Uitspraak 201110835/1/A4


Volledige tekst

201110835/1/A4.
Datum uitspraak: 31 oktober 2012

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Sliedrecht,

en

het college van burgemeester en wethouders van Sliedrecht,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 30 juni 2010 heeft het college zijn beslissing om op 22 juni 2010 bestuursdwang toe te passen naar aanleiding van een asbestverontreiniging als gevolg van een brand op het perceel [locatie] te Sliedrecht op schrift gesteld. Daarbij heeft het college bepaald dat de kosten van de toepassing van de bestuursdwang voor rekening van [appellant] komen.

Bij besluit van 8 augustus 2011 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief beroep ingesteld.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 augustus 2012, waar [appellant], en het college, vertegenwoordigd door mr. A. Soons en R. van Rijswijk, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Artikel 1.1a, eerste lid, van de Wet milieubeheer bepaalt dat een ieder voldoende zorg voor het milieu in acht neemt.

In het tweede lid is bepaald dat de zorg, bedoeld in het eerste lid, in ieder geval inhoudt dat een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor het milieu kunnen worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten voor zover zulks in redelijkheid kan worden gevergd, dan wel alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd teneinde die gevolgen te voorkomen of, voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, deze zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken.

2. Op 21 juni 2010 is brand uitgebroken in een naast de schuur van [appellant] gelegen loods die door de gemeente Sliedrecht wordt verhuurd aan een aannemersbedrijf. Deze brand is overgeslagen naar de schuur van [appellant] op het perceel [locatie] te Sliedrecht. Daarbij is asbest van het golfplatendak van de schuur vrijgekomen en in de directe omgeving verspreid. Door de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid, in samenwerking met de brandweer, is op de avond van de brand een inventariserend onderzoek naar asbestverdacht materiaal uitgevoerd, waarbij monsters van het asbestverdachte materiaal zijn genomen. Uit het analyse certificaat van RPS Analyse B.V., van 22 juni 2010, nummer 1006-1876_01, volgt dat de monsters asbest bevatten.

Op verzoek van het college is op 22 juni 2010 onderzoek verricht naar het verspreidingsgebied van de vrijgekomen asbest. Uit het asbestinventarisatierapport van 23 juni 2010 van Rontrex Asbest Analyse & Inventarisatie, nummer 2010-R208 (hierna: het inventarisatierapport), volgt dat circa 20 m2 asbest van risicoklasse 1, de laagste risicoklasse voor asbest, is vrijgekomen.

Op 22 juni 2010 is, in opdracht van het college, door Van Vliet Aannemingsbedrijf B.V. (hierna: Van Vliet) aangevangen met het verwijderen van de bij de brand vrijgekomen asbest door handpicking.

3. [appellant] betoogt dat het college ten onrechte de overtreding in het besluit op bezwaar op een ander voorschrift heeft gebaseerd, dan aan het primaire besluit ten grondslag is gelegd.

3.1. Ingevolge artikel 7:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) vindt, indien het bezwaar ontvankelijk is, op grondslag daarvan een heroverweging van het bestreden besluit plaats.

Dit artikel staat niet in de weg aan handhaving van een besluit op grond van een andere wettelijke bepaling dan die waarop het in het bezwaar bestreden primaire besluit berust. Integendeel, voor het herstellen van misslagen biedt de bezwaarschriftprocedure, met haar karakter van algehele heroverweging, een gelegenheid bij uitstek.

De beroepsgrond faalt.

4. [appellant] betoogt dat het college ten onrechte spoedeisende bestuursdwang als bedoeld in artikel 5:31 van de Awb heeft toegepast en dat het college daarbij ten onrechte heeft aangezegd dat de kosten die met de uitvoering daarvan gemoeid zijn bij hem in rekening worden gebracht. Hiertoe voert hij aan dat de brand is ontstaan op een naastgelegen opstal en niet is veroorzaakt door zijn handelen of nalaten. De brand is ontstaan op een perceel dat in eigendom is van de gemeente en door activiteiten waarop het college controle had moeten uitoefenen. Daarnaast stelt hij dat hij, anders dan het college stelt, bereid was zo snel mogelijk over te gaan tot verwijdering van de asbest toen hij op de hoogte was van de vrijgekomen asbest. Het asbestverwijderingsbedrijf Korevaar Asbest B.V. (hierna: Korevaar) waarbij hij op 23 juni 2010 een offerte heeft opgevraagd kon diezelfde dag aanvangen met het verwijderen van de bij de brand vrijgekomen asbest. Hierdoor zouden de opruimingswerkzaamheden zelfs sneller zijn uitgevoerd dan nu het geval is, aldus [appellant].

4.1. Het college stelt dat de verwijtbaarheid van het ontstaan van de brand en de daaropvolgende verspreiding van asbest bij het bestreden besluit geen rol speelt. Daarbij is enkel van belang dat [appellant] geen maatregelen heeft getroffen om de nadelige gevolgen voor het milieu te voorkomen, dan wel zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken. Volgens het college is [appellant] op 22 juni 2010 in de gelegenheid gesteld per direct het asbest te laten verwijderen, maar heeft hij daaraan geen gehoor gegeven.

Nu de asbestverontreiniging afkomstig is van het golfplatendak van de schuur van [appellant] is hij verantwoordelijk voor het verwijderen van de asbest, aldus het college.

4.2. Ter zitting is gebleken dat het college, al dan niet via Van Vliet, eerst de avond na de brand, op 22 juni 2010, contact heeft opgenomen met [appellant] om hem in de gelegenheid te stellen maatregelen te treffen om de asbest te verwijderen. Anders dan het college in het bestreden besluit stelt, heeft [appellant] stappen ondernomen om maatregelen te treffen de asbest te laten verwijderen. Korevaar heeft op zijn verzoek een offerte uitgebracht waarbij Korevaar zich heeft gebaseerd op het inventarisatierapport en op visuele waarnemingen ter plaatse van het perceel van [appellant]. Korevaar kon op 23 juni 2010, de datum dat hij is ingeschakeld door [appellant], aanvangen met de verwijderingswerkzaamheden.

Het college heeft aan de hand van de door Van Vliet na de asbestverwijdering opstelde factuur geconcludeerd dat de door Korevaar opgegeven offerte niet realistisch is, omdat de door Korevaar opgegeven prijs niet gerelateerd kan worden aan de door Van Vliet verrichte werkzaamheden. In dat verband wijst het college erop dat de voorziene kosten slechts zien op verwijdering van asbest op het perceel van [appellant], terwijl het vermoeden bestond dat zich ook buiten dit perceel asbest had verspreid. Dit laatste is door Van Vliet na uitvoering van de verwijderingswerkzaamheden ook bevestigd, aldus het college. Verder stelt het college dat de offerte niet ziet op stortkosten en eventuele prijsstijgingen.

4.3. Het college neemt het standpunt in dat de door de brand ontstane situatie zodanige nadelige gevolgen voor het milieu konden worden veroorzaakt, dat spoedeisende bestuursdwang toegepast moest worden. Desondanks heeft het college de dag na de brand [appellant] in de gelegenheid gesteld om zelf maatregelen te treffen.

Niet in geschil is dat Korevaar deskundig is in het verwijderen van asbest. Zoals [appellant] ter zitting terecht heeft gesteld bleek uit het inventarisatierapport dat slechts voor zijn perceel vaststond dat zich daar asbestresten bevonden. Voor de overige nabijgelegen percelen bestond het vermoeden dat zich daar asbest kon bevinden, maar daarvoor was nader onderzoek noodzakelijk. Dat de offerte van Korevaar slechts op het perceel van [appellant] zag, kan daarom niet tot de conclusie leiden dat de offerte van Korevaar niet realistisch is. Dat bepaalde kosten niet in de offerte zouden zijn opgenomen, wat daar ook van zij, betekent evenmin dat niet van de offerte van Korevaar uitgegaan kon worden. Dit staat immers los van de vraag of met de door Korevaar voorgenomen werkzaamheden niet tot een zelfde resultaat zou zijn gekomen als de door Van Vliet uitgevoerde werkzaamheden. Ter zitting is vastgesteld dat de offerte van Korevaar de sanering en afvoer van alle asbesthoudende materialen omvat. De stelling van het college dat de offerte van Korevaar niet realistisch is omdat de opgegeven prijs niet gerelateerd kan worden aan de te verrichten werkzaamheden, kan de Afdeling dan ook niet volgen. Dit geldt te meer nu Van Vliet in het geheel geen offerte heeft uitgebracht en de conclusie van het college slechts is gebaseerd op een vergelijking van de offerte van Korevaar en het na het uitvoeren van de werkzaamheden door Van Vliet opgestelde overzicht van de tot en met 30 juni 2010 gemaakte kosten. Ter zitting heeft het college echter erkend dat Van Vliet reeds was ingeschakeld om de asbest te verwijderen vóór het tijdstip dat [appellant] op de hoogte is gesteld van de brand en in de gelegenheid is gesteld om zelf maatregelen te treffen, zodat de opdracht niet alsnog aan Korevaar gegeven kon worden.

4.4. Uit de omstandigheid dat het college [appellant] de gelegenheid heeft geboden zelf maatregelen te treffen om de asbest te verwijderen en het feit dat de werkzaamheden pas enkele dagen na de brand zijn uitgevoerd, kan worden geconcludeerd dat het college de ontstane situatie niet zodanig spoedeisend achtte dat onmiddellijk over moest worden gegaan tot verwijdering van de geconstateerde asbest. Nu in hetgeen het college heeft gesteld ten aanzien van de offerte van Korevaar geen grond voor het oordeel is gelegen dat [appellant] niet bereid en in staat was om maatregelen te treffen om de nadelige gevolgen voor het milieu als gevolg van de verspreiding van de asbest te voorkomen, dan wel zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken, heeft het college zich niet in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de situatie zo spoedeisend was, dat terstond bestuursdwang moest worden toegepast. De beroepsgrond slaagt.

4.5. Het beroep is gegrond. Het besluit van 8 augustus 2011 dient wegens strijd met artikel 5:31 van de Awb te worden vernietigd. De Afdeling zal op na te melden wijze in de zaak voorzien. Het primaire besluit van 30 juni 2010 zal worden herroepen. De Afdeling zal bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.

5. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep gegrond;

II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Sliedrecht van 8 augustus 2011, kenmerk 411326;

III. herroept het besluit van 30 juni 2010;

IV. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

V. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Sliedrecht tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 437,00 (zegge: vierhonderdzevenendertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

VI. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Sliedrecht aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 152,00 (zegge: honderdtweeënvijftig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. M.W.L. Simons-Vinckx, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H.J.J. Kalter, ambtenaar van staat.

w.g. Simons-Vinckx w.g. Kalter
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 31 oktober 2012

492-738.