Uitspraak 201203431/1/R2


Volledige tekst

201203431/1/R2.
Datum uitspraak: 24 oktober 2012

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], beiden wonend te Elst,
2. [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], beiden wonend te Elst,
3. [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B], beiden wonend te Elst,

en

het college van burgemeester en wethouders van Overbetuwe,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 7 februari 2012 heeft het college het uitwerkingsplan "Elst, Vrije kavels te Lanenbuurt" (hierna: het uitwerkingsplan) vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellanten sub 1], [appellanten sub 2] en [appellanten sub 3] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 augustus 2012, waar [appellanten sub 1] en het college, vertegenwoordigd door H.H.J. Bos, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Het uitwerkingsplan vormt een herziening als bedoeld in artikel 3.6, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro) van de uitwerkingsplannen "Lanenbuurt A Westeraam" en "Lanenbuurt B Westeraam", betreffende een aantal in die uitwerkingsplannen genoemde woonbestemmingen die nog niet zijn verwezenlijkt. Het plan vormt derhalve tevens een uitwerking als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, van de Wro van het bestemmingsplan "Westeraam".

Het uitwerkingsplan voorziet erin dat ter plaatse van een aantal verspreid liggende percelen in Lanenbuurt A en Lanenbuurt B naast vrijstaande woningen tevens, dan wel uitsluitend halfvrijstaande woningen mogen worden gerealiseerd.

1.1. Niet in geschil is dat het uitwerkingsplan past binnen de uitwerkingsregels van het bestemmingsplan "Westeraam".

1.2. Bij de beoordeling van een uitwerkingsplan staat voorop dat aan een uitwerkingsplicht in een bestemmingsplan gevolg dient te worden gegeven en dat daarbij de uitwerkingsregels dienen te worden toegepast. Slechts bijzondere omstandigheden kunnen ertoe leiden dat aan deze verplichting kan worden voorbijgegaan. Het voorgaande brengt met zich dat door het onherroepelijk worden van de uit te werken bestemming in het bestemmingsplan "Westeraam" de aanvaardbaarheid van de thans voorliggende bestemmingen in beginsel als een gegeven moeten worden beschouwd. Voor zover de uitwerkingsregels ruimte laten om binnen de daarin bepaalde grenzen de inrichting van het gebied in het uitwerkingsplan nader te bepalen, moet worden bezien of de gekozen inrichting van het uitwerkingsplan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

Het beroep van [appellanten sub 1]

2. [appellanten sub 1], wonend aan de [locatie 1], kunnen zich niet verenigen met het uitwerkingsplan voor zover ter plaatse van de twee percelen aan de overzijde van hun woning aan de Floralaan wordt voorzien in de mogelijkheid om in plaats van vrijstaande woningen tevens halfvrijstaande woningen te realiseren. Bij de aankoop van hun woning hebben zij bewust gekozen voor een situering van de woning waarbij de privacy in hun woning en tuin het meest gewaarborgd zou zijn. In dat verband zijn zij afgegaan op de door de projectontwikkelaar verstrekte schets, waarop de voorziene woningen aan de overzijde van hun woning aan de Floralaan zodanig zijn geprojecteerd dat deze geen zicht zouden hebben op de tuin van [appellanten sub 1]. Volgens hen leidt het uitwerkingsplan tot een aantasting van hun privacy en een waardevermindering van hun woning. Deze wijziging ten opzichte van het vorige uitwerkingsplan "Lanenbuurt A Westeraam" was ten tijde van de aankoop van hun woning niet voorzienbaar. Dat deze wijziging is ingegeven vanwege de crisis op de huizenmarkt achten zij geen draagkrachtig argument nu daar volgens hen reeds ten tijde van de vaststelling van het vorige uitwerkingsplan "Lanenbuurt A Westeraam" sprake van was. Bovendien zal in de toekomst ongetwijfeld weer vraag zijn naar vrijstaande woningen, zo stellen zij. Ter zitting hebben zij voorts betoogd dat het gezien de omvang van het bouwvlak op het perceel op de hoek van de Floralaan - Kikkerbeet onduidelijk is welk type woning ter plaatse zal worden gerealiseerd. Tot slot stellen [appellanten sub 1] dat sprake zal zijn van een toename van de geluidsbelasting vanwege het verkeer alsmede een toename van de parkeerdrukte.

2.1. Het college stelt dat het uitwerkingsplan ertoe kan leiden dat ten opzichte van het vorige uitwerkingsplan ter plaatse van het bouwvlak op de hoek Floralaan - Kikkerbeet een extra woning gebouwd kan worden, maar dat het bouwvlak is verkleind. Het college acht een vermindering van de privacy en aantasting van het uitzicht niet onaanvaardbaar. Voorts stelt het college dat de toename van het verkeer, bezien in relatie tot het totaal aantal verkeersbewegingen op de Floralaan, verwaarloosbaar is en dat wordt voldaan aan het gemeentelijke geluidsbeleid. Ook wordt volgens het college voldaan aan het benodigde aantal parkeerplaatsen.

2.2. Wat betreft de stelling van [appellanten sub 1] dat ten tijde van de aankoop van hun woning een wijziging van het uitwerkingsplan in voornoemde zin niet voorzienbaar was, wordt overwogen dat het college gelet op het bepaalde in artikel 3.6, derde lid, van de Wro, de bevoegdheid heeft om het uitwerkingsplan te herzien, zolang en voor zover de desbetreffende bestemming nog niet verwezenlijkt is. Ter zitting is gebleken dat de bestemmingen ter plaatse van de door [appellanten sub 1] bestreden plandelen nog niet zijn verwezenlijkt. Voorts is ter zitting gebleken dat de gronden thans enkele jaren braak liggen en heeft het college aangegeven uit ruimtelijk oogpunt geen beletselen te zien om de door de projectontwikkelaar gewenste flexibiliteit in woningtype planologisch te faciliteren. De Afdeling ziet gezien vorengenoemde omstandigheden geen aanleiding voor het oordeel dat het college op zichzelf niet in redelijkheid het uitwerkingsplan "Lanenbuurt A Westeraam" gedeeltelijk heeft mogen wijzigen.

Ter zitting hebben [appellanten sub 1] gewezen op de bij het beroepschrift gevoegde schets waarop de toekomstige inrichting van het plangebied en de situering van de woningen is weergegeven. Uit deze schets volgt dat aan de overzijde van de woning van [appellanten sub 1] aan de Floralaan uitsluitend vrijstaande woningen zijn geprojecteerd, waarbij de voorgevel in noordelijke richting is geprojecteerd, derhalve niet gericht op de woning en tuin van [appellanten sub 1]. Deze schets is evenwel niet afkomstig van het college, maar van de projectontwikkelaar. Niet is gebleken dat door of namens het college bij wie de bevoegdheid tot het vaststellen van een uitwerkingsplan berust, de verwachting is gewekt dat het uitwerkingsplan conform deze schets zou worden gerealiseerd. Bovendien is op de schets ook aangegeven dat deze enkel bedoeld is om een indruk te geven van de ligging en de situering van de bouwkavels maar dat hieraan geen rechten kunnen worden ontleend. Bij het ontbreken van een aan het college toe te rekenen toezegging bestaat geen grond voor het oordeel dat het college in strijd met het vertrouwensbeginsel heeft gehandeld.

2.2.1. Ten aanzien van het betoog van [appellanten sub 1] ter zitting dat onduidelijk is wat gezien de omvang van het bouwvlak ter plaatse van het perceel op de hoek Floralaan - Kikkerbeet kan worden gerealiseerd, wordt overwogen dat op grond van artikel 4, lid 4.2, onder 4.2.1, van de planregels ter plaatse van de bestemming "Wonen" binnen het bouwvlak uitsluitend twee halfvrijstaande woningen of één vrijstaande woning is toegestaan met een maximale bouwhoogte van 11,5 meter en een maximale goothoogte van 7,5 meter. Op grond van de planregels mag het gehele bouwvlak worden bebouwd. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat onduidelijk is wat ter plaatse van het desbetreffende perceel aan bebouwing kan worden gerealiseerd. De vraag of ter plaatse een vrijstaande woning dan wel twee halfvrijstaande woningen zullen worden gerealiseerd, acht de Afdeling, mede gelet op de bouwregels, niet leiden tot een zodanige onzekerheid dat het college het uitwerkingsplan om die reden in zoverre niet in redelijkheid heeft kunnen vaststellen.

2.2.2. In het vorige uitwerkingsplan "Lanenbuurt A Westeraam" was aan de twee bouwvlakken op de percelen aan de overzijde van de woning van [appellanten sub 1], aan de Floralaan, de aanduiding "(1)(v)" toegekend. Op grond van de planregels van dat uitwerkingsplan mochten ter plaatse uitsluitend vrijstaande woningen worden gebouwd, derhalve in totaal maximaal twee woningen. In het thans voorliggende uitwerkingsplan is voor de onderhavige twee bouwvlakken respectievelijk de bestemming "Wonen" opgenomen zonder aanduiding en de aanduiding "twee-aaneen". Gezien het bepaalde in de planregels zijn ter plaatse twee halfvrijstaande woningen toegestaan en ter plaatse van het bouwvlak waarvoor geen aanduiding is opgenomen twee halfvrijstaande woningen dan wel één vrijstaande woning. Maximaal zijn derhalve vier woningen toegestaan, een toename van twee woningen ten opzichte van het vorige uitwerkingsplan. Weliswaar neemt het maximaal toegestane aantal woningen ter plaatse toe, maar de Afdeling acht de vermindering wat betreft uitzicht, verlies van privacy en afname van het woongenot - ook indien de voorgevel aan de zijde van de Floralaan wordt gerealiseerd - niet zodanig dat het college het uitwerkingsplan in zoverre niet in redelijkheid heeft kunnen vaststellen. Hierbij betrekt de Afdeling dat het om een geringe toename van maximaal twee woningen kan gaan terwijl blijkens de verbeelding de afstand tussen het bouwvlak van de woning van [appellanten sub 1] en de desbetreffende bouwvlakken respectievelijk 21 en 29 meter bedraagt.

2.2.3. In de plantoelichting staat dat voor alle wegen in het plangebied een snelheidsregime geldt van 30 kilometer per uur. Ter zitting is van de zijde van het college gesteld dat het uitwerkingsplan, voor zover bestreden, wat betreft het aspect geluid niet leidt tot een zodanige verslechtering dat niet langer sprake is van een goed woon- en leefklimaat. [appellanten sub 1] hebben dit ontoereikend weersproken zodat dit betoog faalt.

2.2.4. Voor het aantal parkeerplaatsen aan de Floralaan is het college uitgegaan van de norm van 0,5 parkeerplaats per halfvrijstaande woning. Voor de vrijstaande woningen dient het parkeren op eigen terrein te geschieden. [appellanten sub 1] hebben de juistheid van deze norm niet bestreden. Het college heeft erop gewezen dat in het uitwerkingsplan "Lanenbuurt A Westeraam" 7 parkeerplaatsen in het openbaar gebied zijn opgenomen voor de voorziene woningen aan weerszijden van het desbetreffende gedeelte van de Floralaan. Deze waren destijds voorzien voor vier vrijstaande woningen en vier halfvrijstaande woningen. Gelet hierop dient in het uitwerkingsplan voor de thans maximaal voorziene 8 halfvrijstaande woningen te worden voorzien in 4 parkeerplaatsen. Nu in het uitwerkingsplan "Lanenbuurt A Westeraam" is voorzien in 7 parkeerplaatsen ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat ten gevolge van het plan sprake zal zijn van een tekort aan parkeerplaatsen.

2.2.5. Wat de eventueel nadelige invloed van het uitwerkingsplan op de waarde van de woning van [appellanten sub 1] betreft, bestaat geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat het college bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan aan de belangen die met de realisering van het uitwerkingsplan aan de orde zijn.

Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat het college bij de afweging van de betrokken belangen in redelijkheid een groter gewicht heeft kunnen toekennen aan het belang dat is gemoeid met de bouw van de halfvrijstaande woningen dan aan het belang van [appellanten sub 1] bij het behoud van de huidige situatie.

2.2.6. De conclusie is dat hetgeen [appellanten sub 1] hebben aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het uitwerkingsplan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

Het beroep van [appellanten sub 1] is ongegrond.

Het beroep van [appellanten sub 2]

3. [appellanten sub 2], wonend aan de [locatie 2], kunnen zich niet verenigen met het uitwerkingsplan. Volgens hen wordt met het uitwerkingsplan afbreuk gedaan aan de differentiatie in de wijk nu het aantal vrijstaande woningen afneemt van 19 naar 4. Een stedenbouwkundige onderbouwing voor deze wijziging ontbreekt volgens hen. Het college stelt in dit verband enkel dat het aantal woningen marginaal toeneemt. Dit laat volgens hen onverlet dat het college deze toename dient te verantwoorden. De uitgangspunten in het bestemmingsplan "Westeraam" uit 1999, waar het college in dit verband op wijst, zijn volgens hen achterhaald.

Voorts is het volgens hen twijfelachtig of de mogelijkheid om halfvrijstaande woningen te bouwen in plaats van vrijstaande woningen de oplossing is voor een betere verkoop van de woningen. Dat het risico van verkoop van de woningen bij de ontwikkelaar ligt zoals het college stelt, geldt evenzeer voor de vrijstaande woningen, aldus [appellanten sub 2].

[appellanten sub 2] stellen verder dat een toename van het aantal bewoners in de wijk leidt tot meer geluid en dat dit wel degelijk een aspect betreft dat in de planologische afweging dient te worden betrokken, nu dit ziet op de ruimtelijke kwaliteit en de beleving van de wijk.

Wat betreft het verkeersaspect is volgens [appellanten sub 2] onvoldoende gekeken naar de locatie van de parkeervoorzieningen. Volgens hen zijn mensen over het algemeen niet bereid 10 tot 20 meter te lopen voor een parkeerplaats terwijl voorts parkeerplaatsen in een speelstraat onwenselijk zijn.

Tot slot is naar aanleiding van de zienswijze het uitwerkingsplan ten aanzien van het perceel op de hoek van de Floralaan-Batavorum gewijzigd, maar dit heeft niet het gewenste effect nu ook vergunningvrij gebouwd kan worden. Volgens [appellanten sub 2] dient het bouwvlak te worden verschoven dan wel te worden gedraaid.

3.1. Het college stelt dat de mogelijkheid om in het plangebied meer halfvrijstaande woningen te bouwen in plaats van vrijstaande woningen, geen afbreuk doet aan de differentiatie in de wijk. Daarbij wijst het college erop dat het uitwerkingsplan tevens de mogelijkheid laat om vrijstaande woningen te realiseren ter plaatse van de percelen waaraan geen nadere aanduiding is toegekend. De verkoopbaarheid van de woningen betreft volgens het college het risico van de ontwikkelaar.

Volgens het college is niet het stemgeluid maar het wegverkeerslawaai bepalend in het kader van de geluidhinder. In dat verband wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB(A) uit de Wgh. Tevens wordt volgens het college voldaan aan de parkeernormen en kan een wijziging van de situering van het bouwvlak op het perceel op de hoek Floralaan - Batavorum niet afdoen aan de mogelijkheid om vergunningvrij bouwwerken op te richten.

3.2. [appellanten sub 2] hebben niet bestreden dat als gevolg van het uitwerkingsplan het aantal parkeerplaatsen voldoende is. De Afdeling ziet in de enkele stelling [appellanten sub 2] dat mensen over het algemeen niet bereid zijn 10 tot 20 meter te lopen voor een parkeerplaats geen aanleiding voor het oordeel dat de locatie van de parkeerplaatsen onaanvaardbaar moet worden geacht. Voor zover zij vrezen dat buiten de parkeervakken zal worden geparkeerd, betreft dit een handhavingsaspect dat buiten het toetsingskader van het uitwerkingsplan valt.

3.2.1. In de plantoelichting staat dat ten behoeve van de realisering van woningen in Lanenbuurt A en B twee separate met elkaar in lijn liggende beeldkwaliteitplannen zijn opgesteld. Hierin zijn onder meer uitgangspunten opgenomen die betrekking hebben op de stedenbouwkundige opzet van de wijk. Bij de realisering van de wijk wordt, zo staat in de beeldkwaliteitplannen, het uitgangspunt van een dorps beeld nagestreefd. De vrijstaande en halfvrijstaande woningen liggen overwegend aan en tussen de lanen en in de vlakken aan beide zijden van het Aamsepad. De rijwoningen liggen aan de straten en de randen, die aan de oost en westzijde van het plangebied liggen. In de plantoelichting staat dat de beeldkwaliteitplannen op het onderhavige uitwerkingsplan onverkort van toepassing blijven met een aantal aanpassingen. Deze aanpassingen betreffen - voor zover thans van belang - een vergroting van de bouwvlakken om ook halfvrijstaande woningen mogelijk te maken op percelen waar in het oorspronkelijke stedenbouwkundig plan vrijstaande woningen waren aangegeven. Tevens zijn een aantal aanpassingen opgenomen die zien op een groene afscherming rond de woning en de situering van garages.

De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat het uitwerkingsplan een zodanige afbreuk doet aan de nagestreefde stedenbouwkundige opzet in de Lanenbuurt, dat het college het uitwerkingsplan niet in redelijkheid heeft kunnen vaststellen. Hierbij betrekt de Afdeling dat in de beeldkwaliteitplannen is opgenomen dat aan en tussen de lanen en in de vlakken aan beide zijden van het Aamsepad zowel de bouw van vrijstaande als halfvrijstaande woningen wordt nagestreefd. Het uitwerkingsplan is hiermee in overeenstemming. Voorts bestaat voor de woningen waartoe geen aanduiding is opgenomen nog steeds de mogelijkheid om een vrijstaande woning te realiseren. De raad heeft zich dan ook in redelijkheid op het standpunt gesteld dat het uitwerkingsplan geen afbreuk doet aan de nagestreefde differentiatie in woningtype en het dorpse karakter van de wijk.

3.2.2. Wat betreft de door [appellanten sub 2] gevreesde overlast van stemgeluid ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat met de toename van de voorziene halfvrijstaande woningen over het totale grondgebied van de nieuwbouwwijk de Lanenbuurt, sprake zal zijn van een zodanige toename dat het college het uitwerkingsplan niet in redelijkheid heeft kunnen vaststellen.

3.2.3. Voorts ziet de Afdeling in de enkele stelling van [appellanten sub 2] dat onzeker is dat halfvrijstaande woningen de verkoopbaarheid zullen bevorderen, geen aanleiding voor het oordeel dat het college op zichzelf niet in redelijkheid het vorige uitwerkingsplan "Lanenbuurt A Westeraam" gedeeltelijk heeft mogen wijzigen.

3.2.4. Aan het perceel op de hoek Floralaan - Batavorum is de bestemming "Wonen" toegekend met de aanduiding "twee-aaneen". In het vorige uitwerkingsplan was aan dit perceel de aanduiding "(1)(v)" toegekend en was ter plaatse één vrijstaande woning toegestaan. Naar aanleiding van de zienswijze van [appellanten sub 2] die betrekking had op de mogelijke situering van de garage op dit perceel, is bij de vaststelling van het plan aan de zijde van het bestemmingsvlak dat grenst aan de Floralaan een strook met de bestemming "Tuin" opgenomen.

3.2.5. Daargelaten de vraag of ter plaatse van de bestemming "Tuin" aan de zijde van de Floralaan op grond van het Besluit omgevingsrecht (hierna: het Bor) vergunningvrij bouwwerken kunnen worden opgericht, hebben [appellanten sub 2] niet concreet gemaakt voor welke bouwwerken als bedoeld in bijlage II van deze regeling zij ter plaatse vrezen en waarom de oprichting hiervan onaanvaardbaar moet worden geacht. Reeds hierom kan dit betoog niet slagen.

3.2.6. [appellanten sub 2] hebben zich in het beroepschrift ten aanzien van de overige beroepsgronden beperkt tot het verwijzen naar hun zienswijze. Deze beroepsgronden zien op de doorstroming van woningen in het middensegment, de afstemming met de provinciale en de (stads)regionale woonvisies, de toename van het aantal inritten, de afname van de luchtkwaliteit en een aanpassing in de huisnummering. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze aspecten van de zienswijze. [appellanten sub 2] hebben geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijzen in het bestreden besluit onjuist zou zijn. Deze beroepsgronden kunnen daarom niet slagen.

3.2.7. De conclusie is dat hetgeen [appellanten sub 2] hebben aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het uitwerkingsplan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

Het beroep van [appellanten sub 2] is ongegrond.

Het beroep van [appellanten sub 3]

4. [appellanten sub 3], wonend aan de [locatie 3], kunnen zich niet verenigen met het uitwerkingsplan. Zij stellen dat het uitwerkingsplan tot gevolg heeft dat aangrenzend aan hun woning 4 in plaats van 2 woningen mogen worden gebouwd. Zij stellen dat dit zal leiden tot een toename van de overlast en een vermindering van de lichtinval en de vrije ligging van hun woning.

Voorts stellen zij dat voor het perceel op de hoek Kikkerbeet - Floralaan is voorzien in een vergroting van de woonbestemming ten koste van de tuinbestemming, hetgeen gelet op de planregels tot gevolg heeft dat dicht op hun perceelsgrens een stenen garage of schuur mag worden gebouwd. Weliswaar bestond in het vorige uitwerkingsplan de mogelijkheid dat ter plaatse van deze groenstrook vergunningvrij bouwwerken konden worden opgericht, maar dat heeft volgens hen aanzienlijk andere ruimtelijke gevolgen dan een stenen garage of schuur. Volgens hen dient de tuinbestemming zoals opgenomen in het vorige uitwerkingsplan te worden gehandhaafd.

Daarnaast zorgen meer bewoners voor meer auto's en verkeersbewegingen. In het uitwerkingsplan is volgens hen ten onrechte geen rekening gehouden met de praktijksituatie dat men auto's niet in de daarvoor bestemde parkeervakken zal parkeren.

Tot slot stellen [appellanten sub 3] dat het uitwerkingsplan leidt tot een waardevermindering van hun woning en dat zij daardoor schade leiden.

4.1. Het college stelt dat het bouwvlak op het perceel op de hoek Floralaan - Kikkerbeet ten opzichte van het vorige uitwerkingsplan is verkleind. Het college acht een vermindering van lichtinval gelet op de afstand tot de woning van [appellanten sub 3] zeer beperkt. De bouwmogelijkheden wat betreft aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen zijn ten opzichte van het vorige uitwerkingsplan nagenoeg niet gewijzigd. Voorts wijst het college erop dat op grond van het Bor ook in de tuinbestemming vergunningvrij een garage kan worden gerealiseerd. Volgens het college wordt in het uitwerkingsplan voorzien in voldoende parkeerplaatsen. De toename van het aantal verkeersbewegingen als gevolg van het uitwerkingsplan acht het college minimaal. Tot slot stelt het college dat eventueel geluidsoverlast van bewoners niet in het uitwerkingsplan kan worden gereguleerd.

4.2. In het vorige uitwerkingsplan "Lanenbuurt A Westeraam" was aan de twee door [appellanten sub 3] bestreden bouwvlakken op de percelen de aanduiding "(1)(v)" toegekend. Op grond van de planregels van dat uitwerkingsplan mochten ter plaatse uitsluitend vrijstaande woningen worden gebouwd, derhalve in totaal maximaal twee woningen. In het thans voorliggende uitwerkingsplan is voor de onderhavige twee bouwvlakken respectievelijk de bestemming "Wonen" opgenomen zonder aanduiding en de aanduiding "twee-aaneen". Gezien het bepaalde in de planregels zijn ter plaatse twee halfvrijstaande woningen toegestaan en ter plaatse van het bouwvlak waarvoor geen aanduiding is opgenomen twee halfvrijstaande woningen dan wel één vrijstaande woning. Maximaal zijn derhalve vier woningen toegestaan, een toename van twee woningen ten opzichte van het vorige uitwerkingsplan.

Gelet op de afstand tussen het bouwvlak op het perceel op de hoek Floralaan - Kikkerbeet tot de woning van [appellanten sub 3] ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de mogelijke toename van twee woningen grenzend aan het perceel van [appellanten sub 3] zal leiden tot een zodanig verlies van lichtinval en afbreuk aan de vrije ligging van hun woning dat het college het uitwerkingsplan in zoverre niet in redelijkheid heeft kunnen vaststellen.

4.2.1. De Afdeling ziet voorts geen aanleiding voor het oordeel dat het uitwerkingsplan zal leiden tot een zodanige overlast vanwege de bouw van maximaal twee extra woningen dat het college het uitwerkingsplan om die reden niet in redelijkheid heeft kunnen vaststellen.

Voor zover [appellanten sub 3] stellen dat de praktijk uitwijst dat men vaak buiten de parkeervakken parkeert, wordt overwogen dat dit een handhavingsaspect betreft dat buiten het toetsingskader van het uitwerkingsplan valt. [appellanten sub 3] hebben niet betwist dat als gevolg van het uitwerkingsplan te weinig parkeerplaatsen beschikbaar zullen zijn.

4.2.2. Wat de eventueel nadelige invloed van het uitwerkingsplan op de waarde van de woning van [appellanten sub 3] betreft, bestaat geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat het college bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan aan de belangen die met de realisering van het uitwerkingsplan aan de orde zijn.

Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat het college bij de afweging van de betrokken belangen in redelijkheid een groter gewicht heeft kunnen toekennen aan het belang dat is gemoeid met de bouw van de halfvrijstaande woningen dan aan het belang van [appellanten sub 3] bij het behoud van de huidige situatie.

4.2.3. In het uitwerkingsplan is het bestemmingsvlak van het perceel op de hoek Floralaan - Kikkerbeet wat betreft de bestemming "Wonen" aan de zijde van de Kikkerbeet, en direct grenzend aan het perceel van [appellanten sub 3], enigszins vergroot. In het vorige uitwerkingsplan was aan dat gedeelte van het perceel de bestemming "Tuin" toegekend. In de stukken noch ter zitting heeft de raad gemotiveerd waarom hij deze bestemmingswijziging noodzakelijk heeft geacht. Voor zover de raad zich op het standpunt stelt dat op grond van het Bor ter plaatse van de bestemming "Tuin" een garage kon worden gerealiseerd, zodat in zoverre geen verslechtering in bouwmogelijkheden optreedt, wordt als volgt overwogen. Daargelaten de vraag of deze zijde van het perceel kan worden gekwalificeerd als achtererfgebied in de zin van het Bor en zodoende vergunningvrij bouwwerken kunnen worden opgericht, zou de toepasselijkheid van het Bor met zich brengen dat op de perceelsgrens gebouwen met een hoogte van maximaal 3 meter mogen worden gebouwd. Deze hoogte verschilt van de op grond van de bestemming "Wonen" toegestane hoogte van 3,5 meter. De raad heeft niet gemotiveerd waarom hij dit verschil in hoogte aanvaardbaar acht.

4.2.4. In hetgeen [appellanten sub 3] hebben aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover het betrekking heeft op het perceel op de hoek Floralaan - Kikkerbeet ter plaatse van de bestemming "Wonen", zoals weergegeven op de bij deze uitspraak behorende kaart, niet berust op een deugdelijke motivering. Het beroep is in zoverre gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht te worden vernietigd. Het beroep is voor het overige ongegrond.

Proceskosten

5. Ten aanzien van [appellanten sub 3] is niet gebleken van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Ten aanzien van [appellanten sub 1] en [appellanten sub 2] bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep van [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] gedeeltelijk gegrond;

II. vernietigt het besluit van het college van 14 februari 2012, voor zover het betreft het perceel op de hoek Floralaan - Kikkerbeet ter plaatse van de bestemming "Wonen", zoals weergegeven op de bij deze uitspraak behorende kaart;

III. verklaart het beroep van [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] voor het overige ongegrond;

IV. verklaart de beroepen van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] en [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] ongegrond;

V. gelast dat het college aan [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 156,00 (zegge: honderdzesenvijftig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C.C.V. Fenwick, ambtenaar van staat.

w.g. Hagen w.g. Fenwick
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 24 oktober 2012

608.