Uitspraak 200206043/1


Volledige tekst

200206043/1.
Datum uitspraak: 18 juni 2003

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

1. de besloten vennootschap "BMU Groep B.V.", gevestigd te Soesterberg,
2. het college van burgemeester en wethouders van Soest,
appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank te Utrecht van 27 september 2002 in het geding tussen:

[verzoeker], wonend te [woonplaats]

en

het college van burgemeester en wethouders van Soest.

1. Procesverloop

Bij besluit van 2 juli 2001 heeft appellant sub 2 (hierna: het college) aan appellant sub 1 (hierna: BMU) vergunning verleend voor het verbouwen/uitbreiden van een kantoor (alleen fase I) op het perceel Veldmaarschalk Montgomeryweg 23-25 te Soesterberg.

Bij besluit van 16 oktober 2001 heeft het college het daartegen door [verzoeker] gemaakte bezwaar deels gegrond en deels ongegrond verklaard en de bouwvergunning alsnog geweigerd voor dat deel van het bouwplan dat betrekking heeft op de verbouw van de voormalige garages.

Bij uitspraak van 27 september 2002, verzonden op 2 oktober 2002, heeft de rechtbank te Utrecht (hierna: de rechtbank) het daartegen door [verzoeker] ingestelde beroep gegrond verklaard en de beslissing op bezwaar vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben BMU bij brief van 12 november 2002, bij de Raad van State ingekomen op die dag, en het college bij brief van 13 november 2002, bij de Raad van State ingekomen op 14 november 2002, hoger beroep ingesteld. BMU heeft haar hoger beroep aangevuld bij brief van 6 december 2002. Deze brieven zijn aangehecht.

Bij brief van 10 januari 2003 heeft [verzoeker] van antwoord gediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 april 2003, waar BMU, vertegenwoordigd door haar [directeur], bijgestaan door mr. M. Klijnstra, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door [gemachtigde], zijn verschenen. Tevens is daar [verzoeker] gehoord.

2. Overwegingen

2.1. De Afdeling overweegt ambtshalve dat de rechtbank heeft miskend dat het beroep van [verzoeker] slechts gericht was tegen de beslissing op bezwaar, voorzover daarbij de bij het primaire besluit verleende bouwvergunning is gehandhaafd. Door niettemin de gehele beslissing op bezwaar te vernietigen is de rechtbank in strijd met artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht getreden buiten de grens van het geschil, zoals dat door [verzoeker] aan de orde is gesteld. In zoverre komt de aangevallen uitspraak in aanmerking voor vernietiging.

2.2. De hoger beroepen hebben betrekking op het gedeelte van het bouwplan dat strekt tot het verbouwen en uitbreiden van de zolder van het betrokken kantoorpand door onder meer het aanbrengen van een dakkapel over de volle lengte en breedte. Bij de beslissing op bezwaar heeft het college de aan BMU verleende bouwvergunning in zoverre gehandhaafd. Volgens appellanten heeft de rechtbank dat gedeelte van de beslissing op bezwaar ten onrechte vernietigd.

2.3. Ingevolge het bestemmingsplan “Soesterberg Kom” rust op het betrokken perceel de bestemming “Kantoren in totaal 2 lagen (cat. K2)”.

Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de op de kaart voor kantoren in totaal 2 lagen (cat. K2) aangewezen gronden bestemd voor kantoren en daarbij behorende bijgebouwen, andere bouwwerken en open terreinen, met uitzondering van dienstwoningen, met dien verstande dat:

a.-c. (…);

d. de gebouwen zijn voorzien van een kap en/of kapaanzetten;

e.-i. (…).

In gevolge artikel 1, tweede lid, onder o, van de planvoorschriften wordt onder “woonlaag, bouwlaag en laag” verstaan: de begane grond of een verdieping van een gebouw; een zolder, een vliering of een onderbouw is hieronder niet begrepen.

Ingevolge artikel 31 van de planvoorschriften mag het, ten tijde van het onherroepelijk worden van het plan, bestaande gebruik van gronden en opstallen, dat plaats vindt in strijd met de bestemming en de daarop betrekking hebbende voorschriften, worden voortgezet, maar het is verboden dit te wijzigen anders dan dienende tot het in overeenstemming brengen daarvan met de desbetreffende bestemming of de daarop betrekking hebbende voorschriften.

2.4. BMU betoogt primair dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het aanbrengen van de dakkapel in strijd is met de voormelde bestemming. In dat verband heeft zij aangevoerd dat het kantoorpand volgens voormeld bebouwingsvoorschrift een kap moet hebben, zodat niet staande kan worden gehouden dat de aanwezige zolder niet in overeenstemming met de kantoorbestemming mag worden gebruikt.

Dat betoog faalt. Met de rechtbank moet worden geoordeeld dat het bouwplan gericht is op de verbouwing van de zolder tot volwaardige kantoorruimte, met gebruiksmogelijkheden gelijk aan de twee reeds aanwezige bouwlagen. Daarmee gaat het karakter van zolder verloren en voorziet het bouwplan in een verboden derde kantoorlaag. Dat het pand een kap moet en een zolder mag hebben, betekent, anders dan BMU meent, niet dat die zolder mag worden verbouwd tot volwaardige verdieping van het gebouw.

2.5. Het college en BMU betogen verder dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college op onvoldoende gegevens de conclusie heeft doen steunen dat ten aanzien van het gebruik van de zolder als kantoorruimte het overgangsrecht met betrekking tot gebruik, neergelegd in voormeld artikel 31 van de planvoorschriften, van toepassing is.

Ook dat betoog faalt. Naar appellanten miskennen, betekent een geslaagd beroep op het overgangsrecht met betrekking tot gebruik niet dat ten behoeve van dat door het overgangsrecht gedekte gebruik mag worden gebouwd. De beantwoording van de vraag of bedoeld overgangsrecht hier van toepassing is, is voor de beslechting van dit geschil dus niet relevant. Ook de rechtbank heeft dat niet onderkend, zodat de gronden van de aangevallen uitspraak in zoverre verbetering behoeven.

2.6. De slotsom is dat de hoger beroepen ongegrond zijn. De aangevallen uitspraak komt, gelet op r.o. 2.1, voor vernietiging in aanmerking, voorzover die strekt tot vernietiging van het gedeelte van de beslissing op bezwaar dat door appellant niet in beroep is aangevochten, en moet overigens, met gedeeltelijke verbetering van de gronden waarop die rust, worden bevestigd. Het college dient met inachtneming van deze uitspraak opnieuw te beslissen op het bezwaar van [verzoeker].

2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. vernietigt de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Utrecht van 27 september 2002, SBR 01/2246, voorzover de daarbij uitgesproken vernietiging van het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Soest van 16 oktober 2001, nr. P&B/2001/10061, betrekking heeft op de herroeping van de voor de verbouw van de voormalige garages bij besluit van 2 juli 2001 verleende bouwvergunning;

II. bevestigt die uitspraak voor het overige.

Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D. Haan, ambtenaar van Staat.

w.g. Van Ettekoven w.g. Haan
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op

27-38018 juni 2003