Uitspraak 201201242/1/A1


Volledige tekst

201201242/1/A1.
Datum uitspraak: 7 november 2012

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], wonend te Oudenhoorn, gemeente Bernisse,

tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 22 december 2011 in zaak nr. 11/1154 in het geding tussen:

[appellante]

en

het college van burgemeester en wethouders van Bernisse.

Procesverloop

Bij besluit van 23 augustus 2010 heeft het college aan [belanghebbende] reguliere bouwvergunning verleend voor het herbouwen van een bedrijfspand op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).

Bij besluit van 17 februari 2011 heeft het het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 22 december 2011 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Icees Service Center B.V. heeft, daartoe in de gelegenheid gesteld, een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellante] heeft nog nadere stukken ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 augustus 2012, waar [appellante], bijgestaan door mr. R.F.H. Tamboenan, advocaat te Rotterdam, en het college, vertegenwoordigd door drs. F.H. Hartog en L. van Houwelingen, beiden werkzaam in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar Icees Service Center B.V., vertegenwoordigd door [belanghebbende], bijgestaan door mr. S.D. van Reenen, gehoord.

Overwegingen

1. Het bouwplan voorziet in het vervangen van een bedrijfsloods die de activiteiten van Icees Service Center B.V. dient. Deze ontwerpt en vervaardigt satellietsystemen voor de offshore-industrie.

2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied" rust op het perceel de bestemming "Bedrijfsdoeleinden (B)" met de subbestemming "B(2)ma".

Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de planvoorschriften, voor zover thans van belang, zijn de gronden op de kaart aangewezen voor "Bedrijfsdoeleinden (B)" - onder verwijzing naar de Staat van Bedrijfsactiviteiten - bestemd voor:

a. ter plaatse van de subbestemming "B(2)": bedrijven, vallende onder de categorieën 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;

alsmede voor:

d. ter plaatse van de subbestemming "B(2)ma": een mechanisatie en reparatiebedrijf van landbouw- en grondwerkmachines.

Ingevolge het vierde lid gelden voor het bouwen de aanduidingen op de kaart en de volgende bepaling:

a. op de kaart is aangegeven, tot welk oppervlak het bouwvlak met gebouwen en overkappingen mag worden bebouwd. Indien dit niet is aangegeven, mag het desbetreffende bouwvlak volledig worden bebouwd.

Ingevolge artikel 46, eerste lid, mag het gebruik van gronden en bouwwerken dat op het tijdstip, waarop het plan rechtskracht verkrijgt, daarvan afwijkt worden voortgezet, met uitzondering van het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen tot dat tijdstip geldende plan

- daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan - en waartegen opgetreden kon worden en ook werd of wordt opgetreden.

Ingevolge het tweede lid, is wijziging van het in het eerste lid bedoelde gebruik slechts toegestaan, indien de bestaande afwijkingen van het plan naar aard en/of intensiteit hierdoor niet worden vergroot.

3. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college de aanvraag ten onrechte niet buiten behandeling heeft gesteld, omdat deze onvoldoende gegevens en bescheiden bevat voor de beoordeling ervan.

3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 15 augustus 2007 in zaak nr. 200609028/1), is het aan het daartoe bevoegde bestuursorgaan om te beoordelen of het over voldoende gegevens en bescheiden beschikt om een besluit op een aanvraag te nemen. Voor het oordeel dat het college zich in dit geval niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het over voldoende gegevens en bescheiden beschikte om op de aanvraag te besluiten heeft de rechtbank in het in beroep aangevoerde terecht geen grond gevonden. Daarbij wordt mede in aanmerking genomen dat de oppervlakte van de oude bedrijfsloods, anders dan [appellante] stelt, uit de aanvraag met bijlagen kan worden afgeleid.

Het betoog faalt.

4. [appellante] betoogt voorts dat de rechtbank, door te overwegen dat de strijdigheid met het bestemmingsplan, wat betreft de aard van de bedrijfsactiviteiten, door toepassing van het overgangsrecht met betrekking tot het gebruik wordt opgeheven, heeft miskend dat dat overgangsrecht niet van toepassing is.

4.1. Dat betoog slaagt. Naar tussen partijen niet in geschil is, valt een onderneming, waarin telecommunicatieapparatuur wordt geproduceerd, in categorie 3 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, behorend bij het bestemmingsplan. Nu het voorts niet gaat om mechanisatie en reparatie van landbouw- en grondwerkmachines, heeft de rechtbank de bedrijfsactiviteiten terecht in strijd met het bestemmingsplan geacht.

De rechtbank heeft het bouwplan echter ten onrechte in verband met voormeld artikel 46, eerste en tweede lid, van de bestemmingsplanvoorschriften, toch in overeenstemming met het bestemmingsplan geacht. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 18 juni 2003 in zaak nr. 200206043/1), brengt het overgangsrecht niet mee dat ten behoeve van door overgangsrecht beschermd gebruik ook gebouwd mag worden.

5. Het hoger beroep is reeds hierom gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Hetgeen voor het overige is aangevoerd, behoeft geen bespreking. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het tegen het besluit van 17 februari 2011 ingestelde beroep gegrond verklaren en dat besluit wegens strijd met artikel 44, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woningwet, zoals die ten tijde van belang luidde, vernietigen.

6. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden verwezen.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 22 december 2011 in zaak nr. 11/1154;

III. verklaart het bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep gegrond;

IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Bernisse van 17 februari 2011, kenmerk VHV/ab/110001636;

V. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Bernisse tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 342,84 (zegge: driehonderdtweeënveertig euro en vierentachtig cent), waarvan € 322,00 (zegge: driehonderdtweeëntwintig euro) is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

VI. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Bernisse aan [appellante] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 379,00 (zegge: driehonderdnegenenzeventig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.L. Bolleboom, ambtenaar van staat.

w.g. Loeb w.g. Bolleboom
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 7 november 2012

641.