Uitspraak 201110918/1/A3


Volledige tekst

201110918/1/A3.
Datum uitspraak: 12 december 2012

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op de hoger beroepen van:

1. [appellanten sub 1], allen wonend te Groesbeek, (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 1])
2. [appellant sub 2], wonend te Groesbeek,
3. [appellanten sub 3], beiden wonend te Groesbeek,
4. de vereniging Werkgroep Milieubeheer Groesbeek, gevestigd te Groesbeek, de ‘verein’ NABU-Naturschutzstation e.V., gevestigd te Kleve, Duitsland, de vereniging Vereniging Milieudefensie, gevestigd te Amsterdam, de stichting Stichting Gelderse Milieufederatie, gevestigd te Arnhem, de Kerkuilenwerkgroep Betuwe-Oost, gevestigd te Groesbeek, en [appellant sub 4b], beweerdelijk handelend namens de vereniging Fietsersbond, gevestigd te Utrecht,
5. [appellant sub 5], wonend te Groesbeek,
6. [appellanten sub 6], allen wonend te Groesbeek, (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 6])
appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 1 september 2011 in zaken nrs. 10/3637, 10/3400, 10/3724, 10/3650, 10/3661, 10/3682, 10/3690, 10/3723 en 10/3203 in het geding tussen:

1. [appellant sub 2] ,
2. [appellant sub 1], [wederpartijen sub 2], allen wonend te Groesbeek,
3. de Werkgroep, NABU-Naturschutzstation, Milieudefensie, de Gelderse Milieufederatie, de Fietsersbond en de Kerkuilenwerkgroep,
4. [appellant sub 6] ,
5. [wederpartij sub 5], wonend te Groesbeek,
6. [wederpartij sub 6], wonend te Groesbeek,
7. [wederpartijen sub 7], allen wonend te [plaats], Duitsland,
8. [appellant sub 5], en
9. [appellanten sub 3],

en

het college van burgemeester en wethouders van Groesbeek.

Procesverloop

Bij besluit van 20 juli 2010 heeft het college het verkeersbesluit van 15 maart 1994, waarbij de Cranenburgsestraat gelegen tussen de Ketelstraat en de grensovergang Altena/Hettsteeg met Duitsland gesloten is verklaard voor alle gemotoriseerd verkeer per 1 december 2011 ingetrokken, besloten ter uitvoering van die intrekking de aldaar geplaatste zogenaamde carterrammer en borden te verwijderen, besloten op het weggedeelte van de Cranenburgsestraat tussen de bebouwde komgrens van Groesbeek en de grensovergang Altena/Hettsteeg met Duitsland per 1 december 2011 een 60 km/u-zone in te stellen door plaatsing van daartoe strekkende borden ter hoogte van de landsgrens, de Boersteeg, de Reestraat, de Koningin Wilhelminaweg en de Dennenkamp te Groesbeek en ter hoogte van de bebouwde komgrens van Groesbeek, en besloten het 25 meter lange wegvak van de Cranenburgsestraat direct voor de landsgrens gesloten te verklaren voor vrachtverkeer door plaatsing van daartoe strekkende borden aan weerszijden van dit wegvak (hierna: het verkeersbesluit).

Bij uitspraak van 1 september 2011 heeft de rechtbank de door [wederpartijen sub 2], [appellant sub 3], [wederpartijen sub7], NABU-Naturschutzstation en de Kerkuilenwerkgroep daartegen ingestelde beroepen niet-ontvankelijk verklaard en de overige daartegen ingestelde beroepen ongegrond. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellanten sub 3], de Werkgroep, NABU-Naturschutzstation, Milieudefensie, de Gelderse Milieufederatie, Wassink, beweerdelijk handelend namens de Fietsersbond, de Kerkuilenwerkgroep, [appellant sub 5] en [appellant sub 6] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Het college heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 september 2012, waar de Werkgroep, NABU-Naturschutzstation, Milieudefensie, de Gelderse Milieufederatie en de Kerkuilenwerkgroep, alle vertegenwoordigd door J.L. de Valk, [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 5], [appellant sub 6], en het college, vertegenwoordigd door ing. H.G. Beumer, werkzaam bij de gemeente, bijgestaan door mr. M.R.J. Baneke, advocaat te Nijmegen, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: Wvw 1994) kunnen de krachtens deze wet vastgestelde regels strekken tot:

a. het verzekeren van de veiligheid op de weg;

b. het beschermen van weggebruikers en passagiers;

c. het in stand houden van de weg en het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan;

d. het zoveel mogelijk waarborgen van de vrijheid van het verkeer.

Ingevolge het tweede lid kunnen de krachtens deze wet vastgestelde regels voorts strekken tot:

a. het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte overlast, hinder of schade alsmede de gevolgen voor het milieu, bedoeld in de Wet milieubeheer;

b. het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte aantasting van het karakter of van de functie van objecten of gebieden.

Ingevolge artikel 15, eerste lid, geschiedt de plaatsing of verwijdering van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen verkeerstekens, en onderborden voor zover daardoor een gebod of verbod ontstaat of wordt gewijzigd, krachtens een verkeersbesluit.

Ingevolge het tweede lid geschieden maatregelen op of aan de weg tot wijziging van de inrichting van de weg of tot het aanbrengen of verwijderen van voorzieningen ter regeling van het verkeer krachtens een verkeersbesluit, indien de maatregelen leiden tot een beperking of uitbreiding van het aantal categorieën weggebruikers dat van een weg of weggedeelte gebruik kan maken.

Ingevolge artikel 21 van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (hierna: BABW) vermeldt de motivering van het verkeersbesluit in ieder geval welke doelstelling of doelstellingen met het verkeersbesluit worden beoogd. Daarbij wordt aangegeven welke van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de Wvw 1994 genoemde belangen ten grondslag liggen aan het verkeersbesluit. Indien tevens andere van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de Wvw 1994 genoemde belangen in het geding zijn, wordt voorts aangegeven op welke wijze de belangen tegen elkaar zijn afgewogen.

2. Het college heeft aan het in beroep bestreden besluit ten grondslag gelegd dat de binding tussen de grensstreek in Nederland en die in Duitsland sterk is toegenomen en dat het aantal voertuigbewegingen tussen Groesbeek en Kranenburg sterk is toegenomen en nog meer zal toenemen. Om het verkeer beter te spreiden over de verschillende grensovergangen en toegangswegen in de omgeving van Groesbeek en de natuurwaarden in de omgeving van Groesbeek te beschermen, heeft het college besloten de geslotenverklaring van de Cranenburgsestraat gelegen tussen de Ketelstraat en de grensovergang Altena/Hettsteeg met Duitsland in te trekken. Ter bescherming van de natuurwaarden, de veiligheid en de leefbaarheid heeft het tevens besloten tot het verlagen van de maximumsnelheid op de Cranenburgsestraat gelegen tussen de bebouwde komgrens van Groesbeek en de grensovergang Altena/Hettsteeg tot 60 km/u.

Ontvankelijkheid en procedurele zaken

3. De Afdeling overweegt ambtshalve als volgt. De rechtbank heeft het door [appellante sub 3] ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Hiertegen heeft zij geen gronden aangevoerd. Het door haar ingestelde hoger beroep is reeds daarom ongegrond.

Voorts wordt ambtshalve overwogen dat namens de Fietsersbond beroep bij de rechtbank is ingesteld door Wassink en dat noch uit de statuten van de Fietsersbond, noch uit een ander overgelegd stuk blijkt dat hij daartoe bevoegd was. De rechtbank had derhalve het door Wassink beweerdelijk namens de Fietsersbond ingestelde beroep niet-ontvankelijk dienen te verklaren. De Afdeling zal dit alsnog doen.

4. De Werkgroep, NABU-Naturschutzstation, Milieudefensie, de Gelderse Milieufederatie en de Kerkuilenwerkgroep betogen dat de rechtbank ten onrechte het door NABU-Naturschutzstation en de Kerkuilenwerkgroep ingestelde beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard en dat zij niet heeft gemotiveerd waarom zij dat heeft gedaan. NABU-Naturschutzstation en de Kerkuilenwerkgroep kan redelijkerwijs niet worden verweten geen zienswijzen te hebben ingediend tegen het ontwerpverkeersbesluit van 24 januari 2007. Na het ter inzage leggen van het ontwerpverkeersbesluit zijn nieuwe feiten aan het licht gekomen die NABU-Naturschutzstation en de Kerkuilenwerkgroep ertoe hebben bewogen beroep tegen het verkeersbesluit in te stellen. Zo is het rapport ‘Natuurtoets opheffen geslotenverklaring Cranenburgsestraat’ (hierna: de Natuurtoets), dat in opdracht van het college door Arcadis is opgesteld, pas op 9 november 2007 uitgebracht en zijn in het onderzoek dat aan het rapport ten grondslag ligt de nesten van de steenuilen en kerkuilen die in de nabijheid van het relevante deel van de Cranenburgestraat zijn gelegen, niet gesignaleerd. Dit was niet bekend ten tijde van het ter inzage leggen van het ontwerpverkeersbesluit. Ook het in september 2009 uitgebrachte rapport ‘Grensverkeer Groesbeek-Wyler/Kranenburg’ (hierna: het rapport Grensverkeer), dat in opdracht van het college door Goudappel Coffeng is opgesteld, het in 2007 uitgebrachte rapport ‘Advies VVN openstelling grensovergang Altena-Hettsteeg voor autoverkeer’ (hierna: het Advies VVN 2007), dat in opdracht van een aantal bewoners van de Cranenburgsestraat door Veilig Verkeer Nederland (hierna: VVN) is opgesteld, en de correspondentie tussen het college en het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit hebben nieuwe inzichten opgeleverd en waren alle nog niet bekend ten tijde van het ter inzage leggen van het ontwerpverkeersbesluit, aldus de Werkgroep, NABU-Naturschutzstation, Milieudefensie, de Gelderse Milieufederatie en de Kerkuilenwerkgroep. Verder heeft de rechtbank volgens hen miskend dat het tijdsverloop van 3,5 jaar tussen het ter inzage leggen van het ontwerpverkeersbesluit en het nemen van het verkeersbesluit dermate lang is, dat NABU-Naturschutzstation en de Kerkuilenwerkgroep redelijkerwijs niet kan worden verweten dat zij geen zienswijzen, als bedoeld in artikel 3:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), tegen het ontwerpverkeersbesluit hebben ingediend.

4.1. De Afdeling overweegt ambtshalve als volgt. De Werkgroep, Milieudefensie en de Gelderse Milieufederatie zijn geen belanghebbende, als bedoeld in artikel 47 van de Wet op de Raad van State, bij de beslissing van de rechtbank het beroep van NABU-Naturschutzstation en de Kerkuilenwerkgroep niet-ontvankelijk te verklaren. Hun hoger beroep zal dan ook in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard.

4.2. Anders dan NABU-Naturschutzstation en de Kerkuilenwerkgroep betogen, heeft de rechtbank gemotiveerd waarom zij hun beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard.

De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat geen grond bestaat voor het oordeel dat NABU-Naturschutzstation en de Kerkuilenwerkgroep redelijkerwijs niet kan worden verweten geen zienswijzen tegen het ontwerpverkeersbesluit te hebben ingediend en dat het door hen tegen het verkeersbesluit ingestelde beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Het enkele tijdsverloop tussen het ter inzage leggen van het ontwerpverkeersbesluit en het nemen van het verkeersbesluit is onvoldoende voor een ander oordeel, nu daaruit niet volgt dat de omstandigheden ten opzichte van het ontwerpverkeersbesluit zijn gewijzigd.

Uit het door de Kerkuilenwerkgroep opgestelde rapport van 4 november 2011 volgt dat reeds in 2007 broedlocaties van steenuilen in de omgeving van de Cranenburgsestraat bekend waren en dat kerkuilen reeds in 2000 bij de grensovergang Altena/Hettsteeg broedden. De aanwezigheid van nesten van kerkuilen en steenuilen in de omgeving van de Cranenburgsestraat was aldus geen gewijzigde omstandigheid. Bovendien volgt uit voornoemd rapport dat de Kerkuilenwerkgroep bekend was met de aanwezigheid van nesten van kerkuilen en steenuilen in die omgeving.

Ook de Natuurtoets, het rapport Grensverkeer en het Advies VVN 2007 betreffen geen nieuwe omstandigheid op grond waarvan geoordeeld zou moeten worden dat NABU-Naturschutzstation en de Kerkuilenwerkgroep redelijkerwijs niet kan worden verweten geen zienswijzen te hebben ingediend tegen het ontwerpverkeersbesluit. Die rapporten zien op de te verwachten toename van de hoeveelheid verkeer en op de verkeersveiligheid, waarover het college in het ontwerpverkeersbesluit reeds een standpunt heeft ingenomen.

Het betoog faalt.

5. De Werkgroep, Milieudefensie en de Gelderse Milieufederatie betogen verder dat de rechtbank ten onrechte het beroep van [appellant sub 2] heeft behandeld, omdat dat niet-ontvankelijk is verklaard.

5.1. Anders dan de Werkgroep, Milieudefensie en de Gelderse Milieufederatie betogen, is het beroep van [appellant sub 2] niet niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat hem niet in redelijkheid kan worden verweten geen zienswijzen tegen het ontwerpverkeersbesluit te hebben ingediend. Het beroep is door de rechtbank aldus ontvankelijk geacht.

Het betoog faalt.

6. Voorts betogen de Werkgroep, Milieudefensie en de Gelderse Milieufederatie dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het verkeersbesluit op de juiste wijze is bekendgemaakt. Volgens hen heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat dat besluit niet in een Duits huis-aan-huisblad behoefde te worden gepubliceerd. Indien zo’n publicatie niet vereist is, heeft de rechtbank ten onrechte de beroepen van belanghebbenden die in Duitsland wonen, ontvankelijk geacht.

6.1. Zoals de rechtbank heeft overwogen, is het verkeersbesluit bekendgemaakt door kennisgeving in een Nederlands huis-aan-huisblad en op de website van de gemeente en heeft het besluit tevens ter inzage gelegen. Daarmee is het, zoals de rechtbank heeft overwogen, op de juiste wijze bekendgemaakt en in werking getreden.

De rechtbank heeft terecht de beroepen van belanghebbenden die in Duitsland wonen, ontvankelijk geacht. Dat het verkeersbesluit niet in Duitsland is bekendgemaakt, betekent niet dat zich daar geen belanghebbenden kunnen bevinden.

Het betoog faalt.

Nut en noodzaak

7. [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3], de Werkgroep, Milieudefensie, de Gelderse Milieufederatie, [appellant sub 5] en [appellant sub 6] betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het college nut en noodzaak van intrekking van de geslotenverklaring van de Cranenburgsestraat gelegen tussen de Ketelstraat en de grensovergang Altena/Hettsteeg niet aannemelijk heeft gemaakt. De rechtbank heeft volgens hen ten onrechte overwogen dat het college het rapport ‘Grensverkeer’ en het in mei 2005 uitgebrachte rapport ‘Onderzoek verplaatsingsgedrag Groesbeek-Kranenburg’ (hierna: het rapport ‘Onderzoek verplaatsingsgedrag’), dat in opdracht van het college is verricht door Oostveen beleidsonderzoek en advies, aan het verkeersbesluit ten grondslag mocht leggen. Het rapport ‘Grensverkeer’ bevat onjuiste feitelijke gegevens, zo volgt uit verkeerstellingen uit juni en juli 2004 en mei 2007 en het op 23 september 2010 uitgebrachte rapport ‘Advies openstelling grensovergang Altena-Hettsteeg voor autoverkeer 2’ (hierna: het Advies VVN 2010), dat in opdracht van enkele omwonenden van de Cranenburgsestraat door VVN is opgesteld. Het rapport ‘Onderzoek verplaatsingsgedrag’ betreft slechts een enquête naar verplaatsingsgedrag en binding. Andere aspecten, zoals mogelijke overlast of schade aan het milieu, zijn niet onderzocht.

Met de intrekking van de geslotenverklaring vindt volgens [appellant sub 1] geen spreiding van het verkeer plaats dat van de thans openstaande grensovergangen in de omgeving van Groesbeek gebruik maakt, maar een verplaatsing naar de Cranenburgsestraat. Daarnaast is in het in mei 1997 uitgebrachte rapport ‘Groene Grenzenplan Groesbeek’ (hierna: Groene Grenzenplan), dat in opdracht van het college door VIA Verkeersadvisering B.V. is opgesteld, geconcludeerd dat openstelling van de grensovergang Altena/Hettsteeg onnodig en ongewenst is.

Voorts bestaan volgens [appellant sub 3] en [appellant sub 2], anders dan de rechtbank heeft overwogen, evident betere alternatieven dan intrekking van de geslotenverklaring van de Cranenburgsestraat gelegen tussen de Ketelstraat en de grensovergang Altena/Hettsteeg.

7.1. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 3 oktober 2012 in zaak nr. 201105657/1/A3, wordt overwogen dat aan het college bij het nemen van een verkeersbesluit beleidsvrijheid toekomt en beoordelingsruimte bij de uitleg van de begrippen als 'veiligheid op de weg', 'bruikbaarheid (van de weg)' en 'vrijheid van het verkeer'. Voorts is het aan het college om de verschillende belangen die betrokken moeten worden bij het nemen van een dergelijk besluit tegen elkaar af te wegen om te beoordelen wanneer de in artikel 2 van de Wvw 1994 vermelde belangen het nemen van welke verkeersmaatregel vergen. De rechter dient zich bij de toetsing van een dergelijk besluit terughoudend op te stellen en te toetsen of de uitleg die het bestuur aan voormelde begrippen heeft gegeven, de grenzen van redelijke wetsuitleg te buiten gaat, of het besluit niet anderszins in strijd is met wettelijke voorschriften en of de afweging van de betrokken belangen zodanig onevenwichtig is dat het college niet in redelijkheid tot dat besluit heeft kunnen komen.

Zoals de rechtbank heeft overwogen, behoeft het college niet de absolute noodzaak van een verkeersbesluit aan te tonen. Voldoende is dat met het verkeersbesluit de eraan ten grondslag gelegde belangen, bedoeld in artikel 2, eerste en tweede lid, van de Wvw 1994 worden gediend en dat inzichtelijk is gemaakt op welke wijze deze belangen tegen elkaar zijn afgewogen.

7.2. Het college heeft aan het verkeersbesluit ten grondslag gelegd dat dat is genomen met het oog op het verzekeren van de veiligheid op de weg, het in stand houden van de weg en het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan, voor zover het gaat om het voorkomen van door het verkeer aangebrachte schade aan de verharding en de bermen van wegen als de Bredeweg en de Ketelstraat, het zoveel mogelijk waarborgen van de vrijheid van het verkeer, door het aantal mogelijkheden voor grensoverschrijdende verplaatsingen niet te beperken, maar uit te breiden met een route die korter is, en het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte overlast op het gebied van de leefbaarheid op de wegen die gebruikt worden voor de verplaatsingen tussen Groesbeek en Kranenburg.

7.3. De rechtbank heeft terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het college het rapport ‘Onderzoek verplaatsingsgedrag’ niet aan het verkeersbesluit ten grondslag mocht leggen, nu dat rapport dient ter ondersteuning van het standpunt van het college dat Nederlanders die van Groesbeek naar Kranenburg zijn verhuisd nog immer een sterke binding hebben met Groesbeek. Het college heeft voor de overige aan het verkeersbesluit ten grondslag gelegde belangen, andere onderzoeken gebruikt.

Het college heeft de verkeerstellingen uit juni en juli 2004 en mei 2007 gebruikt ter ondersteuning van zijn standpunt dat het autoverkeer tussen Groesbeek en Kranenburg aanzienlijk is toegenomen sinds 1994. Uit die verkeerstellingen volgt dat het verkeer over de verschillende wegen die in de buurt van de grensovergangen in de omgeving van Groesbeek liggen in de jaren na 1994 is toegenomen. De juistheid van die tellingen is niet gemotiveerd weersproken.

7.4. Het college heeft zich gemotiveerd op het standpunt gesteld dat het rapport ‘Grensverkeer’ is gebruikt voor het uitvoeren van onderzoek naar de geluidsbelasting en luchtkwaliteit na intrekking van de geslotenverklaring van de Cranenburgsestraat gelegen tussen de Ketelstraat en de grensovergang Altena/Hettsteeg en om die weg dusdanig in te richten en te beheren dat die verkeersveilig kan worden gebruikt en goed kan worden beheerd, hetgeen niet gemotiveerd is weersproken.

Voorts leidt de omstandigheid dat het aantal autoritten dat in het rapport ‘Grensverkeer’ wordt vermeld, hoger is dan het aantal autoritten dat volgt uit de verschillende verkeerstellingen, niet tot het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college dat rapport aan het verkeersbesluit ten grondslag mocht leggen. Het heeft de rapporten ‘Grensverkeer’ en ‘Onderzoek verplaatsingsgedrag’ gebruikt om het potentieel gebruik van de Cranenburgsestraat gelegen tussen de Ketelstraat en de grensovergang Altena/Hettsteeg te onderzoeken na intrekking van de geslotenverklaring van die weg. Verder is in het rapport ‘Grensverkeer’ vermeld dat het aantal autoritten is berekend aan de hand van vuistregels, kengetallen en inschattingen en dat het aantal berekende ritten nooit exact zal overeenkomen met de werkelijkheid. Daarnaast volgt uit dat rapport niet dat al het autoverkeer dat de grens met Duitsland bij de grensovergang bij de Wylerbaan passeert, is toegerekend aan verkeer gericht op Kranenburg.

Gelet op het voorgaande, leidt hetgeen in het Advies VVN 2010 is vermeld over het rapport ‘Grensverkeer’ evenmin tot het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college dat rapport aan het verkeersbesluit ten grondslag mocht leggen.
7.5. [appellant sub 3] en [appellant sub 2] hebben niet aannemelijk gemaakt dat evident betere alternatieven bestaan voor het intrekken van de geslotenverklaring van de Cranenburgsestraat gelegen tussen de Ketelstraat en de grensovergang Altena/Hettsteeg. Dat zij de voorkeur geven aan het aanpassen van de Ketelstraat en de Bredeweg, zodat deze meer verkeer kunnen verwerken, maakt niet dat dit daarmee een evident beter alternatief is. Met betrekking tot het Groene Grenzenplan heeft het college zich gemotiveerd op het standpunt gesteld dat het reeds in 1997 van oordeel was dat dat rapport niet volledig en op punten onuitvoerbaar is en dat het niet de intentie heeft gehad de voorstellen die erin zijn genoemd, uit te voeren.

7.6. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college aannemelijk heeft gemaakt dat de hoeveelheid verkeer tussen Groesbeek en Kranenburg sinds 1994 is toegenomen. Het betoog van [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3], de Werkgroep, Milieudefensie, de Gelderse Milieufederatie, [appellant sub 5] en [appellant sub 6] faalt.

8. De Werkgroep, Milieudefensie en de Gelderse Milieufederatie betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het college het besluit van de raad van Groesbeek van 18 oktober 2005 heeft genegeerd. Na het openstellen van de grensovergang Altena/Hettsteeg voor het gemotoriseerd verkeer zullen per etmaal 2.100 autoverplaatsingen plaatsvinden over die grensovergang en zullen er nog maar 900 autoverplaatsingen over de thans openstaande grensovergangen plaatsvinden, waarmee de Cranenburgsestraat de gebiedsontsluitingsweg wordt voor het gebied tussen Groesbeek en Kranenburg. Uit voornoemd raadsbesluit volgt evenwel dat de route via de Wylerbaan, de Haupstrasse en de Nimweger Strasse dat is.

8.1. Geen grond bestaat voor het oordeel dat de rechtbank heeft miskend dat het college met het verkeersbesluit is voorbijgegaan aan het besluit van de raad van 18 oktober 2005. De bevoegdheid tot het nemen van verkeersbesluiten berust bij het college. Dat bestuursorgaan dient de bij een verkeersbesluit betrokken belangen af te wegen en daarover een besluit te nemen. Voorts wordt met het verkeersbesluit voldaan aan de wens van de gezamenlijke vergadering van de raden van Groesbeek en Kranenburg van 2 februari 2006 om de grensovergang Altena/Hettsteeg open te stellen voor gemotoriseerd verkeer.

Het betoog faalt.

Verkeersveiligheid

9. [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3], de Werkgroep, Milieudefensie, de Gelderse Milieufederatie, [appellant sub 5] en [appellant sub 6] betogen verder dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat aannemelijk is dat de verkeersveiligheid met de voorgestelde inrichting van de Cranenburgsestraat gelegen tussen de Ketelstraat en de grensovergang Altena/Hettsteeg voldoende is gewaarborgd. De situatie na intrekking van de geslotenverklaring zal onveiliger zijn dan de huidige situatie. Thans is de Cranenburgsestraat een erftoegangsweg en wordt hij gebruikt als verkeersluwe fietsverbinding tussen Groesbeek en Kranenburg. Na de openstelling zal gemotoriseerd verkeer de hoofdmoot van het verkeer op de Cranenburgsestraat zijn, hetgeen de verkeersveiligheid van fietsers aantast. De herinrichting van de weg die het college voorstaat, zal de veiligheid van fietsers niet waarborgen, omdat fietsers en gemotoriseerd verkeer niet worden gescheiden. De herinrichting is bovendien in strijd met vaststaand beleid van het Rijk. Bovendien bestaat volgens hen reeds een veilig alternatief voor gemotoriseerd verkeer tussen Groesbeek en Kranenburg, te weten de Wylerbaan.

De voorgestelde inrichting van de Cranenburgsestraat is volgens [appellant sub 1], de Werkgroep, Milieudefensie, de Gelderse Milieufederatie en [appellant sub 5] in strijd met de normen van het kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte CROW (hierna: het CROW), als neergelegd in het Handboek wegontwerp - erftoegangswegen uit 2002 (hierna: het Handboek). De rechtbank heeft miskend dat het college slechts gemotiveerd van die normen mag afwijken. Voorts volgt uit het Advies VVN 2007 en het Advies VVN 2010 dat vrij liggende fietspaden voor een verbindingsweg als de Cranenburgsestraat noodzakelijk zijn.

De rechtbank is er volgens [appellant sub 1] aan voorbijgegaan dat uit het Advies VVN 2007 en het Advies VVN 2010 volgt dat de geslotenverklaring van de Cranenburgsestraat niet moet worden ingetrokken, omdat de voorgestelde route beduidend onveiliger is, de voorgestelde inrichting van de Cranenburgsestraat niet past bij de nieuwe functie van die weg en voornoemde nadelen niet worden gecompenseerd door de kortere route tussen Groesbeek en Kranenburg die met de intrekking ontstaat.

Daarnaast heeft de rechtbank volgens [appellant sub 1], de Werkgroep, Milieudefensie, de Gelderse Milieufederatie, [appellant sub 5] en [appellant sub 6] ten onrechte overwogen dat voor het verbreden van de Cranenburgsestraat geen bomen behoeven te worden gekapt. Ter ondersteuning van die stelling hebben zij een aantal foto’s overgelegd.

[appellant sub 3] en [appellant sub 2] betogen dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat met de voorgestelde inrichting van de Cranenburgsestraat gelegen tussen de Ketelstraat en de grensovergang Altena/Hettsteeg de verkeersveiligheid voldoende is gewaarborgd. Volgens hen volgt uit het Advies VVN 2010 dat het aantal verkeersbewegingen op die weg na intrekking van de geslotenverklaring veel hoger zal zijn dan het college veronderstelt. De voorgestelde inrichting van de Cranenburgsestraat is voorts niet toegespitst op de nieuwe functie van die weg.

9.1. Het college heeft aan het verkeersbesluit ten grondslag gelegd dat de Cranenburgsestraat tussen de Boersteeg en de grensovergang over een lengte van 1.500 meter zal worden verbreed tot 4,50 meter, waarna deze geschikt is voor zo’n 5.000 tot 6.000 motorvoertuigen per etmaal. Verder zal de maximumsnelheid op dat wegdeel 60 km/u zijn, zullen snelheidsremmende voorzieningen worden aangebracht en is het deel tot 25 meter van de grensovergang verboden verklaard voor vrachtwagens. Verder worden aan weerszijden van de weg rode fietsstroken aangebracht met daar tussenin een rijloper voor auto’s.

De rechtbank heeft in het Advies VVN 2010 terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het college is uitgegaan van een te lage verkeersintensiteit. In het rapport wordt niet vermeld van welk aantal motorvoertuigen per etmaal volgens VVN zou moeten worden uitgegaan na intrekking van de geslotenverklaring van de Cranenburgsestraat.

Zoals de rechtbank heeft overwogen, heeft het college het besluit genomen na overleg met de korpschef van de politieregio Gelderland-Zuid. Het college heeft met het instellen van een maximumsnelheid op de Cranenburgsestraat tussen de Boersteeg en de grensovergang van 60 km/u, het aanbrengen van snelheidsremmende voorzieningen en het verboden verklaren voor vrachtwagens van het deel van de Cranenburgsestraat tot 25 meter van de grensovergang het advies van de korpschef, zoals verwoord in zijn brief aan het college van 31 juli 2007, opgevolgd. Voorts heeft de rechtbank terecht overwogen dat geen grond bestaat voor het oordeel dat de inrichting van de Cranenburgsestaat, zoals deze is voorgenomen, in strijd is met de normen van het CROW, daargelaten de status van deze normen. Het college heeft in verweer gemotiveerd dat de inrichting van de Cranenburgsestraat in overeenstemming is met de normen van het CROW genoemd in het Handboek. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het Advies VVN 2007 en het Advies VVN 2010 niet voldoende zijn om te twijfelen aan de juistheid van het standpunt van het college.

Niet van belang is of het college de Cranenburgsestraat heeft gecategoriseerd als zogenaamde erftoegangsweg, nu daarmee niet is gezegd op welke wijze deze zal worden ingericht. De rechtbank Arnhem en de Afdeling hebben in hun uitspraken van respectievelijk 2 november 1999 in zaken nrs. 99/149 en 99/190 tot en met 99/198 en 11 februari 2000 in zaak nr. 199903760/1, waarnaar [appellant sub 3] en [appellant sub 2] hebben verwezen, voor hun oordeel van belang geacht de breedte en technische staat van de Cranenburgsestraat zoals die destijds was, hetgeen die weg ongeschikt maakte voor meer dan 300 motorvoertuigen per etmaal. Die inrichting zal evenwel, zoals reeds is overwogen, worden aangepast aan de te verwachten verkeersintensiteit.

Voor zover wordt betoogd dat de Cranenburgsestraat niet kan worden verbreed zonder dat daarvoor langs die weg staande bomen moeten worden gekapt, geldt dat het college zich in de ‘Reactie op zienswijzen ontwerp verkeersbesluit tot opheffing van gesloten verklaring Cranenburgsestraat d.d. 24 januari 2007’, dat als bijlage bij het verkeersbesluit is gevoegd, op het standpunt heeft gesteld dat het bomen zal verplanten of een kapvergunning zal aanvragen indien dit noodzakelijk is.

Het betoog faalt.

Natuur en milieu

10. [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3], de Werkgroep, Milieudefensie, de Gelderse Milieufederatie, [appellant sub 5] en [appellant sub 6] betogen verder dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college de natuur- en milieubelangen voldoende heeft meegewogen bij het verkeersbesluit. Volgens hen heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat het de Natuurtoets aan dat besluit ten grondslag mocht leggen. In dat rapport staat niet dat zich nesten van kerkuilen en steenuilen in de omgeving van de Cranenburgsestraat bevinden, alhoewel die er wel zijn. [appellant sub 1] , de Werkgroep, Milieudefensie, de Gelderse Milieufederatie, [appellant sub 5] en [appellant sub 6] wijzen ter ondersteuning van die stelling naar het door de Kerkuilenwerkgroep opgestelde rapport van 4 november 2011 en naar correspondentie tussen het college en het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Met het intrekken van de geslotenverklaring van de Cranenburgsestraat gelegen tussen de Ketelstraat en de grensovergang Altena/Hettsteeg wordt mogelijk gehandeld in strijd met de artikelen 10 en 11 van de Flora- en faunawet (hierna: Ffw). Verder heeft de rechtbank volgens de Werkgroep, Milieudefensie en de Gelderse Milieufederatie miskend dat het college bij het verkeersbesluit de gevolgen voor de aanwezige diersoorten had moeten meewegen bij de belangenafweging. De rechtbank heeft daarnaast volgens hen niet onderkend dat het college ten onrechte niet heeft onderzocht wat de gevolgen van het verkeersbesluit zijn voor de Natura 2000-gebieden die zich in de omgeving van de Cranenburgsestraat bevinden. Indien een project of voorgenomen handeling een negatief effect heeft op zo’n gebied is op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 namelijk een vergunning vereist.

De rechtbank heeft volgens [appellant sub 2], [appellant sub 3], de Werkgroep, Milieudefensie, de Gelderse Milieufederatie en [appellant sub 5] voorts ten onrechte overwogen dat het college er in redelijkheid aan voorbij mocht gaan dat met de intrekking van de geslotenverklaring van de Cranenburgsestraat een stiltegebied en een ecologische verbindingszone worden doorkruist.

10.1. Geen grond bestaat voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college de Natuurtoets aan het verkeersbesluit ten grondslag mocht leggen. Dat daarin niet is vermeld dat in de omgeving van de Cranenburgsestraat kerkuilen en steenuilen voorkomen, is niet van belang, nu het college voorafgaand aan het nemen van het verkeersbesluit bij de Kerkuilenwerkgroep en de Vogelwerkgroep Nijmegen informatie heeft verzameld over de broedlocaties van steenuilen en kerkuilen in de omgeving van Groesbeek. Het college heeft een kaart waarin die locaties staan vermeld ook ten grondslag gelegd aan het verkeersbesluit. Daaruit volgt dat het college bij het nemen van het verkeersbesluit de broedlocaties van de kerkuilen en steenuilen heeft meegewogen.

Het college heeft zich in verweer op het standpunt gesteld dat zich ook in de omgeving van de thans openstaande grensovergangen nesten van steenuilen en kerkuilen bevinden, die geen hinder ondervinden van het aldaar aanwezige verkeer en de steenuilen en kerkuilen bij de andere broedlocaties juist voordeel ondervinden van de intrekking van de geslotenverklaring, omdat een deel van het verkeer dat gebruik maakt van die grensovergangen en de daarbij gelegen wegen gebruik zal maken van de Cranenburgsestraat. Dit standpunt hebben de Werkgroep, Milieudefensie en de Gelderse Milieufederatie niet gemotiveerd bestreden.

10.2. De rechtbank heeft voorts terecht overwogen dat bij het nemen van een verkeersbesluit niet zeker hoeft te zijn of wordt voldaan aan de verplichtingen van de Ffw. Artikel 2, eerste en tweede lid, van de Wvw 1994 verplicht daartoe niet. Dit geldt evenzeer voor de vraag of wordt voldaan aan de verplichtingen van de Natuurbeschermingswet 1998.

10.3. Het college heeft aan het verkeersbesluit ten grondslag gelegd dat de ecologische verbindingszone eindigt bij de Cranenburgsestraat. De Werkgroep, Milieudefensie en de Gelderse Milieufederatie hebben dit niet gemotiveerd bestreden. Voorts heeft het college aan het bij de rechtbank bestreden besluit ten grondslag gelegd dat de omgeving van de Cranenburgsestraat niet door het college van gedeputeerde staten van Gelderland als stiltegebied is aangewezen. Dat dit gebied thans een rustig gebied is als gevolg van de geslotenverklaring van de Cranenburgsestraat gelegen tussen de Ketelstraat en de grensovergang Altena/Hettsteeg, maakt niet dat daaraan bijzondere wettelijke bescherming toekomt. Aldus bestaat geen grond voor het oordeel dat de rechtbank heeft miskend dat met de intrekking van de geslotenverklaring een stiltegebied wordt dan wel ecologische verbindingszones worden doorkruist.

10.4. Het college heeft onder meer de maximumsnelheid voor de Cranenburgsestraat op 60 km/u gesteld ter bescherming van de natuurwaarden. Voorts heeft het bij het verkeersbesluit de gevolgen van alternatieven voor de intrekking van de geslotenverklaring van die weg betrokken, zoals het aanpassen van de thans openstaande grensovergangen zodat deze meer verkeer kunnen verwerken. Het college heeft zich daarbij gemotiveerd op het standpunt gesteld dat, gelet op de omstandigheid dat zich ten oosten van Groesbeek veel natuurwaarden bevinden en die alternatieven negatieve gevolgen hebben voor de natuurwaarden, intrekking van de geslotenverklaring een betere oplossing is voor de verschillende natuurwaarden dan die alternatieven.

Gelet hierop en hetgeen hiervoor onder 10.1 tot en met 10.3 is overwogen, bestaat geen grond voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de natuur- en milieubelangen door het college voldoende zijn meegewogen bij het verkeersbesluit.

Het betoog van [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3], de Werkgroep, Milieudefensie, de Gelderse Milieufederatie, [appellant sub 5] en [appellant sub 6] faalt.

11. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de door het college gemaakte belangenafweging niet zodanig onevenwichtig is dat het niet in redelijkheid tot het verkeersbesluit van 20 juli 2010 heeft kunnen komen.

12. Het hoger beroep van de Werkgroep, Milieudefensie en de Gelderse Milieufederatie is niet-ontvankelijk, voor zover dat is gericht tegen het niet-ontvankelijk verklaren van het door NABU-Naturschutzstation en de Kerkuilenwerkgroep ingestelde beroep. Dat hoger beroep is voor het overige ongegrond. De hoger beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellanten sub 3], [appellant sub 5], [appellant sub 6], NABU-Naturschutzstation en de Kerkuilenwerkgroep zijn ongegrond. Het hoger beroep van Wassink, beweerdelijk ingesteld namens de Fietsersbond, is gegrond. De aangevallen uitspraak komt voor vernietiging in aanmerking, voor zover de rechtbank daarbij ten onrechte het door Wassink, beweerdelijk namens de Fietsersbond, ingestelde beroep ontvankelijk heeft geacht. Doende hetgeen de rechtbank zal behoren te doen, zal de Afdeling dat niet-ontvankelijk verklaren. De aangevallen uitspraak dient voor het overige te worden bevestigd.

13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het door de vereniging Werkgroep Milieubeheer Groesbeek, de vereniging Vereniging Milieudefensie en de stichting Stichting Gelderse Milieufederatie ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk, voor zover dat is gericht tegen de uitspraak van de rechtbank voor zover daarbij het door de ‘verein’ NABU-Naturschutzstation e.V. en de Kerkuilenwerkgroep Betuwe-Oost ingestelde beroep niet-ontvankelijk is verklaard;

II. verklaart dat hoger beroep voor het overige ongegrond;

III. verklaart de hoger beroepen van [appellanten sub 1], [appellant sub 2], [appellanten sub 3], [appellant sub 5], [appellanten sub 6], , de ‘verein’ NABU-Naturschutzstation e.V. en de Kerkuilenwerkgroep Betuwe-Oost ongegrond;

IV. verklaart het hoger beroep van [appellant sub 4b], beweerdelijk ingesteld namens de vereniging Fietsersbond, gegrond;

V. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 1 september 2011 in zaken nrs. 10/3637, 10/3400, 10/3724, 10/3650, 10/3661, 10/3682, 10/3690, 10/3723 en 10/3203, voor zover de rechtbank het door [appellant sub 4b], beweerdelijk namens de vereniging Fietsersbond, ingestelde beroep ontvankelijk heeft geacht;

VI. verklaart dat beroep niet-ontvankelijk;

VII. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige.

Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. C.J.M. Schuyt en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Reuveny, ambtenaar van staat.

w.g. Lubberdink w.g. Reuveny
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 12 december 2012

622.