Uitspraak 201112289/1/A2


Volledige tekst

201112289/1/A2.
Datum uitspraak: 7 november 2012

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 5 oktober 2011 in zaak nr. 11/1528 in het geding tussen:

[appellante]

en

de Belastingdienst/Toeslagen.

Procesverloop

Bij besluit van 13 augustus 2010 heeft de Belastingdienst de aan [appellante] toegekende huurtoeslag 2008 op nihil vastgesteld en € 738,00 aan betaalde voorschotten huurtoeslag voor dat jaar van haar teruggevorderd.

Bij besluit van 27 januari 2011 heeft de Belastingdienst het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

Bij uitspraak van 5 oktober 2011 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.

De Belastingdienst heeft een verweerschrift ingediend.

[appellante] en de Belastingdienst hebben elk nadere stukken ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

Nadat partijen bij brieven van 31 januari 2012 en 2 februari 2012 daartoe toestemming hadden verleend, heeft de Afdeling bepaald dat behandeling van de zaak ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken.

Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, vangt die termijn aan met ingang van de dag na die, waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.

Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, is het bezwaarschrift tijdig ingediend, indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.

Ingevolge het tweede lid is een bezwaarschrift bij verzending per post tijdig ingediend, indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.

Ingevolge artikel 6:11 blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediende bezwaar- of beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.

Ingevolge artikel 35 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir) vangt de termijn voor het maken van bezwaar, in afwijking van artikel 6:8 van de Awb, aan op de dag na die van dagtekening van de beschikking, tenzij de dagtekening vóór de dag van bekendmaking is gelegen.

2. De Belastingdienst heeft het gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaarschrift niet binnen de voor het maken van bezwaar gestelde termijn is ingediend en de door [appellante] daarvoor gegeven reden geen aanleiding geeft om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. De rechtbank heeft dit standpunt juist geacht.

3. [appellante] betoogt dat de rechtbank aldus ten onrechte aannemelijk heeft geacht dat het besluit van 13 augustus 2010 op die dag is verzonden. Zij voert aan dat de schriftelijke vastlegging van de verzending van een poststuk op een bepaalde dag niet zonder meer wil zeggen dat die verzending ook op die dag heeft plaatsgevonden. Het is volgens haar niet uitgesloten dat een besluit van de Belastingdienst op een latere dag dan die daarop is vermeld wordt verzonden. In geval de verzending van het besluit van 13 augustus 2010 op of omstreeks die dag wel aannemelijk moet worden geacht, is dit besluit op een onjuist adres bezorgd en vervolgens om onbekende reden eerst veel later bij haar terechtgekomen, aldus [appellante].

3.1. Het besluit van 13 augustus 2010 is niet aangetekend verzonden. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 9 november 2011 in zaak nr. 201105700/2/R4), geldt als uitgangspunt dat het bestuursorgaan, in geval van niet aangetekende verzending van een besluit of een ander rechtens van belang zijnd document, aannemelijk dient te maken dat het desbetreffende stuk is verzonden. Dat per post verzonden stukken in de regel op het daarop vermelde adres van de geadresseerde worden bezorgd, brengt mee dat het bestuursorgaan daartoe in eerste instantie kan volstaan met het aannemelijk maken van verzending naar het juiste adres.

Indien het bestuursorgaan de verzending naar het juiste adres aannemelijk heeft gemaakt, is het aan de geadresseerde om voormeld vermoeden, indien daartoe aanleiding bestaat, te ontzenuwen. Hiertoe dient deze feiten te stellen, op grond waarvan de ontvangst redelijkerwijs kan worden betwijfeld.

3.2. De Belastingdienst heeft ter zitting van de rechtbank de wijze waarop besluiten inzake zorgtoeslag geautomatiseerd worden vastgesteld, uitgeprint en per batch aan PostNL (voorheen: TNT Post) ter verzending worden aangeboden, nader toegelicht. Er is een overzicht overgelegd, volgens hetwelk de batch met nummer 456, die betrekking heeft op 218.524 beschikkingen met dagtekening 13 augustus 2010 betreffende zorgtoeslag 2008, op 10 augustus 2010 aan PostNL ter verzending is aangeboden. Voorts is vermeld dat de Centrale Ontvangers Administratie deze besluiten op 11 augustus 2010 heeft ingelezen. Dit is eveneens het geval volgens de door de Belastingdienst in hoger beroep overgelegde uitdraai uit DACAS, welk systeem de Ontvanger van de Belastingdienst voor het voeren van de financiële administratie hanteert. Verder heeft de Belastingdienst onweersproken gesteld dat zich in de desbetreffende periode geen problemen bij de verzending van de desbetreffende besluiten hebben voorgedaan. Gelet op het voorgaande en nu niet in geschil is dat de adressering van het besluit van 13 augustus 2010 overeenkomt met het woonadres van [appellante], heeft de rechtbank terecht door de Belastingdienst aannemelijk gemaakt geacht dat dit aan [appellante] gerichte besluit naar het juiste adres is verzonden.

Uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 35 van de Awir (MvT, Kamerstukken II, 2004/2005, 29 764, nr. 3, blz. 59) valt af te leiden dat de achtergrond van deze bepaling de geautomatiseerde werkwijze bij de Belastingdienst is die erop neerkomt dat besluiten van de Belastingdienst veelal op een latere dag zijn gedateerd dan die, waarop de bekendmaking plaatsvindt. Gelet hierop, mede in aanmerking genomen dat de Belastingdienst het besluit van 13 augustus 2010 op 10 augustus 2010 ter verzending heeft aangeboden, moet het er voor worden gehouden dat dit besluit vóór of uiterlijk op 13 augustus 2010 door PostNL is bezorgd.

[appellante] heeft voorts geen feiten gesteld, op grond waarvan de ontvangst omstreeks 13 augustus 2010 moet worden betwijfeld. De enkele stelling dat het besluit op een verkeerd adres is bezorgd, alvorens het haar heeft bereikt, biedt die grond niet.

Het betoog faalt.

4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Jansen, ambtenaar van staat.

w.g. Loeb w.g. Jansen
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 7 november 2012

609.