Uitspraak 201205585/1/A1


Volledige tekst

201205585/1/A1.
Datum uitspraak: 28 november 2012

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Langbroek, gemeente Wijk bij Duurstede,

tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 20 april 2012 in zaak nr. 11/2118 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Wijk bij Duurstede.

Procesverloop

Bij besluit van 13 januari 2011 heeft het college de op 12 januari 2011 aangezegde stillegging van de bouwwerkzaamheden aan een nieuw bouwwerk op de plaats van de oude langsschuur op het perceel [locatie] te Langbroek (hierna: het perceel) bevestigd. Daarbij is [appellant] tevens gelast deze bouwwerkzaamheden niet voort te zetten of te laten voortzetten op verbeurte van een dwangsom van € 20.000,00 ineens.

Bij besluit van 18 mei 2011 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 20 april 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 oktober 2012, waar [appellant], bijgestaan door mr. ing. W.A.L.D.I. van Slagmaat, advocaat te Houten, en het college, vertegenwoordigd door H. Marinus, mr. A. Kabaktepe en I. van der Helm, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Bij besluit van 8 november 2010 is aan [appellant] ontheffing en bouwvergunning verleend voor het vernieuwen van een langsschuur en het wijzigen van de bestemming ervan op het perceel. Daarbij is overwogen dat in de bestaande schuur bedrijfsmatige activiteiten gaan plaatsvinden ten behoeve van een bed&breakfast accommodatie en dat in de bestaande schuur vijf "bed&breakfast" appartementen worden opgericht. Blijkens het controlerapport van 12 januari 2011 is op 10 januari 2011 door de gemeentelijke toezichthouder geconstateerd dat nog een klein stuk muur van de bestaande schuur aanwezig is en de rest van het pand is afgebroken. Tevens is geconstateerd dat ten behoeve van de nieuwe schuur een fundering is gestort en dat deze circa 50 cm is verplaatst ten opzichte van de bestaande schuur. Uit de bij het inspectieformulier gevoegde foto's blijkt voorts dat de fundering is vergroot. Op grond van deze constateringen is aan [appellant] een bouwstop opgelegd met een preventieve last onder dwangsom.

2. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de constatering door de gemeentelijke toezichthouder dat de fundering circa 50 cm is verplaatst ten opzichte van de bestaande schuur, niet aan het primaire besluit ten grondslag is gelegd, zodat dat besluit ondeugdelijk is gemotiveerd. Deze constatering mocht voorts niet achteraf aan de bouwstop ten grondslag worden gelegd, aldus [appellant].

2.1. Ingevolge artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) vindt op grondslag van het bezwaar een volledige heroverweging plaats. Deze volledige heroverweging stelt het bestuursorgaan in staat eventuele gebreken in het primaire besluit te herstellen. Aan het primaire besluit is ten grondslag gelegd dat het afbreken van de schuur en het neerleggen van een nieuwe fundering niet het vernieuwen van een schuur betreft, zodat wordt gebouwd in afwijking van de verleende vergunning. In het besluit op bezwaar heeft het college, overeenkomstig het advies van de commissie van advies voor de bezwaarschriften, de drie geconstateerde afwijkingen van de verleende bouwvergunning alsnog uitdrukkelijk genoemd en aldus de motivering van het besluit aangevuld. Het college is hiermee niet buiten de grenzen van de heroverweging getreden. De rechtbank heeft terecht geen grond gevonden voor een ander oordeel.

Het betoog faalt.

3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat in overeenstemming met een onherroepelijke bouwvergunning is gebouwd, zodat geen sprake is van een overtreding waartegen het college handhavend mocht optreden. In het bestuurlijk voortraject is voorts door gemeenteambtenaren het gerechtvaardigd vertrouwen gewekt dat sloop en herbouw van de schuur met gebruikmaking van originele bouwmaterialen mogelijk was. Het college heeft eerder geen aanleiding gezien handhavend op te treden tegen het bouwen in afwijking van een bij besluit van 20 april 2006 aan hem verleende bouwvergunning voor het restaureren en verbouwen van een boerderij tot twee woningen en het verplaatsen/veranderen van een hooiberg op het perceel.

3.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat uit de verleende bouwvergunning en de daarbij behorende bouwtekeningen, de voorgeschiedenis en de door [appellant] met de gemeente gevoerde correspondentie over het bouwplan volgt dat vergunning is verleend voor het renoveren van de langsschuur en niet voor het slopen ervan en oprichten van een nieuwe schuur. Hieraan doet niet af dat uit de tekeningen, die deel uitmaken van de vergunning, volgt dat een nieuwe fundering kan worden gerealiseerd, in aanmerking genomen dat voor het vernieuwen van een fundering sloop en nieuwbouw geen vereisten zijn. [appellant] heeft erkend dat de fundering van de schuur enigszins is gedraaid ten opzichte van de voorheen bestaande langsschuur en ten opzichte van de vergunde situatie om deze parallel aan de bestaande woonboerderij te situeren. Daarnaast heeft de gestorte fundering, anders dan de oorspronkelijke, een uitstulping. De rechtbank heeft terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat dit geen vergroting van de fundering maar een erfverharding betreft.

De rechtbank heeft terecht niet aannemelijk gemaakt geacht dat er namens het college concrete toezeggingen zijn gedaan door een daartoe bevoegd persoon, waaraan [appellant] het in rechte te honoreren vertrouwen kon ontlenen dat het slopen en opnieuw opbouwen van de langsschuur onder wijziging van de situering ervan en de afmeting van de fundering in overeenstemming waren met de verleende vergunning. De door [appellant] overgelegde verklaring van zijn voormalig adviseur, J.L.M.M. Damen, geeft geen aanleiding voor een ander oordeel. Voorts, voor zover het college al ten onrechte eerder zou hebben nagelaten handhavend op te treden en voor zover er al gesproken kan worden van vergelijkbare gevallen, noopt dit er niet toe dat het college een mogelijk in het verleden gemaakte fout blijft herhalen.

Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat is gebouwd in afwijking van de op 8 november 2010 verleende bouwvergunning, zodat het college bevoegd was handhavend op te treden. Hieraan doet niet af dat volgens [appellant] sprake is van een futiele afwijking.

Het betoog faalt.

4. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat geen sprake was van een situatie die tot onmiddellijke stillegging van de bouwwerkzaamheden noopte, zodat hem ten onrechte niet de gelegenheid tot hoor en wederhoor is geboden. Voorts voert hij aan dat geen evenredige belangenafweging heeft plaatsgevonden.

4.1. Niet in geschil is dat ten tijde van de controle door de gemeentelijke toezichthouder de bouwwerkzaamheden in volle gang waren. Gelet op doel en karakter van de bouwstop als ordemaatregel, waarbij slechts een beperkte belangenafweging aan de orde is, behoefde het college niet eerst na te gaan of de overtreding kan worden gelegaliseerd. De rechtbank heeft het opleggen van een bouwstop ter voorkoming van meer dan wel grotere afwijkingen van de verleende bouwvergunning terecht gerechtvaardigd geacht en terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het college in dit geval daartoe niet mocht overgaan zonder [appellant] in de gelegenheid te stellen vooraf een zienswijze kenbaar te maken. De door [appellant] gestelde vertraging ten gevolge van de stillegging van de bouwwerkzaamheden heeft het college in redelijkheid geen aanleiding hoeven geven af te zien van het opleggen van een bouwstop. De rechtbank heeft terecht geen grond gevonden voor een ander oordeel.

Het betoog faalt.

5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. P. van Dijk en mr. D.J.C. van den Broek, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, ambtenaar van staat.

w.g. Troostwijk w.g. Hanrath
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 28 november 2012

392.