Uitspraak 201112790/1/T1/R4


Volledige tekst

201112790/1/T1/R4.
Datum uitspraak: 21 november 2012

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Tussenuitspraak met toepassing van artikel 46, zesde lid, van de Wet op de Raad van State in het geding tussen:

1. [appellanten sub 1] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 1]), wonend te Vledder, gemeente Westerveld,
2. [appellanten sub 2] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 2]), wonend te Frederiksoord, gemeente Westerveld,
3. [appellanten sub 3] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 3]), wonend te Vledder, gemeente Westerveld,

en

de raad van de gemeente Westerveld,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 20 september 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "Recreatiebedrijven [locatie 1 en 2]" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] beroep ingesteld.

De raad en [belanghebbende] hebben nadere stukken ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 oktober 2012, waar [appellante sub 1 B], [appellanten sub 2], bijgestaan door mr. R.C.M. Kamsma, advocaat te Leeuwarden, en ir. N.R. Jukema, deskundige, [appellanten sub 3], en de raad, vertegenwoordigd door J.G. Boer, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende], vertegenwoordigd door mr. R. Sieben en ing. W. van Eijkern, gehoord.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 46, zesde lid, van de Wet op de Raad van State, voor zover hier van belang, kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.

Het plan

2. Het plan voorziet in de realisering van twee recreatiebedrijven op de aangrenzende percelen [locatie 1 en 2]. Het plan maakt het mogelijk dat de bestaande manage aan de [locatie 1] wordt uitgebreid met nieuwe paardenstallen en dat een gedeelte van het hoofdgebouw wordt aangepast en gebruikt voor vier recreatieve appartementen. Wat betreft [locatie 2] voorziet het plan onder meer in de aanleg van een kampeerterrein met maximaal 52 kampeerplaatsen, 44 stacaravans en 34 chalets.

Ontvankelijkheid [appellant sub 2]

3. De raad en [belanghebbende], exploitant van de recreatiebedrijven, stellen zich op het standpunt dat het beroep van [appellant sub 2] niet-ontvankelijk is, omdat [appellant sub 2] geen belanghebbende bij het plan is. Volgens de raad en [belanghebbende] staat de woning van [appellant sub 2] op een te grote afstand van het grootste deel van het recreatieterrein en bestaat vanuit de woning bovendien geen vrij zicht op het plangebied.

3.1. Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet ruimtelijke ordening, kan een belanghebbende bij de Afdeling beroep instellen tegen een besluit omtrent vaststelling van een bestemmingsplan.

Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.

3.2. De woning van [appellant sub 2] aan de Hooiweg 5 te Frederiksoord staat op een afstand van ongeveer 100 m van het plangebied en wordt daarvan gescheiden door open veld. Aan deze zijde van het plangebied ligt de ingang van het voorziene recreatieterrein. Gezien deze omstandigheden is het niet uitgesloten dat [appellant sub 2] in of rond zijn woning gevolgen kan ondervinden van activiteiten op en rond het recreatieterrein. Bovendien heeft [appellant sub 2], anders dan de raad en [belanghebbende] hebben gesteld, vanuit zijn woning en zijn tuin zicht op het plangebied. Gelet op het vorenstaande moet worden geoordeeld dat het belang van [appellant sub 2] rechtstreeks bij het bestreden besluit is betrokken, zodat hij als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb moet worden aangemerkt.

Woon- en leefklimaat

4. [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] vrezen voor aantasting van hun woongenot. Zij betogen dat de plattelandssfeer van hun woonomgeving teniet zal worden gedaan door de toename van verkeersbewegingen die de in het plan voorziene ontwikkelingen met zich zullen brengen. Zij vrezen ook voor geluidhinder vanwege het stemgeluid en de activiteiten op het kampeerterrein, onder meer omdat de recreatieruimten volgens hen ook gebruikt zullen worden voor disco- en karaoke-avonden. Verder heeft de raad volgens [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] bij zijn beoordeling van de vanwege het kampeerterrein te verwachten geluidhinder onvoldoende rekening gehouden met het specifieke karakter van hun woonomgeving.

4.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de in het plan voorziene ontwikkelingen weliswaar een toename van verkeersbewegingen alsmede een andere geluidbelasting van de omgeving met zich zullen brengen, maar dat voor onevenredige overlast voor omwonenden niet behoeft te worden gevreesd. De raad ziet zich in zijn standpunt gesteund door het akoestisch onderzoek dat is verricht ten behoeve van de milieuvergunning voor het recreatiebedrijf op het perceel [locatie 2]. Verder neemt de raad hierbij in aanmerking dat het plan voorziet in een verbod om de gebouwen op het recreatieterrein te gebruiken voor onder meer de door [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] gevreesde activiteiten.

4.2. De in het geding zijnde percelen - die onderscheidenlijk direct naast, dan wel op korte afstand van de woningen van [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] zijn gelegen - hadden onder het aan het plan voorafgaande planologisch regime een agrarische bedrijfsbestemming, waarbij voor zover het het bedrijf op het perceel [locatie 2] betreft een kampeerterrein van maximaal 30 standplaatsen was toegestaan. In het voorliggende plan is aan het gehele plangebied de bestemming "Recreatie (R)" toegekend.

4.3. Ingevolge artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder a en b, van de planregels, voor zover hier van belang, zijn de voor "Recreatie (R)" aangewezen gronden bestemd voor dagrecreatieve doeleinden en voor verblijfsrecreatieve doeleinden.

Ingevolge lid 3.4, aanhef en onder b, wordt als strijdig gebruik met het bestemmingsplan aangemerkt een gebruik in strijd met de bestemmingsomschrijving. Als strijdig gebruik wordt in elk geval aangemerkt het gebruik van de gebouwen als partycentrum, zalencentrum, evenementen, bruiloften en besloten partijen en naar aard daarmee gelijk te stellen activiteiten.

4.4. Vooropgesteld zij dat er geen recht bestaat op een onveranderde woonomgeving. De raad kan op grond van gewijzigde planologisch inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen.

Ten behoeve van het verlenen van een milieuvergunning voor het in het plan voorziene recreatiebedrijf op het perceel [locatie 2] is akoestisch onderzoek verricht door Ingenieursbureau Spreen. De resultaten daarvan zijn neergelegd in een rapport van 18 februari 2009 met kenmerk 090197-1. Vanuit de veronderstelling dat de campinggasten voornamelijk buiten zullen verblijven, is bij het onderzoek ook het stemgeluid van de campinggasten en van de kinderen in de slechtweeraccomodatie meegenomen. In het rapport - waarvan de juistheid niet door [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] wordt betwist - is geconcludeerd dat zowel tijdens de representatie bedrijfssituatie als de incidentele bedrijfssituatie kan worden voldaan aan de richtwaarden voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau die op grond van de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening van de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening uit 1998 (hierna: de Handreiking) gelden voor een landelijke omgeving, alsmede aan de waarden voor het maximale geluidniveau die op grond van de Handreiking als ten hoogste aanvaardbaar worden aangemerkt. In het rapport is verder geconcludeerd dat de geluidbelasting vanwege het verkeer van en naar het recreatiebedrijf onder de voorkeursgrenswaarde van de circulaire "Geluidhinder veroorzaakt doorwegverkeer van en naar de inrichting" van de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening van 29 februari 1996 blijft. [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] hebben niet aannemelijk gemaakt dat de raad zich onder deze omstandigheden - en in aanmerking genomen dat het gebruik van de gebouwen voor grotere geluidveroorzakende evenementen niet is toegestaan - niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat zich voor hen geen onevenredige geluidhinder zal voordoen. Er is evenmin aanleiding voor het oordeel dat de als gevolg van de in het plan voorziene ontwikkelingen te verwachten toename van het aantal verkeersbewegingen op zichzelf een zodanige overlast met zich brengt dat de raad hieraan in redelijkheid een zwaarder gewicht had moeten toekennen dan aan het belang dat met de realisering van het plan is gediend.

Economische uitvoerbaarheid

5. [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] betogen dat het plan financieel-economisch niet uitvoerbaar is. Zij voeren aan - samengevat weergegeven - dat onder de huidige financieel-economische omstandigheden geen behoefte bestaat aan het in het plan voorziene kampeerterrein omdat in de omgeving reeds andere kampeerterreinen aanwezig zijn waar regelmatig kavels en chaletplaatsen vrij zijn. [appellant sub 2] voert ook aan dat het in het plan voorziene concept van kamperen met de mogelijkheid om het eigen paard mee te nemen, anders dan [belanghebbende] stelt, in Drenthe niet uniek is.

5.1. De raad stelt zich op het standpunt dat er geen reden is om eraan te twijfelen dat de voorziene ontwikkeling zal worden gerealiseerd. [belanghebbende] heeft onderzocht of zijn initiatief kans van slagen heeft en hij heeft een bedrijfsplan opgesteld, aldus de raad. De raad stelt voorts dat hij ondanks de economische crisis in de afgelopen jaren medewerking heeft verleend aan meerdere verblijfsrecreatieve ontwikkelingen in de omgeving.

5.2. De omstandigheid dat in de omgeving reeds kampeerterreinen, alsmede voorzieningen om het eigen paard mee op vakantie te nemen, aanwezig zijn betekent, wat daarvan ook zij, op zichzelf niet dat de in het plan voorziene ontwikkelingen niet kunnen worden gerealiseerd. [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] hebben niet aannemelijk gemaakt dat de raad er op voorhand niet in redelijkheid van heeft mogen uitgaan dat het plan binnen de planperiode kan worden uitgevoerd.

Omgevingsvisie Drenthe

6. [appellant sub 3] stelt dat de ontwikkeling waarin het plan voorziet op gespannen voet staat met het provinciaal beleid zoals dat is neergelegd in de Omgevingsvisie Drenthe van 2 juni 2010. Hij voert aan dat de in de Omgevingsvisie genoemde kernkwaliteiten van de omgeving niet worden gerespecteerd.

6.1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan is de raad niet gebonden aan provinciaal beleid als de Omgevingsvisie. De raad dient met dit beleid rekening te houden, hetgeen betekent dat dit beleid in de belangenafweging dient te worden betrokken. Gelet op hetgeen hierover is opgenomen in de plantoelichting ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het provinciaal beleid onvoldoende bij de belangenafweging is betrokken.

Gemeentelijk beleid

7. [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] stellen dat het plan, voor zover het de voor het perceel [locatie 2] voorziene ontwikkelingen betreft, is vastgesteld in strijd met het gemeentelijk beleid dat is neergelegd in de Kadernota buitengebied Westerveld van 14 februari 2006 (hierna: de Kadernota) en de Nota van uitgangspunten bestemmingsplan buitengebied van 13 mei 2008 (hierna: de Nota van uitgangspunten). Zij betogen dat de raad heeft miskend dat recreatie geen kernkwaliteit is van het Ontginningskolonielandschap waartoe het plangebied behoort. Volgens hen kan een grootschalige recreatievoorziening zoals die in het plan is voorzien op grond van het gemeentelijke beleid niet worden toegestaan in een dergelijke omgeving. [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] betogen verder dat niet is voldaan aan de randvoorwaarden die in het beleid zijn gesteld aan het toestaan van nieuwe ontwikkelingen. Volgens [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] wordt met deze recreatievoorziening de omgevingskwaliteit danig aangetast en is wat dat betreft niet voldaan aan het zogenoemde compensatiebeginsel. Zij achten de in het plan voorziene realisering van een houtwal en houtsingels rondom het plangebied in dit verband niet voldoende om de aantasting van het landschap tegen te gaan.

7.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het plan in overeenstemming is met de Kadernota en de Nota van uitgangspunten.

7.2. Ingevolge artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder g en h, van de planregels zijn de voor "Recreatie (R)" aangewezen gronden bestemd voor een houtsingel, ter plaatse van de aanduiding "houtsingel", en een houtwal, ter plaatse van de aanduiding "houtwal". De aanduiding "houtwal" bij de recreatieve bestemming voor het perceel [locatie 2] heeft betrekking op een langgerekte strook die het terrein in de lengte doorsnijdt en waarop zich blijkens de plantoelichting reeds een rij monumentale eiken bevindt. De aanduiding "houtsingel" bij de recreatieve bestemming voor het perceel [locatie 2] heeft betrekking op stroken aan de randen van het terrein, waarmee het terrein wordt omsloten, en op stroken die het perceel als het ware doorsnijden en waarmee de verschillende velden - waarop onderscheidenlijk chalets, stacaravans en een kampeerterrein zijn toegestaan - als het ware van elkaar worden gescheiden.

7.3. De Kadernota is opgesteld om als uitgangpunt te dienen bij de vaststelling van een nieuw bestemmingsplan voor het buitengebied van Westerveld. De Nota van uitgangspunten is een nadere, meer gedetailleerde uitwerking van de Kadernota. De Kadernota biedt - zo is daarin vermeld - op een zodanige wijze sturing aan nieuwe ontwikkelingen in het buitengebied dat de bestaande omgevingskwaliteit behouden blijft en de economie word versterkt, zonder dat de desbetreffende ontwikkeling ten koste gaat van ontwikkelingsmogelijkheden van bestaande functies in de omgeving. De Kadernota geeft aldus een afwegingsmechanisme voor het toestaan van nieuwe ontwikkelingen in het buitengebied. Het begrip nieuwe ontwikkeling is in de Kadernota gedefinieerd als een ontwikkeling waar het geldende bestemmingsplan niet in voorziet. In de Kadernota is het landschap centraal gesteld. Als uitgangspunt geldt daarbij het zogenoemde compensatiebeginsel. Dit houdt in dat, met uitzondering van de hoofdkenmerken (kernkwaliteiten) van het landschap, een nieuwe ontwikkeling het landschap mag aantasten indien wordt voldaan aan de voorwaarde dat de aantasting wordt gecompenseerd met een zogenoemde landschappelijke prestatie waardoor per saldo voor behoud en herstel van de kwaliteit van het landschap een positief effect ontstaat. Dit betekent - zo is in de Kadernota vermeld - dat de aantrekkelijkheid van het gebied wordt behouden, zonder dat het landschap onveranderd moet blijven. Ter concretisering van de doelstellingen van de Kadernota zijn daarin twee algemene randvoorwaarden geformuleerd waaraan nieuwe ontwikkelingen in het buitengebied moeten voldoen. Ten eerste is er de randvoorwaarde van een herkenbaar landschap, waarbij geldt dat nieuwe ontwikkelingen bijdragen aan het behoud en de ontwikkeling van de kwaliteit en herkenbaarheid van het landschap. Hiertoe worden in de Kadernota drie landschapstypen met elk eigen kernkwaliteiten onderscheiden en zijn denkrichtingen voor de zogenoemde landschappelijke prestaties genoemd. Ten tweede is er de randvoorwaarde van een economisch verantwoorde ontwikkeling, waarbij geldt dat het buitengebied leefbaar moet blijven. Daartoe zijn drie typen ontwikkelingsgebieden onderscheiden met elk een eigen accent, waarbij als algemene doelstelling geldt dat functies zich zonder onderlinge overlast kunnen ontwikkelen en dat nieuwe ontwikkelingen bijdragen aan een vitale plattelandseconomie. In de Nota van uitgangspunten zijn uitgangspunten geformuleerd met betrekking tot de invulling van functies en de bijbehorende bestemmingen.

7.4. Vaststaat dat hetgeen in het plan is voorzien een nieuwe ontwikkeling als bedoeld in de Kadernota betreft. De raad diende derhalve

- zoals hij ook heeft gedaan - het in de Kadernota en de Nota van uitgangspunten neergelegde beleid als uitgangspunt te nemen bij de vaststelling van het plan.

Het plangebied ligt op de grens van de landschapstypen Esdorpenlandschap (veldontginningen) en Ontginningskolonielandschap. Bij de beoordeling ten behoeve van de vaststelling van het plan is uitgegaan van het door de raad als 'zwaarder' getypeerde landschaptype Ontginningskolonielandschap. Er is geen aanleiding dit uitgangspunt onredelijk te achten. In de Kadernota zijn als kernkwaliteiten van het Ontginningskolonielandschap aangeduid een strakke planmatige opzet, afwisseling in open en besloten delen, grote bospercelen, gras- en bouwland, agrarische en natuurfunctie. De Kadernota noemt weliswaar recreatie niet als kernkwaliteit van het Ontginningskolonielandschap, maar dat betekent op zichzelf niet - zoals [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] blijkbaar veronderstellen - dat de ontwikkeling van recreatie binnen dat landschapstype in strijd moet worden geacht met het beleid. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het plangebied in een gebied ligt dat in de Kadernota is getypeerd als "ontwikkeling landbouw, natuur en recreatie" waarvoor als uitgangspunt geldt dat deze functies zich gelijkwaardig kunnen ontwikkelen en - zoals in dit geval - nieuwe functies kunnen worden toegestaan. Verder kan niet worden ingezien dat de raad in de omvang van de voorziene recreatieve ontwikkeling als zodanig aanleiding had moeten zien om het plan niet vast te stellen. Voorts overweegt de Afdeling dat voor zover de in het plan voorziene recreatieve ontwikkeling leidt tot aantasting dan wel verandering van het landschap, dat op zichzelf op grond van het in de Kadernota neergelegde beleid is toegestaan. Hetgeen [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] hebben aangevoerd geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de in het plan voorziene houtwal en houtsingels op het perceel [locatie 2] in het licht van het beleid een onvoldoende landschappelijke prestatie inhouden ter compensatie van de aantasting van het landschap.

Gelet op het vorenstaande is er geen aanleiding voor het oordeel dat de raad het plan heeft vastgesteld in strijd met de Kadernota en de Nota van uitgangspunten.

Waarborg landschappelijke inpassing

8. [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] voeren aan - samengevat weergegeven - dat de landschappelijke inpassing van het voorziene recreatiebedrijf op het perceel [locatie 2] ten onrechte niet in het plan is gewaarborgd. Zij achten de overeenkomst die met betrekking tot de realisering van het landschapsplan is gesloten tussen [belanghebbende] en de gemeente onvoldoende. Volgens [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] komt hierdoor onder meer de nominatie van het naast het plangebied gelegen gebied van de Maatschappij van Weldadigheid als Unesco werelderfgoed in gevaar.

8.1. Blijkens de plantoelichting en het verhandelde ter zitting heeft de raad beoogd om het perceel [locatie 2] landschappelijk in te passen overeenkomstig het landschapsplan, getiteld "Landschapsplan recreatieterrein "Landgoed Erica" te Vledder" (hierna: het landschapsplan) en het plan "Beplantingsplan en verhardingsplan recreatieterrein "Landgoed Erica" te Vledder" (hierna: het beplantings- en verhardingsplan). Volgens het landschapsplan en het beplantings- en verhardingsplan wordt onder meer de rij monumentale eiken die het perceel doorsnijdt in stand gehouden en worden houtsingels gerealiseerd die het perceel doorsnijden en omsluiten.

Met het oog op de realisatie van deze landschappelijke inpassing heeft de gemeente Westerveld met [belanghebbende], exploitant van de recreatiebedrijven, een overeenkomst gesloten die ertoe strekt dat [belanghebbende] er zorg voor draagt dat het landschapsplan en het beplantings- en verhardingsplan worden uitgevoerd. Verder zijn in het plan weliswaar

- zoals in 7.2 is omschreven - specifieke aanduidingen ten behoeve van de houtwal en de houtsingels opgenomen, maar de instandhouding van de houtwal en de aanleg en instandhouding van de houtsingels is niet in de planregels geregeld. Nu uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de raad de instandhouding van de houtwal en de aanleg en instandhouding van de houtsingels wel noodzakelijk acht met het oog op de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het plan, heeft de raad dat ten onrechte niet in het plan geregeld. Niet valt in te zien dat de raad geen regeling in het plan had kunnen opnemen waarmee de door hem bij de realisering van de voorziene ontwikkeling noodzakelijk geachte landschappelijke inpassing planologisch is gewaarborgd, bijvoorbeeld in de vorm van een voorwaardelijke verplichting die inhoudt dat het gebruik van het perceel [locatie 2] overeenkomstig de recreatieve bestemming alleen dan planologisch is toegestaan indien overeenkomstig het landschapsplan en het beplantings- en verhardingsplan de houtwal in stand wordt gehouden en de houtsingels worden aangelegd en in stand gehouden.

In hetgeen [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] hebben aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan, voor zover dat betrekking heeft op het perceel [locatie 2], strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Het plan is daarom in zoverre vastgesteld in strijd met artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening.

Herhaling zienswijzen

9. [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] hebben zich in het beroepschrift voor het overige beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van hun zienswijzen. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijzen. [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] hebben in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijzen in het bestreden besluit onjuist zou zijn.

Bestuurlijke lus

10. De Afdeling ziet in het belang bij een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding de raad op de voet van artikel 46, zesde lid, van de Wet op de Raad van State op te dragen het gebrek in het bestreden besluit te herstellen. De Afdeling zal daartoe een termijn stellen.

10.1. De raad dient met inachtneming van hetgeen hiervoor onder 8.1 is overwogen binnen 16 weken na de verzending van deze tussenuitspraak een besluit te nemen dat ertoe strekt een aanvullende planregeling vast te stellen waarmee de door hem bij de realisering van de voorziene ontwikkeling noodzakelijk geachte landschappelijke inpassing is gewaarborgd. Bij de voorbereiding van het nieuwe besluit behoeft geen toepassing te worden gegeven aan afdeling 3.4 van de Awb. Het nieuwe besluit dient op de wettelijk voorgeschreven wijze bekendgemaakt te worden.

10.2. In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

draagt de raad van de gemeente Westerveld op om binnen 16 weken na de verzending van deze tussenuitspraak:

- met inachtneming van hetgeen in rechtsoverweging 8.1 is overwogen het besluit van 20 september 2011 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Recreatiebedrijven [locatie 1 en 2]" te herstellen door een aanvullende planregeling vast te stellen waarmee de door de raad van de gemeente Westerveld bij de realisering van de voorziene ontwikkelingen noodzakelijk geachte landschappelijke inpassing is gewaarborgd;

- het nieuwe besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;

- de Afdeling de uitkomst mede te delen.

Aldus vastgesteld door mr. M.W.L. Simons-Vinckx, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.G. Timmerman, ambtenaar van staat.

w.g. Simons-Vinckx w.g. Timmerman
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 21 november 2012

431.