandelen met de bestemming "Agrarisch" op de percelen [locatie 10] en [locatie 11],

d. met inachtneming van overweging 62.3, 67.2 en 68.1 voor de aanduiding "milieuzone - geluidsgevoelige functie - 3" en

e. met inachtneming van overweging 68.1 voor artikel 41, lid 41.6, van de planregels een nieuw besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan te nemen.

Wat betreft de overige in de uitspraak geconstateerde gebreken is het aan de raad om te bezien of hij het wenselijk acht deze bij hetzelfde besluit te herstellen. Bij de voorbereiding van het nieuwe besluit behoeft afdeling 3.4 van de Awb niet te worden toegepast. De raad dient het nieuwe besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze en binnen de daarvoor geldende termijn bekend te maken.

Proceskosten

76. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep van [appellante sub 2], voor zover het betrekking heeft op de percelen Van Altenaweg 14, Horst 36 en Horst 38, en de beroepen van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Flamingo Beheer B.V. en anderen, de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Motel Gilze Beheer B.V. en anderen en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Wegrestaurant Gilze Beheer B.V. en anderen, voor zover ze betrekking hebben op de gebiedsaanduiding "vrijwaringszone - weg", niet-ontvankelijk ;

II. verklaart de beroepen van [appellant sub 4], [appellant sub 9], [appellant sub 11], [appellante sub 12] en [appellant sub 13] geheel, het beroep van [appellant sub 8] gedeeltelijk, en de beroepen van [appellante sub 2], de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Flamingo Beheer B.V. en anderen, de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Motel Gilze Beheer B.V. en anderen, de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Wegrestaurant Gilze Beheer B.V. en anderen, voor zover ontvankelijk, gedeeltelijk gegrond;

III. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Gilze en Rijen van 27 september 2010 tot vaststelling van het bestemmingsplan Buitengebied 2010, voor zover het betreft:

a. de plandelen met de bestemming "Agrarisch" op het perceel [locatie 1];

b. het gedeelte van het bouwvlak op het perceel [locatie 3] dat is aangegeven op de bij deze uitspraak behorende kaart 1;

c. de figuur "relatie" tussen de bouwvlakken op de percelen [locatie 6] en [locatie 7];

d. de dubbelbestemming "Waarde - Landschap - 2" ter plaatse van het op de bij deze uitspraak behorende kaart 2 aangegeven deel van het perceel [locatie 9];

e. artikel 20, lid 20.1, onder g, van de planregels, voor zover daarin niet is bepaald dat tevens horeca ten dienste van de bestemming is toegestaan;

f. de plandelen met de bestemming "Agrarisch" op de percelen [locatie 10] en [locatie 11];

g. het plandeel met de bestemming "Agrarisch" ter plaatse van het perceel Hengelstraat/Schaapsdijk, kadastraal bekend als gemeente Gilze en Rijen, nummer 3484;

h. het plandeel met de bestemming "Horeca" op de verzorgingsplaats aan de rijksweg A58;

i. de gebiedsaanduiding "milieuzone – geluidsgevoelige functie - 3";

IV. draagt de raad van de gemeente Gilze en Rijen op om binnen 16 weken na de verzending van deze uitspraak

a. met inachtneming van overwegingen 10.3, 10.5 en 11.1 voor de plandelen met de bestemming "Agrarisch" op het perceel [locatie 1],

b. met inachtneming van overweging 28.3 voor artikel 20, lid 20.1, onder g,

c. met inachtneming van overweging 44.4 voor de plandelen met de bestemming "Agrarisch" op de percelen [locatie 10] en [locatie 11],

d. met inachtneming van overweging 62.3, 67.2 en 68.1 voor de aanduiding "milieuzone - geluidsgevoelige functie - 3", en

e. met inachtneming van overweging 68.1 voor artikel 41, lid 41.6, van de planregels

een nieuw besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan te nemen en dit vervolgens op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;

V. verklaart de beroepen van [appellante sub 2], de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Flamingo Beheer B.V. en anderen, de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Motel Gilze Beheer B.V. en anderen, de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Wegrestaurant Gilze Beheer B.V. en anderen, voor zover ontvankelijk, voor het overige, het beroep van [appellant sub 8] voor het overige en de beroepen van [appellante sub 1], [appellant sub 7] en [appellant sub 10] geheel ongegrond;

VI. veroordeelt de raad van de gemeente Gilze en Rijen als volgt tot vergoeding van de bij de volgende appellanten in verband met de behandeling van hun beroepen opgekomen proceskosten:

- ten aanzien van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Flamingo Beheer B.V. en anderen, de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Motel Gilze Beheer B.V. en anderen en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Wegrestaurant Gilze Beheer B.V. en anderen tot een bedrag van € 1.529,50 (zegge: vijftienhonderdnegenentwintig euro en vijftig cent), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;

- ten aanzien van [appellant sub 9] tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

- ten aanzien van [appellant sub 11] tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

- ten aanzien van [appellant sub 8] tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

- ten aanzien van [appellant sub 13] tot een bedrag van € 1.126,42 (zegge: elfhonderdzesentwintig euro en tweeënveertig cent), waarvan € 1.092,50 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

VII. gelast dat de raad van de gemeente Gilze en Rijen aan de volgende appellanten het door hen betaalde griffierecht als volgt vergoedt:

- ten aanzien van [appellante sub 2] een bedrag van € 298,00 (zegge: tweehonderdachtennegentig euro);

- ten aanzien van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Flamingo Beheer B.V. en anderen een bedrag van € 298,00 (zegge: tweehonderdachtennegentig euro), met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;

- ten aanzien van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Motel Gilze Beheer B.V. en anderen een bedrag van € 298,00 (zegge: tweehonderdachtennegentig euro), met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;

- ten aanzien van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Wegrestaurant Gilze Beheer B.V. en anderen een bedrag van € 298,00 (zegge: tweehonderdachtennegentig euro), met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;

- ten aanzien van [appellant sub 4] een bedrag van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro);

- ten aanzien van [appellant sub 9] een bedrag van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro);

- ten aanzien van [appellant sub 11] een bedrag van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro);

- ten aanzien van [appellant sub 8] een bedrag van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro);

- ten aanzien van [appellante sub 12], waarvan de vennoten zijn [vennoot A] en [vennoot B] een bedrag van € 298,00 (zegge: tweehonderdachtennegentig euro);

- ten aanzien van [appellant sub 13] een bedrag van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro).

Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, voorzitter, en mr. M.W.L. Simons-Vinckx en mr. J. Hoekstra, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.J.M. Mathot, ambtenaar van staat.

w.g. Van Buuren w.g. Mathot
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 19 december 2012

413.