Uitspraak 201205614/1/R2
- ECLI
- ECLI:NL:RVS:2012:BY4380
- Datum uitspraak
- 28 november 2012
- Inhoudsindicatie
- Bij besluit van 16 april 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "Compagnieplein" vastgesteld.
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- RO - Zeeland
201205614/1/R2.
Datum uitspraak: 28 november 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant] en anderen, allen wonend te Middelburg,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Middelburg,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 16 april 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "Compagnieplein" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft Stichting Woongoed Middelburg een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 oktober 2012, waar [appellant] en anderen, van wie [gemachtigden], en de raad, vertegenwoordigd door D.J.L. van Rijswijk en A.M. Loogman, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting Stichting Woongoed Middelburg, vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. J.M. van Koeveringe-Dekker, advocaat te Middelburg, als partij gehoord.
Overwegingen
De Crisis- en herstelwet
1. Ingevolge artikel 1.1, aanhef en onder a, in samenhang bezien met categorie 3, onder 3.1, van bijlage 1 van de Crisis- en herstelwet (hierna: Chw) is afdeling 2 van hoofdstuk 1 van deze wet van toepassing op de ontwikkeling en verwezenlijking van werken en gebieden ten behoeve van de bouw van meer dan 11 woningen in een aaneengesloten gebied of de herstructurering van woon- en werkgebieden.
1.1. Nu het plan beoogt te voorzien in de realisatie van onder meer drie psychogeriatrische zorgwoningen met elk zes wooneenheden en 20 zorgappartementen, maakt het plan de bouw van meer dan 11 woningen in een aaneengesloten gebied mogelijk, zodat ingevolge artikel 1.1, aanhef en onder a, van de Chw afdeling 2 van hoofdstuk 1 op het bestreden besluit van toepassing is.
Het plan
2. Met het plan wordt beoogd de realisatie van drie appartementengebouwen mogelijk te maken op het Compagnieplein. Het plangebied is gelegen aan de zuidoostzijde van de binnenstad van Middelburg en wordt begrensd door het Balkengat, de Meestoof en de Dokhaven.
Inspraak
3. [appellant] en anderen stellen dat de klankbordgroep bij de voorbereiding van het plan een negatief advies heeft gegeven en door de raad bewust aan de kant is gezet. Naar zij stellen waren omwonenden en de klankbordgroep hierdoor aangewezen op de zienswijzenprocedure, toen nauwelijks tot geen inspraak meer mogelijk was.
3.1. Het bieden van inspraak maakt geen deel uit van de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geregelde bestemmingsplanprocedure. Het niet bieden van inspraak heeft daarom geen gevolgen voor de rechtmatigheid van de bestemmingsplanprocedure en het bestemmingsplan. Het betoog faalt.
Beschermd stadsgezicht
4. [appellant] en anderen betogen dat de realisatie van drie appartementengebouwen op het Compagnieplein in strijd is met de vereisten van een goede ruimtelijke ordening. Zij voeren hiertoe aan dat het Compagnieplein een natuurlijke invulling heeft gekregen als grasveld waar kinderen kunnen spelen. Zij stellen voorts dat het plangebied is gelegen binnen het beschermd stadsgezicht van Middelburg en betogen dat door de realisatie van drie rechthoekige, oninteressante appartementengebouwen het voor toeristen aantrekkelijke zicht vanaf het Compagnieplein, dat vroeger werd gebruikt door de Verenigde Oost-Indische Compagnie, op de achterzijde van de historische huizen aan de Kinderdijk en de abdij, zal verdwijnen.
4.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het grasveld nauwelijks wordt gebruikt. Vanwege de lage ligging is het een drassig veld dat niet geschikt is als speelplaats. In de directe omgeving van de Meestoof is reeds een kinderspeelplek aanwezig, aldus de raad. De raad is van mening dat het plan past in het gebied en dat het beschermd stadsgezicht niet wordt aangetast. Naar de raad stelt was de zone langs het kanaal door Walcheren, waarbinnen het Compagnieplein is gelegen, ten tijde van de aanwijzing van Middelburg als beschermd stadsgezicht slechts van marginale betekenis vanwege de aanwezigheid van een grootschalig fabriekscomplex. Het grootschalige fabriekscomplex verstoorde het waardevolle stadssilhouet vanuit het zuiden. Die rol is naar de raad stelt overgenomen door de nieuwbouw die is gepleegd in de jaren '90, waarbij reeds was voorzien dat ook het Compagnieplein bebouwd zou worden. De Inspectie van het voormalige ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en het college van gedeputeerde staten van Zeeland hebben aangegeven geen behoefte te hebben aan formeel vooroverleg over het bouwplan en zij hebben voorts geen zienswijze ingediend tegen het ontwerpplan, aldus de raad. De raad stelt verder dat de architect een ingetogen, eigentijds ontwerp heeft gemaakt van het binnen het plangebied beoogde te realiseren bouwplan, met een eigen interpretatie van de historische context. Daarbij komt volgens de raad dat in een bebouwd gebied als het centrum geen recht op een blijvend vrij uitzicht bestaat.
4.2. Ingevolge de aanduiding op de verbeelding is ten aanzien van het meest noordelijk beoogde te realiseren appartementengebouw een maximale goothoogte van 12,5 meter en een maximale bouwhoogte van 16 meter toegestaan. Ten aanzien van het meest westelijk beoogde te realiseren appartementengebouw is een maximale goothoogte van 9,5 meter en een maximale bouwhoogte van 12,5 meter toegestaan. Ten aanzien van het bouwvlak in het zuidoosten van het plangebied is een maximale goothoogte van 5,5 meter en een maximale bouwhoogte van 8 meter toegestaan.
4.3. Niet in geschil is dat het plangebied is gelegen binnen de grenzen van het beschermd stadsgezicht Middelburg, dat door de voormalige minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur en de voormalige minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer op 19 augustus 1985 als zodanig is aangewezen.
Blijkens het aanwijzingsbesluit is de nederzettingsstructuur van Middelburg ontstaan door schilsgewijze uitbreiding vanuit de Karolingische Burg en zijn de drie opeenvolgende verdedigingsgordels nog goed herkenbaar in deze structuur. Het beschermd stadsgezicht is aangewezen nu voormelde situatie uniek is in Nederland en gelet op de gaafheid van de historisch-ruimtelijke structuur gekoppeld aan een buitengewoon belangwekkend historisch bebouwingbeeld, aldus het aanwijzingsbesluit.
Blijkens pagina 18 van de toelichting bij het aanwijzingsbesluit is in de zone langs het kanaal van Walcheren de ruimtelijke ontwikkeling die sinds de 19e eeuw heeft plaatsgehad, voor het stadsgezicht slechts van marginale betekenis geweest. Het grootschalige fabriekscomplex aan het einde van de Loskade verstoort namelijk het waardevolle stadssilhouet vanuit het zuiden. Hiervoor bestaan plannen tot sanering en vervangende nieuwbouw (woningbouw), aldus de toelichting.
Op de historisch-ruimtelijke waarderingskaart die is opgenomen als bijlage 2 bij de toelichting van het aanwijzingsbesluit is de voorzijde van de bebouwing aan de Kinderdijk aangeduid als historisch bebouwingsbeeld. Aan het onderhavige plangebied is geen nadere aanduiding toegekend.
Vaststaat dat het fabriekscomplex aan de Loskade waarnaar in de toelichting van het aanwijzingsbesluit wordt verwezen, al voor de vaststelling van het plan is gesloopt en dat het Compagnieplein sindsdien onbebouwd is geweest. Uit het aanwijzingsbesluit blijkt evenwel dat reeds bij de aanwijzing rekening is gehouden met bebouwing op het Compagnieplein. Gelet hierop heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat wat betreft het vroegere gebruik door de Verenigde Oost-Indische Compagnie voor het beschermd stadsgezicht niet noodzakelijk is dat het Compagnieplein onbebouwd blijft. Voorts heeft de raad van belang kunnen achten dat de achterzijde van de historische bebouwing aan de Kinderdijk, waaraan het Compagnieplein is gelegen, op de historisch-ruimtelijke waarderingskaart die is opgenomen als bijlage 2 bij de toelichting van het aanwijzingsbesluit, niet is aangeduid als historisch bebouwingsbeeld. De raad heeft verder in aanmerking genomen dat de in het plan toegekende maximale goot- en bouwhoogten van de beoogde te realiseren appartementengebouwen zijn afgestemd op de omliggende bestaande bebouwing. Onder deze omstandigheden heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet zal leiden tot een aantasting van het beschermd stadsgezicht. Het betoog faalt in zoverre.
4.4. Vaststaat dat het plan zal leiden tot enig verlies van uitzicht vanuit de woningen van [appellant] en anderen. Wat dit verlies van uitzicht betreft, staat voorop dat geen recht bestaat op een blijvend vrij uitzicht. Daarnaast blijkt uit de verbeelding dat de afstand tussen de meest nabijgelegen woning van [appellant] en anderen ter plaatse van [locatie] en de beoogde te realiseren appartementengebouwen ongeveer 12 meter bedraagt. De raad heeft hiervoor gekozen om met een nieuw pleintje en straatwanden een netwerk in de bestaande ruimte te kunnen vormen. Gelet hierop en in aanmerking genomen de toegekende maximale goot- en bouwhoogten van de beoogde te realiseren appartementengebouwen en de stedelijke woonomgeving waarbinnen het plangebied is gelegen, heeft de raad zich bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet zal leiden tot een onevenredige aantasting van het uitzicht vanuit de woningen van [appellant] en anderen. Het betoog faalt in zoverre eveneens.
4.5. Wat betreft het betoog van [appellant] en anderen dat de architectuur van de beoogde te realiseren appartementengebouwen niet aansluit bij de omliggende historische woningen aan de Kinderdijk en de door Aldo van Eyck ontworpen appartementen aan de Meestoof, overweegt de Afdeling dat het plan hierop geen betrekking heeft. Dit betreft een welstandsaspect dat een rol speelt bij de verlening van een omgevingsvergunning voor de bouw van de beoogde te realiseren appartementengebouwen. Dit bezwaar ziet op de uitvoering van het plan en kan daarom in deze procedure niet aan de orde komen.
Verkeer
5. [appellant] en anderen vrezen dat het plan zal leiden tot een verkeersonveilige situatie. Zij voeren hiertoe aan dat de beoogde te realiseren appartementen voor autoverkeer zullen worden ontsloten via een hellingbaan en twee haakse bochten. Zij stellen voorts overlast te zullen ondervinden van deze ontsluiting.
5.1. De raad deelt niet de vrees van [appellant] en anderen dat de beoogde ontsluiting van het plangebied zal leiden tot een verkeersonveilige situatie of tot onevenredige overlast. De raad stelt dat de ontsluitingsweg aan de Meestoof ongeveer 1 meter hoger ligt dan het plangebied zodat een steile, maar niet ongebruikelijke hellingbaan van ongeveer 10% nodig is. Voorts stelt de raad dat de hellingbaan zeer beperkt zal worden gebruikt door taxi's en hulpdiensten. De bewoners van de beoogde te realiseren appartementen zullen naar de raad stelt gebruik moeten maken van de parkeerplaatsen aan de zijde van het Balkengat.
5.2. De locatie van de hellingbaan aan de Meestoof en de twee haakse bochten zijn niet als zodanig in het plan opgenomen. Het plan staat er echter niet aan in de weg dat de ontsluiting van de in het plan voorziene appartementengebouwen op deze wijze wordt gerealiseerd.
Nu [appellant] en anderen niet gemotiveerd hebben betwist dat van deze ontsluiting zeer beperkt gebruik zal worden gemaakt door taxi's en hulpdiensten, ziet de Afdeling in hetgeen zij hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre niet zal leiden tot onaanvaardbare overlast.
[appellant] en anderen hebben voorts niet aannemelijk gemaakt dat een ontsluiting van de appartementengebouwen via twee haakse bochten in het onderhavige geval zal leiden tot een vanuit het oogpunt van verkeersveiligheid onaanvaardbare situatie. Gelet hierop ziet de Afdeling evenmin aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre niet zal leiden tot een verkeersonveilige situatie. Het betoog faalt.
Geschiktheid
6. [appellant] en anderen betogen voorts dat het Compagnieplein niet geschikt is voor het huisvesten van psychogeriatrische patiënten. Zij voeren hiertoe aan dat het voor de patiënten, ook indien zij worden begeleid, riskant is om in de omgeving te wandelen vanwege de omliggende wateren. [appellant] en anderen betogen verder dat het plan niet optimaal is voor de huisvesting van de psychogeriatrische patiënten, vanwege de naar zij stellen krappe huisvesting en de afwezigheid van een zogenoemde belevingstuin.
6.1. Ingevolge artikel 1.9 van de Chw, dat deel uitmaakt van afdeling 2 van hoofdstuk 1, voor zover hier van belang, vernietigt de administratieve rechter een besluit niet op de grond, dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.
6.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 19 januari 2011, in zaak nr. 201006426/1/R2) kan uit de memorie van toelichting op het wetsvoorstel van de Chw (Kamerstukken II 2009/10, 32 127, nr. 3, blz. 49) worden afgeleid dat de wetgever met artikel 1.9 de eis heeft willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en de daadwerkelijke (of: achterliggende) reden om een besluit in rechte aan te vechten en dat de bestuursrechter een besluit niet moet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die niet strekt tot bescherming van een belang waarin de eisende partij feitelijk dreigt te worden geschaad.
6.3. Het belang van een veilige en optimale omgeving voor patiënten van zorgappartementen strekt ter bescherming van de belangen van degenen die deze zorgappartementen zullen bewonen en niet ter bescherming van omwonenden. [appellant] en anderen zijn omwonenden en voorts geen eigenaar van de gronden waarop is beoogd de zorgappartementen te realiseren. Het belang van een veilige en optimale omgeving voor patiënten van de beoogde te realiseren zorgappartementen strekt daarom kennelijk niet tot bescherming van de belangen van [appellant] en anderen. Derhalve kan het betoog van [appellant] en anderen, wat hier verder ook van zij, ingevolge artikel 1.9 van de Chw niet tot vernietiging van het bestreden besluit leiden.
Alternatieven
7. [appellant] en anderen betogen dat het plangebied een unieke kans biedt te kiezen voor een bestemming van de gronden met een cultureel-educatieve functie.
7.1. De raad stelt dat aanvankelijk een bijzondere invulling van het plangebied was beoogd met een centrum voor beeldende kunsten, ontworpen door Aldo van Eyck. Het bestemmingsplan "Maisbaai uitwerking 4e fase", dat door de raad is vastgesteld in 1994, voorzag hierin. In 1995 heeft de raad afgezien van het centrum nu dit financieel niet exploitabel bleek. In 2005 heeft de raad besloten niet verder te zoeken naar een bijzondere functie en over te gaan tot het ontwikkelen van een woningbouwproject met zorgcomponent in het kader van het woonservicezonebeleid.
7.2. De raad dient bij de keuze van de bestemming een afweging te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beoordelingsvrijheid. De voor- en nadelen van alternatieven dienen in die afweging te worden meegenomen.
Gelet op de door de raad gegeven toelichting ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad onvoldoende rekening heeft gehouden met de door [appellant] en anderen aangedragen alternatieve inrichting van het plangebied met een cultureel-educatieve functie. Het betoog faalt.
Planschade
8. [appellant] en anderen betogen planschade te ondervinden. Zij voeren hiertoe aan dat het voorheen ter plaatse geldende bestemmingsplan "Maisbaai uitwerking 4e fase" voorzag in de realisatie van een door Aldo van Eyck ontworpen centrum voor beeldende kunsten, terwijl het onderhavige plan drie karakterloze, rechthoekige appartementengebouwen mogelijk maakt die het uitzicht op de historische bebouwing wegnemen.
8.1. Wat de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van de woningen van [appellant] en anderen betreft, bestaat geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan aan de belangen die met de realisering van het plan aan de orde zijn. Het betoog faalt.
Uitvoeringsaspecten
9. [appellant] en anderen vrezen gedurende ongeveer twee jaar overlast te zullen ondervinden van de bouwwerkzaamheden ten behoeve van de realisatie van de met het plan mogelijk gemaakte appartementengebouwen. Zij stellen dat het bouwverkeer zal rijden via een hellingbaan die frontaal op de tegenoverliggende appartementen zal zijn gericht, waardoor zij aanzienlijke geluidoverlast en luchtverontreiniging zullen ondervinden, met mogelijk gezondheidsschade tot gevolg. Voorts vrezen [appellant] en anderen voor verkeersonveilige situaties gedurende de bouwwerkzaamheden, nu naar zij stellen slechts een smalle ontsluitingsweg beschikbaar is voor het bouwverkeer.
9.1. De bezwaren van [appellant] en anderen met betrekking tot de overlast die zij zullen ondervinden door de bouwwerkzaamheden ten behoeve van de realisatie van de appartementengebouwen zijn niet onbegrijpelijk, maar zij kunnen in deze procedure niet aan de orde komen. In deze procedure ligt uitsluitend het plan ter beoordeling voor. Het bezwaar van [appellant] en anderen dat zij overlast zullen ondervinden van de bouwwerkzaamheden die zullen worden verricht om de beoogde appartementengebouwen te realiseren, betreft niet het plan zelf maar de uitvoering daarvan. Dergelijke uitvoeringsaspecten kunnen in de onderhavige procedure niet aan de orde komen.
10. In hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.W.L. Simons-Vinckx, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Plambeck, ambtenaar van staat.
w.g. Simons-Vinckx w.g. Plambeck
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 november 2012
159-743.