Uitspraak 201202859/1/T1/R1


Volledige tekst

201202859/1/T1/R1.
Datum uitspraak: 24 oktober 2012

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Tussenuitspraak met toepassing van artikel 46, zesde lid, van de Wet op de Raad van State in het geding tussen:

1. [appellante sub 1], gevestigd te Kampen, en andere,
2. [appellant sub 2] en anderen, allen wonend te Kampen,

en

de raad van de gemeente Kampen,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 2 februari 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "Stationsomgeving Hanzelijn" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellante sub 1] en andere en [appellant sub 2] en anderen beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant sub 2] en anderen en de raad hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 augustus 2012, waar [appellante sub 1] en andere, vertegenwoordigd door mr. M. Lanen, advocaat te Utrecht, [appellant sub 2] en anderen bij monde van [gemachtigde], bijgestaan door mr. A.M. Nijboer, werkzaam bij AT Osborne Legal, en de raad, vertegenwoordigd door G.J. Veldhoen, wethouder van de gemeente, mr. P. Romkes, L.E. Bleize en J. Vosselman, allen werkzaam bij de gemeente, bijgestaan door mr. S.P.M. Schaap, advocaat te Enschede, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting als partij gehoord Delta Lloyd Vastgoed en [belanghebbende], beiden vertegenwoordigd door ing. W.J. Mol.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 46, zesde lid, van de Wet op de Raad van State, voor zover hier van belang, kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.

Het plan

2. Het plan voorziet in de ontwikkeling van een gedeelte van de Hanzelijn, het NS-Station Kampen-Zuid en een woonwijk met voorzieningen ten noorden daarvan. Het plan voorziet binnen de bestemmingen "Centrum", "Centrum - Uit te werken" en "Wonen - Uit te werken" in maximaal 740 woningen. Daarvan maakt het plan binnen de bestemming "Centrum" 150 woningen bij recht mogelijk. In het westen grenzen de straten Aïda en Kwint aan het plangebied.

Crisis- en herstelwet

3. Uit artikel 1.1, eerste lid, aanhef en onder a, gelezen in samenhang met bijlage I, onderdeel 3, onder 3.1, van de Crisis- en herstelwet (hierna: Chw) volgt, voor zover van belang, dat afdeling 2 van die wet van toepassing is op besluiten die vereist zijn voor de ontwikkeling of verwezenlijking van de bouw van meer dan elf woningen in een aaneengesloten gebied.

Nu het plan binnen de bestemming "Centrum" bij recht 150 woningen mogelijk maakt, is afdeling 2 van de Chw van toepassing op het plan.

Het beroep van [appellant sub 2] en anderen

4. [appellant sub 2] en anderen wonen in de straten Aïda en Kwint in de wijk De Maten, die grenst aan het plangebied. Tussen Aïda en Kwint en de huidige Mr. J.L.M. Niersallee (hierna: Niersallee) is een strook grond met groen en water (hierna: de groenstrook) gesitueerd. De Niersallee zal zodanig worden verlegd dat deze weg, de verlegde Niersallee, in het oosten van het plangebied komt te liggen. Het oorspronkelijke tracé van de Niersallee blijft bestaan en komt in de richting van de woningen van [appellant sub 2] en anderen te liggen, waarbij deze oude Niersallee gedeeltelijk is voorzien in de bestaande groenstrook.

Ontvankelijkheid

5. Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) kan door een belanghebbende bij de Afdeling beroep worden ingesteld tegen een besluit omtrent vaststelling van een bestemmingsplan.

Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.

5.1. [appellant sub 2] en anderen komen onder meer op tegen het plandeel met de dubbelbestemming "Leiding" ter hoogte van de ongewijzigde Niersallee in het uiterste noorden van het plangebied. Volgens hen is ten onrechte geen onderzoek verricht naar het veiligheidsrisico van de aardgasleiding die de ongewijzigde Niersallee doorkruist. [appellant sub 2] en anderen wonen in de straten Aïda en Kwint op een afstand van ten minste ongeveer 1 km van het plandeel. Mede gelet op de aard en omvang van de ruimtelijke ontwikkelingen die op het door [appellant sub 2] en anderen bestreden plandeel mogelijk worden gemaakt is deze afstand naar het oordeel van de Afdeling te groot om een rechtstreeks bij het bestreden plandeel betrokken belang te kunnen aannemen. Voorts hebben [appellant sub 2] en anderen geen feiten of omstandigheden aangevoerd in verband waarmee zou moeten worden geoordeeld dat ondanks deze afstand een objectief en persoonlijk belang van hen rechtstreeks door het bestreden plandeel zou worden geraakt. De conclusie is dat [appellant sub 2] en anderen geen belanghebbenden zijn bij het bestreden besluit, voor zover het betreft het plandeel met de dubbelbestemming "Leiding" ter hoogte van de ongewijzigde Niersallee, als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb en dat zij daartegen ingevolge artikel 8.2, eerste lid, van de Wro, geen beroep kunnen instellen.

Het beroep van [appellant sub 2] en anderen, voor zover gericht tegen het plandeel met de dubbelbestemming "Leiding" ter hoogte van de ongewijzigde Niersallee, zal in de einduitspraak niet-ontvankelijk worden verklaard.

Milieueffectrapportage

6. [appellant sub 2] en anderen betogen dat ten onrechte geen milieueffectrapport (hierna: MER) is gemaakt voor het plan. Volgens hen moet de woningbouw die in het plangebied mogelijk wordt gemaakt met de geprojecteerde woningbouw in het gebied IJsseldelta-Zuid als één activiteit worden aangemerkt. Volgens hen wordt de woningbouw in deze gebieden in het Masterplan IJsseldelta-Zuid (hierna: Masterplan), het MIRT-projectenboek 2010, de Structuurvisie 2030 Kampen (hierna: structuurvisie) en de Omgevingsvisie Overijssel (hierna: Omgevingsvisie) als één ontwikkeling gezien, betreft het een aaneengesloten gebied en versterken de effecten op het milieu in beide gebieden elkaar. Daarbij wijzen [appellant sub 2] en anderen erop dat beide gebieden worden ontsloten door de rijksweg N50 en de bewoners van beide gebieden gebruik zullen maken van het station Kampen-Zuid. Nu voor de woningbouw in het gebied IJsseldelta-Zuid een passende beoordeling is vereist, moet volgens [appellant sub 2] en anderen op grond van artikel 7.2a, eerste lid, van de Wet milieubeheer een MER voor de gehele activiteit worden gemaakt. Omdat het plan het eerste besluit is dat de activiteit mogelijk maakt, is volgens [appellant sub 2] en anderen het maken van een MER voor dit plan verplicht.

6.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het maken van een MER voor het plan niet nodig is, waarbij de raad verwijst naar de notitie van Oranjewoud "Bestemmingsplan Stationsomgeving Hanzelijn notitie in verband met mogelijke m.e.r-beoordelingsplicht" (hierna: vormvrije m.e.r.-beoordeling) van 4 oktober 2011. Daarin wordt geconcludeerd dat het plan, in samenhang bezien met andere plannen, geen belangrijke negatieve gevolgen zal hebben voor het milieu. Voorts kunnen de ontwikkelingen in het plangebied en het gebied IJsseldelta-Zuid volgens de raad niet als één activiteit worden aangemerkt, omdat er verschillende ruimtelijke overwegingen ten grondslag liggen aan de ontwikkelingen in de beide gebieden. Ook zullen de bewoners van de beide gebieden volgens de raad op verschillende manieren de N50 bereiken. Voorts is volgens de raad geen sprake van een aaneengesloten gebied, omdat tussen het plangebied en het gebied IJsseldelta-Zuid de Hanzelijn, de N50 en het landelijk gebied Zwartendijk liggen. Verder zou volgens de raad vanwege de aanleg van de Hanzelijn de stationsomgeving ook worden ontwikkeld indien geen woningen zouden worden gerealiseerd in het gebied IJsseldelta-Zuid.

6.2. In de Wet milieubeheer en in het Besluit milieueffectrapportage (hierna: Besluit m.e.r.) wordt onderscheid gemaakt tussen een MER voor plannen en een MER voor besluiten.

Ingevolge artikel 7.2, tweede lid, van de Wet milieubeheer, in samenhang met artikel 2, derde lid, van het Besluit m.e.r. moet, terzake van de activiteiten als bedoeld in artikel 7.2, eerste lid, onder a en b, van de Wet milieubeheer, een MER voor plannen worden gemaakt voor de categorieën van plannen die zijn omschreven in kolom 3 van onderdeel C, onderscheidenlijk onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r., voor zover die plannen een kader vormen voor een besluit als omschreven in artikel 2, vierde lid, van het Besluit m.e.r. en voor zover die plannen niet zijn aangewezen als categorieën van besluiten als bedoeld in dat lid.

Ingevolge artikel 7.2, derde en vierde lid, van de Wet milieubeheer, in samenhang met artikel 2, vierde en vijfde lid, van het Besluit m.e.r., moet terzake van de activiteiten als bedoeld in artikel 7.2, eerste lid, onder a, van de Wet milieubeheer, een MER voor besluiten worden gemaakt voor categorieën van besluiten die zijn omschreven in kolom 4 van onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r.. Voor categorieën van besluiten die zijn omschreven in kolom 4 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. moet in zodanige gevallen beoordeeld worden of een MER moet worden gemaakt en in overige gevallen waarin op grond van selectiecriteria als bedoeld in bijlage III bij de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling (Richtlijn 85/337/EEG van de Raad van 27 juni 1985 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten (PB 1985 L 175), zoals gewijzigd bij Richtlijn 2003/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 mei 2003 (PB 2003 L 156)), niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben.

Ingevolge artikel 7.2a, eerste lid, van de Wet milieubeheer, moet een MER worden gemaakt bij de voorbereiding van een op grond van een wettelijke of bestuursrechtelijke bepaling verplicht vast te stellen plan waarvoor, in verband met een daarin opgenomen activiteit, een passende beoordeling moet worden gemaakt op grond van artikel 19j, tweede lid, van de Natuurbeschermingswet 1998.

In categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage van het Besluit m.e.r. is als activiteit aangewezen de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen, voor zover deze activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 ha of meer, een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer. In kolom 3 van deze categorie, voor zover van belang, wordt als plan aangewezen het plan, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van de Wro. In kolom 4 van deze categorie worden als besluiten aangewezen de vaststelling van het plan, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdelen a en b, van de Wro dan wel bij het ontbreken daarvan van het plan, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van die wet.

6.3. Aan de gronden in het plangebied zijn onder meer de bestemmingen "Centrum", "Centrum - Uit te werken" en "Wonen - Uit te werken" toegekend.

Ingevolge artikel 10, lid 10.2, onder 10.2.6, en artikel 11, lid 11.2, onder 11.2.2, mag het totale aantal woningen van binnen de bestemmingen "Centrum", "Centrum - Uit te werken" en "Wonen - Uit te werken" te bouwen woningen niet meer dan 740 bedragen.

6.4. In de plantoelichting staat dat aan de noordzijde van het stationsgebied een rondweg is gesitueerd als verbinding tussen de Europa Allee en de Symfonielaan. Verder wordt het plangebied volgens de plantoelichting ontsloten vanaf de verlegde Niersallee, de Verlengde Symfonielaan en de rondweg.

6.5. In het vierde deel van de Planologische Kernbeslissing Ruimte voor de Rivier van 19 december 2006 wordt een hoogwatergeul - een bypass - bij Kampen als een alternatieve maatregel voor een zomerbedverlaging van de Beneden-IJssel genoemd en wordt daarvoor ruimte gereserveerd.

6.6. In de plantoelichting van het voorontwerpbestemmingsplan "IJsseldelta-Zuid" van 2 november 2009 staat dat de bypass gecombineerd wordt met andere ruimtelijke ontwikkelingen. Volgens de plantoelichting bestaat de gebiedsontwikkeling IJsseldelta-Zuid onder meer uit de realisatie van de bypass, de aanleg van 350 ha natuur, de uitbreiding van het woongebied van Kampen en de versterking van de toeristische infrastructuur en recreatiemogelijkheden.

6.7. In het Masterplan van september 2006, dat onder andere is onderschreven door het gemeentebestuur van Kampen en het provinciebestuur van Overijssel, staat dat onder meer de aanleg van de bypass, de opwaardering van de N307 en N50, de aanleg van de Hanzelijn, woningbouw en natuur integraal zijn opgenomen in het Masterplan.

6.8. In het MIRT-projectenboek 2010, dat is uitgegeven door het Ministerie van Verkeer en Waterstaat (thans: Ministerie van Infrastructuur en Milieu), wordt een overzicht gegeven van alle ruimtelijke programma's en projecten waaraan de rijksoverheid met de regio's samenwerkt. In het MIRT-projectenboek 2010 staat dat in de integrale gebiedsontwikkeling IJsseldelta-Zuid meerdere onderling samenhangende (regionale) opgaven aan de orde zijn. Het gaat daarbij volgens het MIRT-projectenboek 2010 onder meer om het vergroten van de waterveiligheid, het realiseren van 350 ha nieuwe natuur, het toevoegen van een bijzonder waterrijk woonmilieu dat bijdraagt aan het versterken van het vestigingsklimaat van dit gebied en de inpassing van de Hanzelijn, inclusief een nieuw station en de stationsomgeving.

6.9. In de structuurvisie staat dat met het gereedkomen van de N50 en N307/Flevoweg het beeld van Kampen voor veel reizigers niet meer bepaald wordt door het waterfront, maar dat een tweede voorkant is ontstaan aan de andere zijde van de stad. Deze tweede voorkant wint volgens de structuurvisie sterk aan belang met het gereedkomen van de in ontwikkeling zijnde Hanzelijn en station Kampen-Zuid en met de aanleg van een nieuwe vaarroute aan de zuidzijde van de stad. Volgens de structuurvisie komt de stad Kampen in feite op een eiland in de IJsseldelta te liggen, omsloten door water en natuur en goed ontsloten door de toekomstige A50 en N23 en de Hanzelijn. De voordeur van Kampen ligt daarmee volgens de structuurvisie niet alleen meer in het centrum langs de IJssel, maar ook aan de westzijde, langs de bypass, spoorlijn en snelweg.

6.10. In de Algemene Bijlagen van de Omgevingsvisie staat in het overzicht van projecten en programma's het gebied IJsseldelta-Zuid als programma vermeld. Onderdelen van de uitvoering van dit programma zijn het bieden van bijzondere woonmilieus ter versterking van het vestigingsklimaat in Zwolle Kampen Netwerkstad en de inpassing van de Hanzelijn met een nieuw station in Kampen-Zuid.

6.11. In de vormvrije m.e.r.-beoordeling staat dat de woningontwikkeling in IJsseldelta-Zuid het woongebied De Reeve betreft. Vooralsnog is in dit woongebied volgens de vormvrije m.e.r.-beoordeling een ontwikkeling van 1.300 woningen voorzien. In de vormvrije m.e.r.-beoordeling staat voorts dat de vraag kan worden gesteld of de veranderingen in de verkeersstructuur bij Kampen ten behoeve van de plannen Het Onderdijks, Stationsomgeving Hanzelijn en IJsseldelta-Zuid gezamenlijk belangrijke gevolgen kunnen hebben. De vormvrije m.e.r.-beoordeling concludeert dat geen belangrijke nadelige milieugevolgen worden verwacht als gevolg van het plan.

6.12. De Afdeling overweegt dat het plangebied en het gebied IJsseldelta-Zuid geen feitelijk aaneengesloten gebied vormen, nu zich tussen deze gebieden het landelijk gebied Zwartendijk, de N50 en de Hanzelijn bevinden. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 9 juni 2004 in zaak nrs. 200303896/1, 200303897/1 en 200303898/1 kan gelet op het doel waartoe de zinsnede "aaneengesloten gebied" in categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage van het Besluit m.e.r. is opgenomen, onder omstandigheden ook voldaan zijn aan het daarin gestelde vereiste indien de gebieden die deel uitmaken van één woningbouwproject niet direct aaneensluiten maar een zodanige geografische samenhang vormen dat de milieu-effecten van dit project worden gebundeld en elkaar versterken. De omstandigheid dat in verscheidene van de door [appellant sub 2] en andere genoemde stukken de ontwikkelingen in het plangebied en in het gebied IJsseldelta-Zuid als een integrale gebiedsontwikkeling worden gezien leidt niet tot dit oordeel. Ook als moet worden aangenomen dat de woningbouw in het plangebied en in het gebied IJsseldelta-Zuid als één woningbouwproject moet worden aangemerkt, is niet aannemelijk gemaakt dat de milieu-effecten als gevolg van de ontwikkelingen in beide gebieden elkaar zullen versterken. Dat beide gebieden onder meer ontsloten zullen worden door de N50 en het station Kampen-Zuid is daarvoor niet voldoende, nu het plangebied niet alleen door de N50 wordt ontsloten, maar ook door de Europa Allee, de verlegde Niersallee en de Verlengde Symfonielaan.

Gelet op het voorgaande maken de ontwikkelingen in het plangebied en de ontwikkelingen in IJsseldelta-Zuid geen deel uit van een woningbouwproject voor een aaneengesloten gebied in de zin van het Besluit m.e.r. dat voorziet in de mogelijke bouw van 2.000 of meer woningen. Er is derhalve geen sprake van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage van het Besluit m.e.r.. Voorts wordt in de vormvrije m.e.r.-beoordeling onbetwist geconcludeerd dat het plan geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu heeft. Gelet hierop behoefde geen MER of een m.e.r.-beoordeling voor het plan te worden gemaakt op grond van artikel 7.2 van de Wet milieubeheer. Verder is niet in geschil dat voor de ontwikkelingen in het plangebied op zichzelf geen passende beoordeling behoefde te worden gemaakt, zodat ook geen MER behoefde te worden gemaakt op grond van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer. Het betoog faalt.

Provinciale Omgevingsvisie en Omgevingsverordening

7. [appellant sub 2] en anderen betogen voorts dat het realiseren van bebouwing in de groenstrook in strijd is met de Omgevingsvisie, omdat dit tot gevolg heeft dat het bebouwingspatroon dat kenmerkend is voor het gebiedskenmerk "Laagveenontginningen" zal verdwijnen. Voorts is bebouwing in de groenstrook volgens hen in strijd met de zogenoemde SER-ladder zoals opgenomen in artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening Overijssel (hierna: Omgevingsverordening), omdat de raad niet heeft gemotiveerd waarom bebouwing in de groene omgeving mogelijk wordt gemaakt.

7.1. De raad stelt zich op het standpunt dat hij het provinciale beleid voldoende in zijn afweging heeft betrokken. Daarbij wijst de raad erop dat in de plantoelichting aandacht is besteed aan het provinciale beleid en dat de provincie te kennen heeft gegeven dat het plan in overeenstemming is met het provinciale belang. Verder is het plan volgens de raad niet in strijd met de Omgevingsverordening, omdat het plangebied een inbreidingslocatie betreft.

7.2. Aan de groenstrook zijn de bestemmingen "Groen", "Water", "Verkeer - Verblijfsgebied", "Centrum - Uit te werken" en "Wonen - Uit te werken" toegekend.

Ingevolge artikel 4, lid 4.1, onder a, van de planregels, zijn de voor "Groen" aangewezen gronden onder meer bestemd voor groenvoorzieningen.

Ingevolge lid 4.2, onder 4.2.1, mogen op gronden met de bestemming "Groen" geen gebouwen worden gebouwd.

Ingevolge artikel 8, lid 8.1, onder a, zijn de voor "Verkeer - Verblijfsgebied" aangewezen gronden onder meer bestemd voor woonstraten en pleinen.

Ingevolge artikel 9, lid 9.1, onder a en b, zijn de voor "Water" aangewezen gronden onder meer bestemd voor waterhuishoudkundige doeleinden en waterberging.

Ingevolge lid 9.2, onder 9.2.1, mogen op gronden met de bestemming "Water" geen gebouwen worden gebouwd.

7.3. Ingevolge artikel 2.1.1, onder f, van de Omgevingsverordening wordt onder bestaand bebouwd gebied verstaan de gronden die benut kunnen worden voor stedelijke functies op grond van geldende bestemmingsplannen en op grond van voorontwerpbestemmingsplannen voor zover de provinciale diensten daarover schriftelijk een positief advies hebben uitgebracht in het kader van het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro).

Ingevolge artikel 2.1.1, onder g, wordt onder stedelijke functies verstaan wonen, bedrijvigheid, detailhandel, horeca, maatschappelijke, educatieve, culturele en religieuze voorzieningen, met de bijbehorende infrastructuur, stedelijk water en stedelijk groen.

Ingevolge artikel 2.1.1, onder h, wordt onder groene omgeving verstaan de gronden die niet vallen onder bestaand bebouwd gebied.

Ingevolge artikel 2.1.3, zoals dit luidde ten tijde van belang, voorzien bestemmingsplannen uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de groene omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt dat voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie en dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.

7.4. In een brief van het provinciebestuur van 27 januari 2011 aan het gemeentebestuur van Kampen in het kader van het vooroverleg over het voorontwerpbestemmingsplan staat dat het plan in overeenstemming is met provinciaal beleid en bijdraagt aan de provinciale doelen, zoals verwoord in het provinciale ruimtelijke beleid.

7.5. Wat betreft het betoog van [appellant sub 2] en anderen dat het plan in strijd met de Omgevingsvisie bebouwing in de groenstrook mogelijk maakt, overweegt de Afdeling dat de raad bij de vaststelling van een bestemmingsplan niet aan provinciaal beleid is gebonden. Wel dient de raad daarmee rekening te houden, hetgeen betekent dat dit beleid in de belangenafweging dient te worden betrokken. In de plantoelichting is uitdrukkelijk ingegaan op de Omgevingsvisie en de verhouding van de Omgevingsvisie tot het plan. Gelet hierop is aannemelijk dat de raad het provinciaal beleid voldoende in zijn belangenafweging heeft betrokken.

Voor zover [appellant sub 2] en anderen betogen dat bebouwing in de groenstrook in strijd is met artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening, wordt overwogen dat het provinciebestuur een positief advies heeft gegeven over het voorontwerpbestemmingsplan. Gelet hierop en nu in het voorontwerpbestemmingsplan werd voorzien in stedelijke functies in het plangebied, waaronder bebouwing in de groenstrook, behoort het plangebied op grond van artikel 2.1.1, onder f, van de Omgevingsverordening tot bestaand bebouwd gebied. Nu het plangebied tot bestaand bebouwd gebied behoort, is artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening niet van toepassing en is het plan derhalve niet in strijd met deze bepaling vastgesteld.

Gemeentelijk beleid

8. [appellant sub 2] en anderen betogen voorts dat de voorziene bebouwing in de groenstrook in strijd is met de structuurvisie, omdat de groenstrook op de afbeeldingen daarin is aangewezen als groenzone en niet als locatie voor woningbouw. Voorts voeren zij aan dat bebouwing in de groenstrook in strijd is met het Groenbeleidsplan 2004 (hierna: groenbeleidsplan), omdat daardoor een groenvoorziening van groot formaat die tot de hoofdgroenstructuur behoort verdwijnt en de norm van 137 m2 groen per inwoner die volgens hen in het groenbeleidsplan staat niet meer wordt gehaald.

8.1. Volgens de raad is het plan niet in strijd met de structuurvisie, nu op de afbeeldingen daarin een groenstrook staat aangegeven tussen de stationsomgeving en de straten Aïda en Kwint, en deze ook blijft bestaan. De structuurvisie staat er volgens de raad niet aan in de weg dat deze groenstrook kleiner is dan de huidige groenstrook, omdat de structuurvisie globaal van aard is. Verder stelt de raad zich op het standpunt dat het plan niet in strijd is met het groenbeleidsplan, omdat een gedeelte van de groenstrook behouden blijft en omdat de norm voor de oppervlakte aan groen per inwoner die in het groenbeleidsplan staat wordt gehaald.

8.2. In het groenbeleidsplan staat dat een netwerk van bermen en oevers is aangewezen, waarbij een aaneengesloten netwerk zonder onderbrekingen, met lijnen van ruime omvang en met verbindingen met het buitengebied het uitgangspunt is. Volgens het groenbeleidsplan behoort het gebied rondom de Niersallee tot dit netwerk. Voorts staat in het groenbeleidsplan dat de gemeente als beleidsregel hanteert dat iedereen op loopafstand van zijn woning (500 m) groenvoorzieningen van groter formaat heeft. In het groenbeleidsplan wordt een aantal groenvoorzieningen genoemd dat tot de hoofdgroenstructuur behoort. De groenstrook wordt daarbij niet vermeld. Verder staat in het groenbeleidsplan dat een norm van 32 m2 openbaar groen per inwoner wordt gehanteerd bij nieuwe woongebieden en herstructureringen.

8.3. De Afdeling is van oordeel dat de raad zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het plan wat betreft de voorziene bebouwing in de groenstrook niet in strijd is met de structuurvisie. Daarbij overweegt de Afdeling dat de afbeeldingen in de structuurvisie indicatief van aard zijn en niet de precieze omvang van de groenstrook tussen de stationsomgeving en de straten Aïda en Kwint aangeven en dat het plan voor gronden met een breedte van ten minste ongeveer 23 m tussen Aïda en Kwint en de andere bestemmingen in het plangebied in de bestemmingen "Groen" en "Water" voorziet.

De raad heeft zich voorts terecht op het standpunt gesteld dat het plan niet in strijd is met het groenbeleidsplan. De hoofdgroenstructuur zal immers niet worden aangetast, nu uit het groenbeleidsplan niet volgt dat de groenstrook tot de hoofdgroenstructuur behoort. Voorts zal de groenstrook weliswaar kleiner worden als gevolg van het plan, maar een aaneengesloten gedeelte van de groenstrook inclusief waterpartijen met een breedte van ten minste ongeveer 23 m blijft bestaan. Dit is in overeenstemming met het uitgangspunt van het groenbeleidsplan ten aanzien van het netwerk van bermen en oevers. Verder wordt anders dan [appellant sub 2] en anderen aanvoeren in het groenbeleidsplan geen norm van 137 m2 openbaar groen per inwoner gehanteerd, maar van 32 m2. [appellant sub 2] en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat deze norm als gevolg van het plan niet wordt gehaald.

Water

9. [appellant sub 2] en anderen betogen voorts dat ten onrechte in strijd met artikel 3.1.6, aanhef en onder b, van het Bro geen overleg is gevoerd met het dagelijks bestuur van het waterschap Groot Salland (hierna: het waterschap), geen watertoets is doorlopen en nog geen rioleringsplan en waterhuishoudkundig plan zijn opgesteld. Verder voorziet het plan volgens hen niet in de noodzakelijke waterberging, nu de uiteindelijke afmetingen van de waterpartijen nog nader moeten worden bepaald en verscheidene te realiseren waterpartijen niet als zodanig zijn bestemd.

9.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het plan niet in strijd is met artikel 3.1.6, aanhef en onder b, van het Bro, nu overleg is gevoerd met het waterschap over het plan en het waterschap te kennen heeft gegeven dat het op hoofdlijnen kan instemmen met de inhoud van de waterparagraaf en de uitgangspunten die daarin worden genoemd voor de inrichting van het watersysteem en het rioleringsstelsel. Volgens de raad hoefden bij de vaststelling van het plan nog geen rioleringsplan en waterhuishoudkundig plan te zijn opgesteld, nu het grotendeels een globaal bestemmingsplan betreft en verdere concretisering nog niet aan de orde is. Verder voorziet het plan volgens de raad in voldoende mogelijkheden voor waterberging.

9.2. Ingevolge artikel 4, lid 4.1, onder a, van de planregels zijn de voor "Groen" aangewezen gronden onder meer bestemd voor waterpartijen en watergangen.

Ingevolge artikel 9, lid 9.1, onder a en b, zijn de voor "Water" aangewezen gronden onder meer bestemd voor waterhuishoudkundige doeleinden en waterberging.

Ingevolge artikel 11, lid 11.1, onder m, zijn de voor "Wonen - Uit te werken" aangewezen gronden bestemd voor water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

9.3. Ingevolge artikel 3.1.6, eerste lid, aanhef en onder b, van het Bro gaan een bestemmingsplan alsmede een ontwerp hiervoor vergezeld van een toelichting waarin onder meer een beschrijving van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding is neergelegd.

9.4. In de zienswijze van het waterschap van 7 juni 2011 op het ontwerpplan staat dat het kan instemmen met de inhoud van de waterparagraaf en de uitgangspunten die daarin worden genoemd met betrekking tot de inrichting van het watersysteem en het rioleringsstelsel binnen het plangebied. Verder blijkt volgens de zienswijze uit het reeds uitgevoerde onderzoek dat binnen het plangebied voldoende ruimte is voor waterberging.

9.5. De Afdeling is van oordeel dat het plan niet in strijd met artikel 3.1.6, eerste lid, aanhef en onder b, van het Bro is vastgesteld, nu in de plantoelichting uitdrukkelijk aandacht is besteed aan de uitgangspunten die bij het opstellen van het waterhuishoudkundig plan en het rioleringsplan zullen worden gehanteerd. Voorts heeft het waterschap in zijn zienswijze op het ontwerpplan ingestemd met de inhoud van de waterparagraaf. Verder heeft het waterschap bij brief van 12 januari 2011 een inspraakreactie gegeven op het voorontwerpbestemmingsplan en heeft de raad te kennen gegeven dat op 20 mei 2011 op ambtelijk niveau overlegd is tussen de gemeente en het waterschap. Dat bij de vaststelling van het plan nog geen waterhuishoudkundig plan en rioleringsplan waren opgesteld, betekent niet dat het plan is vastgesteld in strijd met artikel 3.1.6, eerste lid, aanhef en onder b, van het Bro, nu een waterhuishoudkundig plan en een rioleringsplan geen betrekking hebben op het plan zelf, maar op de uitvoering daarvan. Gelet op het voorgaande bestaat, anders dan [appellant sub 2] en anderen betogen, geen aanleiding voor het oordeel dat de raad het advies van het waterschap onvoldoende in zijn besluitvorming heeft betrokken.

Voorts bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het plan in onvoldoende mogelijkheden voor waterberging voorziet. Binnen de bestemming "Water" zijn zonder maximum waterbergingen en waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan, binnen de bestemming "Groen" zijn onbeperkt waterpartijen en watergangen toegestaan en binnen de bestemming "Wonen - Uit te werken" zijn zonder maximum water en waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan. Verder staat in de zienswijze van het waterschap dat uit onderzoek is gebleken dat binnen het plangebied voldoende ruimte is voor waterberging. [appellant sub 2] en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat dit onjuist is.

Externe veiligheid

10. [appellant sub 2] en anderen betogen verder dat het plan ten onrechte kwetsbare objecten in de veiligheidszone van de voorziene spoorbaan voor de Hanzelijn mogelijk maakt.

10.1. Ingevolge artikel 1.9 van de Chw, dat deel uitmaakt van afdeling 2 van de Chw, mag de administratieve rechter een besluit niet vernietigen op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.

10.2. Deze beroepsgrond ziet op de normen in de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. De met deze normen verbonden bezwaren hebben geen betrekking op de percelen van [appellant sub 2] en anderen. De door [appellant sub 2] en anderen ingeroepen normen betreffen normen voor de bepaling van hetgeen een goede ruimtelijke ordening vereist uit een oogpunt van een goed woon- en leefklimaat in de nieuw op te richten woningen. Voor [appellant sub 2] en anderen gaat het evenwel om het belang dat de aan het plangebied grenzende gronden gevrijwaard blijven van de invloed van woningbouw. De ingeroepen normen ter verantwoording van het groepsrisico hebben niet de strekking deze belangen te beschermen. Daargelaten of deze beroepsgrond zou slagen, laat de Afdeling deze dan ook buiten beschouwing, nu artikel 1.9 van de Chw er niet toe kan leiden dat het bestreden besluit om die reden wordt vernietigd.

11. [appellant sub 2] en anderen betogen voorts dat het plan in strijd met artikel 14, eerste en tweede lid, van het Besluit externe veiligheid buisleidingen (hierna: Bevb) is vastgesteld, omdat de belemmeringenstrook voor de ondergrondse 110kV-hoogspanningsleiding ten zuiden van de wijk De Maten niet is weergegeven op de verbeelding en omdat ter plaatse van de bestemming "Leiding" bebouwing mogelijk wordt gemaakt.

11.1. Aan de 110kV-hoogspanningsleiding is de dubbelbestemming "Leiding" toegekend.

Ingevolge artikel 12, lid 12.1, aanhef en onder b, van de planregels zijn de voor "Leiding" aangewezen gronden, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en) mede bestemd voor onder meer ondergrondse leiding(en) ten behoeve van het transport van elektriciteit met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde en voorzieningen.

11.2. Ingevolge artikel 1, eerste lid, van het Bevb wordt onder buisleiding verstaan leiding bestemd of gebruikt voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, met de daarbij behorende voorzieningen.

Ingevolge het eerste lid, wordt onder gevaarlijke stoffen verstaan stoffen die ingevolge artikel 2, eerste lid, zijn aangewezen.

Ingevolge artikel 2, eerste lid, is het Bevb van toepassing op het vervoer door buisleidingen van stoffen die behoren tot een bij regeling van Onze Minister, na overleg met Onze Minister(s) wie het mede aangaat, aangewezen categorie.

Ingevolge artikel 14, eerste lid, geeft een bestemmingsplan de ligging weer van de in het plangebied aanwezige buisleidingen alsmede de daarbij behorende belemmeringenstrook ten behoeve van het onderhoud van de buisleiding. De belemmeringenstrook bedraagt ten minste 5 m aan weerszijden van een buisleiding, gemeten vanuit het hart van de buisleiding.

Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder a, bevat een bestemmingsplan waarbij aan gronden de bestemming wordt toegewezen die de aanwezigheid van een buisleiding toelaat in elk geval voor de belemmeringenstrook geen nieuwe bestemmingen die het oprichten van bouwwerken toestaan.

Ingevolge het derde lid wordt, voor zover in een bestemmingsplan de bevoegdheid wordt opgenomen om in afwijking daarvan bij omgevingsvergunning het oprichten van bouwwerken in de belemmeringenstrook toe te staan, daarbij bepaald dat de omgevingsvergunning uitsluitend kan worden verleend voor zover de veiligheid met betrekking tot de in de belemmeringenstrook gelegen buisleiding niet wordt geschaad en geen kwetsbaar object wordt toegelaten.

Ingevolge artikel 2 van de Regeling externe veiligheid buisleidingen (hierna: Revb) worden als categorieën buisleidingen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van het Bevb aangewezen buisleidingen voor aardgas met een uitwendige diameter van meer dan 50 mm en een druk van meer dan 1600 kPa en buisleidingen voor aardolieproducten, met een uitwendige diameter van meer dan 70 mm en een druk van meer dan 1600 kPa.

11.3. De Afdeling overweegt dat het Bevb niet van toepassing is op de 110kV-hoogspanningsleiding, nu een leiding ten behoeve van elektriciteit in artikel 2 van het Revb niet is aangewezen als een categorie buisleiding als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van het Bevb. Het plan behoefde daarom wat betreft deze leiding niet te voldoen aan artikel 14 van het Bevb. Het betoog faalt.

Verkeer en parkeren

12. [appellant sub 2] en anderen betogen voorts dat in het rapport "Verkeersonderzoek Stationslocatie Kampen-Zuid" (hierna: verkeersonderzoek) van december 2009 van DHV wat betreft de verkeersintensiteiten en parkeren ten onrechte is uitgegaan van het stedenbouwkundig plan en niet van de maximale mogelijkheden van het plan. Hiertoe voeren zij aan dat het plan meer maatschappelijke voorzieningen en detailhandel mogelijk maakt dan waarvan in het stedenbouwkundig plan is uitgegaan. Weliswaar worden volgens [appellant sub 2] en anderen minder kantoren en woningen mogelijk gemaakt, maar zij wijzen erop dat maatschappelijke voorzieningen en detailhandel tot meer verkeersbewegingen en een grotere parkeerbehoefte zullen leiden dan woningen en kantoren. Voorts wijzen [appellant sub 2] en anderen erop dat het plan ten opzichte van het stedenbouwkundig plan ook sportieve en recreatieve voorzieningen zonder maximum, horeca en bedrijven mogelijk maakt. Volgens [appellant sub 2] en anderen zou de groenstrook volgens het stedenbouwkundig plan onbebouwd blijven en de Oude Niersallee niet worden verlegd in de richting van de woningen van [appellant sub 2] en anderen, terwijl het plan de verlegging van de Oude Niersallee en bebouwing op de groenstrook mogelijk maakt. [appellant sub 2] en anderen voeren verder aan dat in het verkeersonderzoek ten onrechte de parkeerbehoefte voor maatschappelijke voorzieningen en kantoren niet is meegenomen, nu onduidelijk is of het plan mogelijk maakt dat ten behoeve van deze functies overal op eigen terrein kan worden geparkeerd. De verkeersintensiteiten waarvan in het verkeersonderzoek is uitgegaan zijn verder volgens [appellant sub 2] en anderen niet controleerbaar, omdat niet duidelijk is wat de autonome situatie is. Ook is volgens hen uitgegaan van verouderde verkeerscijfers, omdat het verkeersonderzoek is uitgegaan van verkeerstellingen uit 2008.

12.1. Volgens de raad is in het verkeersonderzoek gebruik gemaakt van het verkeersmodel Zwolle-Kampen (hierna: verkeersmodel) dat uitgaat van het drukste moment van de dag, de avondspits. Het verkeersmodel is volgens de raad in 2010 geactualiseerd waarbij rekening is gehouden met de laatste ontwikkelingen in Kampen-Zuid. Op basis van de rapportage "Telgegevens verkeersintensiteit Kampen-Zuid (april 2008)" zijn de spitswaarden uit dit model omgerekend naar etmaalwaarden voor een gemiddelde weekdag. De waarden van het verkeersmodel worden volgens de raad vanwege de jaarlijkse groei van het autoverkeer periodiek met 2% verhoogd. Voorts is volgens de raad in het verkeersonderzoek weliswaar uitgegaan van het stedenbouwkundig plan, maar hebben [appellant sub 2] en anderen niet aannemelijk gemaakt dat de verschillen tussen de maximale mogelijkheden van het plan en het stedenbouwkundig plan zodanig zijn dat afbreuk wordt gedaan aan de uitkomsten van het verkeersonderzoek. De raad stelt zich verder op het standpunt dat ten behoeve van maatschappelijke voorzieningen en kantoren op eigen terrein kan worden geparkeerd, omdat het plan parkeervoorzieningen ten behoeve van deze functies mogelijk maakt.

12.2. Ingevolge artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder c, d, e, f en g, van de planregels, zijn de voor "Centrum" aangewezen gronden bestemd voor onder meer horecabedrijven, bedrijven uitsluitend voor zover genoemd in de categorieën 1 en 2 van Bijlage 2 Lijst van bedrijven, detailhandel, maatschappelijke voorzieningen, niet zijnde educatieve voorzieningen en dienstverlening.

Ingevolge lid 3.2, onder 3.2.1, onder d, mag de brutovloeroppervlakte (hierna: bvo) ten behoeve van maatschappelijke voorzieningen, niet zijnde educatieve voorzieningen niet meer dan 2.200 m2 bedragen.

Ingevolge lid 3.2, onder 3.2.1, onder e, mag de bvo ten behoeve van detailhandel, horeca en dienstverlening niet meer dan 5.700 m2 bedragen.

Ingevolge artikel 5, lid 5.1, zijn de voor "Maatschappelijk" aangewezen gronden bestemd voor educatieve voorzieningen met daarbij behorende bouwwerken, erven, terreinen, paden, parkeer- en groenvoorzieningen.

Ingevolge artikel 7, lid 7.1, aanhef en onder c en d, zijn de voor de "Verkeer - Railverkeer" aangewezen gronden bestemd voor onder meer ondergeschikte detailhandel en ondergeschikte horeca.

Ingevolge artikel 8, lid 8.1, aanhef en onder j, zijn de voor "Verkeer - Verblijfsgebied" aangewezen gronden onder meer bestemd voor detailhandel in de zin van een kiosk.

Ingevolge lid 8.2, onder 8.2.1, onder a en b, is binnen de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied" niet meer dan één kiosk toegestaan en mag de bvo van een kiosk niet meer dan 125 m2 bedragen.

Ingevolge artikel 10, lid 10.1, aanhef en onder c, d, e, f, g, h en i, zijn de voor "Centrum - Uit te werken" aangewezen gronden onder meer bestemd voor horecabedrijven, bedrijven uitsluitend voor zover genoemd in de categorieën 1 en 2 van Bijlage 2 Lijst van bedrijven, detailhandel, kantoren, maatschappelijke voorzieningen, sportieve en recreatieve voorzieningen en dienstverlening.

Ingevolge lid 10.2, onder 10.2.1, mag de bvo ten behoeve van kantoorgebouwen niet meer dan 6.300 m2 bedragen.

Ingevolge lid 10.2, onder 10.2.2, mag de bvo ten behoeve van maatschappelijke voorzieningen niet meer dan 14.750 m2 bedragen.

Ingevolge lid 10.2, onder 10.2.4, mag de bvo ten behoeve van detailhandel, horeca en dienstverlening niet meer dan 625 m2 bedragen.

Ingevolge artikel 11, lid 11.1, aanhef en onder c, zijn de voor "Wonen - Uit te werken" aangewezen gronden onder meer bestemd voor educatieve voorzieningen

Ingevolge lid 11.2, onder 11.2.3, mag de gezamenlijke bvo ten behoeve van educatieve voorzieningen binnen de bestemmingen "Centrum - Uit te werken" en "Wonen - Uit te werken" niet meer dan 2.000 m2 bedragen.

12.3. In het stedenbouwkundig plan "Stationsgebied Kampen" van 16 april 2009 van Quadrat wordt uitgegaan van 818 woningen, een bvo van 5.000 m2 voor winkels, een bvo van 12.000 m2 voor kantoren en een bvo van 20.450 m2 voor maatschappelijke voorzieningen, waaronder een bvo van 5.100 m2 in het noorden van het plangebied.

12.4. In het verkeersonderzoek staat dat voor het toetsen van de autobereikbaarheid en de verkeersafwikkeling op kruispunten gebruik is gemaakt van verkeersprognoses die verkregen zijn met het verkeersmodel. Volgens het verkeersonderzoek is een nieuwe modelvariant opgesteld waarin zowel de weginfrastructuur als de sociaal-economische gegevens (aantal, locatie en vulling van de zones die verkeer genereren) zijn aangepast aan de laatste plannen volgens het stedenbouwkundig plan. Voorts staat in het verkeersonderzoek dat in het verkeersmodel met de laatste ontwikkelingen in Kampen-Zuid rekening is gehouden. Vervolgens zijn de verkregen gegevens volgens het verkeersonderzoek op basis van de rapportage "Telgegevens verkeersintensiteiten Kampen-Zuid" van de gemeente Kampen van april 2008 verdeeld over de voertuigtypen en het moment van de dag, voor een gemiddelde weekdag voor twee scenario's in 2020.

12.5. Anders dan [appellant sub 2] en anderen betogen, behoefde in het verkeersonderzoek niet te worden uitgegaan van de maximale planologische mogelijkheden, maar kon worden volstaan met een representatieve invulling van de maximale planologische mogelijkheden, te meer nu het een globaal grotendeels uit te werken bestemmingsplan betreft. Het stedenbouwkundig plan is evenwel geen representatieve invulling van de maximale planologische mogelijkheden. Daarbij betrekt de Afdeling dat het plan een groter bvo aan maatschappelijke voorzieningen en detailhandel mogelijk maakt dan het stedenbouwkundig plan. Voorts maakt het plan sportieve en recreatieve voorzieningen, horeca en bedrijven in categorie 1 en 2 mogelijk, terwijl in het stedenbouwkundig plan geen rekening is gehouden met deze functies. Weliswaar maakt het plan daarentegen een kleiner bvo aan kantoren en minder woningen mogelijk, maar niet valt uit te sluiten dat maatschappelijke voorzieningen, detailhandel, horeca, sportieve en recreatieve voorzieningen en bedrijven in categorie 1 en 2 tot meer verkeersbewegingen en een grotere parkeerbehoefte zullen leiden dan woningen en kantoren, zoals [appellant sub 2] en anderen aanvoeren.

Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling in hetgeen [appellant sub 2] en anderen hebben aangevoerd aanleiding voor het oordeel dat aan het verkeersonderzoek zodanige gebreken kleven en dat dit zodanige leemten in kennis bevat dat de raad het verkeersonderzoek niet zonder meer ten grondslag heeft kunnen leggen aan het bestreden besluit. Het bestreden besluit is derhalve wat betreft de verkeer- en parkeersituatie niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid.

12.6. De raad stelt zich op het standpunt dat het vereiste van voldoende parkeerruimte in het kader van een goede ruimtelijke ordening kennelijk niet strekt ter bescherming van de belangen van [appellant sub 2] en anderen, omdat zij geen gevolgen zullen ondervinden van een eventueel tekort aan parkeerplaatsen in het plangebied.

De Afdeling acht evenwel niet uitgesloten dat [appellant sub 2] en anderen gevolgen zullen ondervinden van een eventueel tekort aan parkeerplaatsen in het plangebied, nu de straten Aïda en Kwint nabij het plangebied liggen. Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het vereiste van voldoende parkeerruimte in het kader van een goede ruimtelijke ordening kennelijk niet strekt ter bescherming van de belangen van [appellant sub 2] en anderen. Artikel 1.9 van de Chw staat derhalve niet in de weg aan een vernietiging van het bestreden besluit om deze reden.

Geluid

13. [appellant sub 2] en anderen voeren voorts aan dat de notitie van 19 juli 2011 van Alcedo (hierna: de notitie) over de gevolgen van een met het plan samenhangende verplaatsing van de geluidwal langs de N50 voor de geluidbelasting op de woningen aan de Aïda en Kwint niet deugdelijk is. Volgens [appellant sub 2] en anderen is in de notitie ten onrechte gebruik gemaakt van de onjuiste en niet verifieerbare verkeersgegevens uit het verkeersonderzoek en wordt in de notitie ten onrechte in afwijking van het Tracébesluit Hanzelijn van december 2003 uitgegaan van de toepassing van raildempers op het spoor. Ook volgt de verlegging van de oude Niersallee en de verplaatsing van de geluidwal volgens hen niet uit dit Tracébesluit. Voorts is volgens hen in de notitie ten onrechte aangenomen dat zich op de tweede verdieping van de woningen geen geluidgevoelige ruimten bevinden, terwijl dat wel het geval is. Verder is in de notitie volgens hen ten onrechte geen rekening gehouden met de cumulatieve geluidbelasting als gevolg van het spoorverkeer en het wegverkeer en is in de notitie ten onrechte aangenomen dat de Niersallee een 30 km/uur weg zal worden.

13.1. Volgens de raad blijkt uit de notitie dat de voorkeursgrenswaarden voor spoor- en wegverkeerslawaai ter plaatse van de woningen aan de Aïda en Kwint niet zullen worden overschreden als gevolg van de verplaatsing van de geluidwal. Voorts zijn raildempers volgens de raad reeds aanwezig op het spoor en zal de Niersallee een 30 km/uur weg worden. Verder blijkt volgens de raad uit aanvullend onderzoek van Alcedo van 3 april 2012 dat op alle verdiepingen van de woningen aan de voorkeursgrenswaarden voor geluidbelasting kan worden voldaan.

13.2. De wijk De Maten ligt binnen de geluidzone van de N50 en ter afscherming van het wegverkeerslawaai afkomstig van deze weg ligt een geluidwal rondom deze wijk. In verband met de ontwikkeling van het stationsgebied zal de ligging van de geluidwal gewijzigd worden ter hoogte van de straten Aïda en Kwint.

13.3. In de notitie staat dat in het rekenmodel is uitgegaan van de toepassing van raildempers, omdat van het van oorsprong 600 m lange scherm langs het spoor de meest westelijke 90 m is vervangen door raildempers. Verder zijn volgens de notitie op de tweede verdiepingen van de woningen geen beoordelingspunten opgenomen, nu zich op deze verdiepingen geen geluidgevoelige ruimten bevinden. De notitie concludeert dat ter plaatse van de woningen aan de Aïda en Kwint na wijziging van de ligging van de geluidwal, kan worden voldaan aan de voorkeursgrenswaarden uit de Wet geluidhinder (hierna: Wgh) voor weg- en spoorverkeerslawaai als gevolg van de N50 en de Hanzelijn.

In de aanvullende notitie van Alcedo van 3 april 2012 is de geluidbelasting op de woningen aan de Aïda en Kwint onderzocht, ervan uitgaande dat zich op de tweede verdiepingen ook geluidgevoelige ruimten bevinden. De aanvullende notitie concludeert dat de voorkeursgrenswaarden voor weg- en spoorverkeerslawaai op de woningen niet zullen worden overschreden. Volgens de aanvullende notitie zal de geluidbelasting als gevolg van de N50 ten hoogste 48 dB bedragen.

13.4. Anders dan [appellant sub 2] en anderen aanvoeren, betekent de omstandigheid dat in het Tracébesluit Hanzelijn geen raildempers zijn voorzien, niet dat de notitie er ten onrechte van is uitgegaan dat raildempers zijn toegepast. Het ontwerp voor de spoorlijn kan op grond van artikel 3, eerste lid, van dit Tracébesluit worden gewijzigd indien de verdere technische uitwerking dat vereist of het beschikbaar komen van innovatieve uitvoeringswijzen of kostenbesparende bouwmethodes dat wenselijk maakt. In de enkele omstandigheid dat de verlegging van de oude Niersallee en de wijziging van de geluidwal niet uit het Tracébesluit Hanzelijn volgen, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad deze aanpassingen buiten beschouwing had moeten laten. Verder mocht in het akoestisch onderzoek ervan worden uitgaan dat de oude Niersallee nadat deze is verlegd richting de woningen van [appellant sub 2] en anderen een 30 km/uur weg zal worden, nu in paragraaf 4.4.1 van de plantoelichting staat dat voor alle wegen een 30 km/uur regime zal gelden. [appellant sub 2] en anderen betogen evenwel terecht dat in de notitie ten onrechte gebruik is gemaakt van de verkeersgegevens uit het verkeersonderzoek. Zoals in 12.5 is overwogen, kleven aan het verkeersonderzoek zodanige gebreken en bevat dit zodanige leemten in kennis dat de raad het verkeersonderzoek niet ten grondslag heeft kunnen leggen aan het bestreden besluit. Gelet hierop ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat aan de notitie eveneens zodanige gebreken kleven en dat deze zodanige leemten in kennis bevat dat de raad de notitie niet ten grondslag heeft kunnen leggen aan het bestreden besluit. Het bestreden besluit is derhalve wat betreft de geluidbelasting op de woningen van [appellant sub 2] en anderen niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid.

13.5. De raad stelt zich op het standpunt dat de normen in de Wgh kennelijk niet strekken ter bescherming van de belangen van [appellant sub 2] en anderen, omdat schending van deze normen alleen gevolgen heeft voor de voorziene woningen in het plangebied.

De Afdeling overweegt dat in de notitie de geluidbelasting op de woningen van [appellant sub 2] en anderen als gevolg van de N50 en de spoorlijn is onderzocht. De bezwaren van [appellant sub 2] en anderen die op de notitie zien strekken derhalve ter bescherming van hun eigen belangen, zodat artikel 1.9 van de Chw niet in de weg staat aan een vernietiging van het bestreden besluit om deze reden.

14. [appellant sub 2] en anderen voeren voorts aan dat het rapport "Stationsgebied Kampen Akoestisch onderzoek op basis van verkavelingsplan/bestemmingsplan" van 21 maart 2011 van Alcedo ten onrechte is gebaseerd op het verkavelingsplan en niet op de maximale planologische mogelijkheden. Voorts is in dit rapport volgens hen uitgegaan van de onjuiste en niet verifieerbare verkeersgegevens uit het verkeersonderzoek.

14.1. De Afdeling overweegt dat in het rapport alleen de geluidbelasting op de woningen in het plangebied is onderzocht en niet de geluidbelasting op de woningen van [appellant sub 2] en anderen. De bezwaren van [appellant sub 2] en anderen tegen het rapport hebben geen betrekking op hun percelen en strekken derhalve kennelijk niet tot bescherming van hun belangen. Deze bezwaren kunnen daarom op grond van artikel 1.9 van de Chw niet tot vernietiging van het bestreden besluit leiden. Daargelaten of deze beroepsgrond zou slagen, laat de Afdeling deze dan ook buiten beschouwing.

Luchtkwaliteit

15. [appellant sub 2] en anderen betogen voorts dat in het rapport "Reconstructie Wegennet Kampen Luchtkwaliteitonderzoek naar de gevolgen door reconstructie van het wegennet en door ruimtelijke ontwikkelingen bestemmingsplannen Onderdijks, Stationsomgeving en IJsseldelta-Zuid" (hierna: rapport luchtkwaliteit) van maart 2011 van DHV ten onrechte niet is uitgegaan van de maximale planologische mogelijkheden. Voorts is volgens hen in het rapport luchtkwaliteit ten onrechte gebruik gemaakt van de niet verifieerbare verkeersgegevens uit het verkeersonderzoek. Verder worden volgens hen ten onrechte de situatie met de autonome ontwikkeling, de situatie in 2020 en de situatie van na de realisering van het plan niet weergegeven in het rapport luchtkwaliteit. [appellant sub 2] en anderen wijzen er verder op dat de verkeersgegevens voor de Europa Allee in het rapport luchtkwaliteit niet overeenkomen met de verkeersgegevens voor de Europa Allee uit het verkeersonderzoek. Verder is volgens hen niet duidelijk waar de gegevens voor de N50 die in het onderzoek zijn gebruikt op zijn gebaseerd, nu in het verkeersonderzoek geen verkeersgegevens voor de N50 zijn opgenomen. Ook is volgens [appellant sub 2] en anderen ten onrechte alleen de luchtkwaliteit langs twee wegvakken bepaald, zijn ten onrechte de uurgemiddelde concentraties niet berekend en is niet duidelijk waarom de verkeersgegevens uit het jaar 2020 zijn toegepast voor het jaar 2016.

15.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het rapport luchtkwaliteit deugdelijk is en dat daaruit blijkt dat bij de realisering van het plan kan worden voldaan aan de grenswaarden ten aanzien van luchtkwaliteit. Volgens de raad zijn in het rapport luchtkwaliteit niet alleen de gevolgen van het plan voor de luchtkwaliteit beoordeeld, maar ook de gevolgen van andere ontwikkelingen voor de luchtkwaliteit. Daarbij is gebruik gemaakt van gegevens uit het verkeersmodel. Verder is volgens de raad alleen de luchtkwaliteit langs de N50 en de Europa Allee bepaald, omdat ervan is uitgegaan dat als langs deze twee wegen aan de grenswaarden kan worden voldaan ook in het plangebied aan de grenswaarden kan worden voldaan. Voorts behoefden volgens de raad de uurgemiddelde concentraties voor stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes (PM10) niet apart te worden berekend, omdat uit de berekende jaargemiddelde concentraties van deze stoffen valt af te leiden dat de grenswaarden voor uurgemiddelde concentraties niet worden overschreden.

15.2. In het rapport luchtkwaliteit zijn de resultaten neergelegd van een onderzoek naar de gevolgen van wijzigingen in het wegennet van Kampen en ontwikkelingen in het plangebied en de gebieden IJsseldelta-Zuid en Onderdijks voor de luchtkwaliteit. Daarbij is gebruik gemaakt van het verspreidingsmodel CAR II (9.0) dat geschikt is voor het uitvoeren van berekeningen op basis van standaardrekenmethode 1. Voorts is volgens het rapport luchtkwaliteit gebruik gemaakt van verkeersgegevens die door DHV in opdracht van de gemeente Kampen zijn berekend voor het jaar 2020. In het rapport luchtkwaliteit staat dat de luchtkwaliteit langs de wegen N50 en Europa Allee is bepaald, omdat de verwachting is dat langs deze wegen zich de hoogste concentraties aan vervuilende stoffen bevinden. De verkeersgegevens voor 2020 zijn als worst case scenario voor het jaar 2016 toegepast. Het rapport luchtkwaliteit concludeert dat de jaargemiddelde grenswaarden voor stikstofdioxide en zwevende deeltjes (PM10) niet worden overschreden. Verder zijn volgens het rapport luchtkwaliteit niet de uur- en etmaalgemiddelde concentraties voor stikstofdioxide onderscheidenlijk zwevende deeltjes (PM10) apart berekend, omdat aan de hand van statistische relaties uit de berekende jaargemiddelde concentraties afgeleid kan worden of de grenswaarden voor uur- of etmaalgemiddelde concentraties worden overschreden. Deze grenswaarden worden volgens het rapport luchtkwaliteit niet overschreden.

15.3. Ingevolge artikel 71, eerste lid, van de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007, voor zover hier van belang, vindt het door middel van berekening vaststellen van concentraties van verontreinigende stoffen in de buitenlucht bij wegen plaats overeenkomstig de in bijlage 1 bij de Regeling opgenomen standaardrekenmethode 1.

Volgens bijlage 1 bij de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 kan het aantal dagen dat de 24-uurgemiddelde concentratie zwevende deeltjes (PM10) hoger is dan de grenswaarde van 50 μg/m3 volgens de standaardrekenmethode 1 worden berekend aan de hand van de totale jaargemiddelde concentratie zwevende deeltjes (PM10) en een wiskundige vergelijking. De negentien hoogste uurgemiddelde concentraties voor stikstofdioxide kunnen volgens de standaardrekenmethode 1 worden berekend met een wiskundige vergelijking op basis van de jaargemiddelde concentratie voor stikstofdioxide.

15.4. Anders dan [appellant sub 2] en anderen aanvoeren, is niet onduidelijk waar de verkeersgegevens over de N50 die in het onderzoek zijn gebruikt op zijn gebaseerd. Nu in het rapport luchtkwaliteit staat dat de gebruikte verkeersgegevens voor het jaar 2020 door DHV in opdracht van de raad zijn berekend en DHV blijkens het verkeersonderzoek het verkeersmodel heeft gemaakt, is aannemelijk dat de verkeersgegevens over de N50 in het rapport luchtkwaliteit zijn gebaseerd op het verkeersmodel. De raad stelt zich voorts terecht op het standpunt dat de uurgemiddelde concentraties voor stikstofdioxide en zwevende deeltjes (PM10) niet apart behoefden te worden berekend. In bijlage 1 bij de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 staat immers dat aan de hand van wiskundige vergelijkingen op basis van de jaargemiddelde concentraties kan worden berekend of de grenswaarden voor de uurgemiddelde concentraties voor deze stoffen zullen worden overschreden. In het rapport luchtkwaliteit is evenwel ten onrechte uitgegaan van verkeersgegevens die gebaseerd zijn op het verkeersmodel, nu in het verkeersmodel is uitgegaan van het stedenbouwkundig plan. Zoals is overwogen in 12.5 is het stedenbouwkundig plan geen representatieve invulling van de maximale planologische mogelijkheden. Gelet hierop ziet de Afdeling in hetgeen [appellant sub 2] en anderen hebben aangevoerd aanleiding voor het oordeel dat aan het rapport luchtkwaliteit zodanige gebreken kleven en dat dit zodanige leemten in kennis bevat dat de raad het rapport luchtkwaliteit niet ten grondslag heeft kunnen leggen aan het bestreden besluit. Het bestreden besluit is derhalve wat betreft de luchtkwaliteit niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid.

15.5. De raad stelt zich op het standpunt dat de normen in de Wet milieubeheer ten aanzien van de luchtkwaliteit kennelijk niet strekken ter bescherming van de belangen van [appellant sub 2] en anderen.

Gelet op de omstandigheid dat de straten Aïda en Kwint in de nabijheid van de N50 en de Europa Allee liggen acht de Afdeling niet uitgesloten dat het plan gevolgen zal hebben voor de luchtkwaliteit ter plaatse van de woningen van [appellant sub 2] en anderen. Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de normen in de Wet milieubeheer ten aanzien van de luchtkwaliteit kennelijk niet strekken ter bescherming van de belangen van [appellant sub 2] en anderen. Artikel 1.9 van de Chw staat derhalve niet in de weg aan een vernietiging van het bestreden besluit om deze reden.

Archeologie

16. [appellant sub 2] en anderen betogen voorts dat in het plan onvoldoende rekening is gehouden met archeologische waarden.

16.1. Ingevolge artikel 38a van de Monumentenwet 1988, voor zover van belang, houdt de gemeenteraad bij de vaststelling van een bestemmingsplan en bij de bestemming van de in het plan begrepen grond, rekening met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten.

16.2. De Afdeling overweegt dat artikel 38a van de Monumentenwet 1988 met name strekt tot het behoud van monumenten van archeologie. Voor [appellant sub 2] en anderen gaat het echter om het belang dat zij gevrijwaard blijven van aantastingen van hun woon- en leefklimaat en om het behoud van hun woonomgeving. Artikel 38a van de Monumentenwet 1988 strekt daarom kennelijk niet tot bescherming van de belangen waarvoor [appellant sub 2] en anderen in deze procedure bescherming zoeken. Daargelaten of deze beroepsgrond zou slagen, laat de Afdeling deze dan ook buiten beschouwing, nu artikel 1.9 van de Chw er niet toe kan leiden dat het bestreden besluit om die reden wordt vernietigd.

Bodem

17. [appellant sub 2] en anderen voeren voorts aan dat de onderzoeken naar de bodemkwaliteit verouderd zijn en dat ten onrechte niet de bodem van de groenstrook is onderzocht.

17.1. Volgens de raad zijn zeven onderzoeken naar de bodemkwaliteit in het plangebied uitgevoerd in de periode 1997-2009 en staat de bodemkwaliteit niet in de weg aan de uitvoerbaarheid van het plan. De onderzoeken naar de bodemkwaliteit zijn volgens de raad niet verouderd, omdat na de bodemonderzoeken geen activiteiten hebben plaatsgevonden die hebben kunnen leiden tot een verslechtering van de bodemkwaliteit.

17.2. De Afdeling overweegt dat de vaststelling van de aanwezigheid van verontreinigingen in de bodem, de noodzaak van sanering van verontreinigde locaties en de wijze waarop deze saneringen moeten worden uitgevoerd, zijn geregeld in afzonderlijke wetgeving met eigen procedures, die thans niet ter beoordeling staan. Dat neemt niet weg dat de raad het bestemmingsplan met de daarin opgenomen bestemmingen niet had kunnen vaststellen indien en voor zover de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat aanwezige bodemverontreinigingen aan de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan in de weg staan. Hetgeen [appellant sub 2] en anderen hebben aangevoerd geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de raad de onderzoeken naar de bodemkwaliteit niet ten grondslag heeft kunnen leggen aan het bestreden besluit. Ter zitting is vast komen te staan dat in het kader van het rapport "Verkennend bodemonderzoek bestemmingsplan De Maten 3" van 2 maart 1998 van Grontmij Overijssel de bodem ter plaatse van de groenstrook is onderzocht. Voorts betekent de enkele omstandigheid dat de bodemonderzoeken geruime tijd geleden zijn uitgevoerd nog niet dat deze onderzoeken verouderd zijn, nu [appellant sub 2] en anderen niet aannemelijk hebben gemaakt dat na de bodemonderzoeken activiteiten in het plangebied hebben plaatsgevonden die mogelijk hebben geleid tot een verslechtering van de bodemkwaliteit.

Ecologie

18. [appellant sub 2] en anderen betogen verder dat de gevolgen van het plan voor de groenstrook ten onrechte niet zijn onderzocht in het ecologisch onderzoek. Voorts is volgens hen ten onrechte niet beoordeeld of een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet (hierna: Ffw) kan worden verleend voor de soorten bittervoorn en grote en kleine modderkruiper en voor vleermuissoorten.

18.1. Volgens de raad heeft Ecogroen Advies een ecologisch werkprotocol opgesteld waarmee verstoring van de soorten bittervoorn en kleine en grote modderkruiper kan worden voorkomen. De werkzaamheden ten aanzien van deze soorten zijn volgens de raad reeds in november 2011 verricht, zodat voor deze soorten geen ontheffing hoeft te worden aangevraagd. Verder blijkt volgens de raad uit ecologisch onderzoek dat ook voor de overige in het gebied aanwezige soorten geen ontheffing hoeft te worden aangevraagd.

18.2. Op 3 mei 2011 heeft Ecogroen Advies het rapport "Actualisatie ecologisch onderzoek stationslocatie" (hierna: ecologisch rapport) uitgebracht. In het ecologisch rapport zijn de uitkomsten van een actualisering van eerdere ecologische onderzoeken opgenomen. Volgens het ecologisch rapport zijn verspreid over de jaren 2007, 2008 en 2010 tien veldbezoeken aan het plangebied gebracht en is gebruik gemaakt van informatie uit literatuur. Het ecologisch rapport concludeert dat in het najaar van 2010 geen vaste verblijfplaatsen van vleermuizen zijn aangetroffen in het plangebied. Voorts is volgens het ecologisch rapport aan de Venedijk-Noord een vliegroute van de gewone dwergvleermuis aangetroffen. Aan één zijde van de Venedijk-Noord blijft volgens het ecologisch onderzoek een bomenrij gehandhaafd, waardoor de vliegroute intact blijft. In het ecologisch rapport staat verder dat binnen het plangebied de soorten gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis en laatvlieger in lage dichtheden foeragerend zijn waargenomen, maar dat geen sprake is van een onmisbaar foerageergebied. Bovendien zal het plangebied volgens het ecologisch rapport naar verwachting ook na de voorgenomen ontwikkeling geschikt blijven als foerageergebied voor deze soorten.

Op 8 september 2011 heeft Ecogroen Advies het "Ecologisch werkprotocol Stationslocatie, Kampen" (hierna: ecologisch werkprotocol) opgesteld. In het ecologisch werkprotocol staat dat in nauw overleg met de gemeente Kampen naar mogelijkheden is gezocht om de soorten bittervoorn en kleine en grote modderkruiper naar geschikte locaties te verplaatsen. Volgens het ecologisch werkprotocol zijn deze geschikte locaties gevonden. Verder beveelt het ecologisch werkprotocol verscheidene maatregelen aan om verstoring van de soorten bittervoorn en kleine en grote modderkruiper te voorkomen.

18.3. De vraag of voor de uitvoering van het bestemmingsplan een vrijstelling geldt, dan wel een ontheffing op grond van de Ffw nodig is en zo ja, of deze ontheffing kan worden verleend, komt in beginsel pas aan de orde in een procedure op grond van de Ffw. Dat doet er niet aan af dat de raad het plan niet had mogen vaststellen, indien en voor zover hij op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat de Ffw aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.

18.4. De Afdeling overweegt dat volgens het ecologisch rapport verscheidene veldbezoeken aan het plangebied zijn gebracht. [appellant sub 2] en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat de groenstrook niet is betrokken in deze veldbezoeken. Voorts zijn in overeenstemming met het ecologisch werkprotocol in november 2011 de werkzaamheden ten aanzien van de soorten bittervoorn en kleine en grote modderkruiper verricht, zodat niet aannemelijk is gemaakt dat werkzaamheden in het kader van de uitvoering van het plan nog zullen leiden tot overtreding van de verbodsbepalingen van de Ffw ten aanzien van deze soorten. Verder staat in het ecologisch rapport dat in het plangebied geen vaste verblijfplaatsen van vleermuizen zijn aangetroffen, dat de vliegroute voor vleermuizen intact blijft en dat het plangebied ook na de voorgenomen ontwikkeling geschikt zal blijven als foerageergebied voor deze soorten. Gelet hierop is niet aannemelijk gemaakt dat de werkzaamheden in het kader van de uitvoering van het plan zullen leiden tot overtreding van verbodsbepalingen van de Ffw ten aanzien van de vleermuissoorten. Gelet op het voorgaande geeft hetgeen [appellant sub 2] en anderen hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de Ffw niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.

Wijzigingsbevoegdheid

19. [appellant sub 2] en anderen betogen verder dat de in artikel 4, lid 4.3, onder a, van de planregels opgenomen wijzigingsbevoegdheid onvoldoende objectief begrensd is, omdat onduidelijk is wat onder aanpassingen van beperkte omvang moet worden verstaan. Verder heeft deze voorwaarde volgens hen alleen betrekking op aanpassingen van bestaande wegvoorzieningen en niet op de aanleg van parkeerplaatsen. Volgens hen kan de bestemming "Groen" volledig worden gewijzigd in de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied" of "Verkeer" ten behoeve van de aanleg van parkeerplaatsen. Zij vrezen dat het aanwezige groen daardoor verder zal verminderen.

19.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de voorwaarde dat een aanpassing van beperkte omvang dient te zijn betrekking heeft op zowel de aanpassing van bestaande wegvoorzieningen als de aanleg van parkeerplaatsen. Voorts wijst de raad erop dat een evenredige belangenafweging dient plaats te vinden waarbij onder meer het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie en de verkeersveiligheid moeten worden betrokken. Volgens de raad is de vrees van [appellant sub 2] en anderen dat gronden met de bestemming "Groen" volledig zullen worden gewijzigd in de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied" of "Verkeer" dan ook ongegrond.

19.2. Ingevolge artikel 4, lid 4.3, onder a, van de planregels, kan het college van burgemeester en wethouders de bestemming wijzigen van "Groen" naar "Verkeer - Verblijfsgebied" of "Verkeer" voor de aanleg van parkeerplaatsen of voor aanpassingen van bestaande wegvoorzieningen, mits deze aanpassingen van beperkte omvang zijn.

Ingevolge lid 4.3, onder b, vindt ter beoordeling van de toelaatbaarheid van de onder a genoemde wijzigingen een evenredige belangenafweging plaats waarbij betrokken worden het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid, de fysieke en externe veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.

19.3. Ingevolge artikel 3.6, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wro kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat het college van burgemeester en wethouders, met inachtneming van de bij het plan te geven regels, het plan kan wijzigen binnen bij het plan te bepalen grenzen.

Mede gelet op de rechtszekerheid van belanghebbenden dient in een wijzigingsbepaling in voldoende mate te worden bepaald in welke gevallen en op welke wijze hiervan gebruik mag worden gemaakt. Een op artikel 3.6, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wro berustende wijzigingsbevoegdheid dient derhalve in deze beide opzichten door voldoende objectieve normen te worden begrensd. De vraag of een wijzigingsbepaling door voldoende objectieve normen wordt begrensd hangt af van de omstandigheden van het geval. Hierbij kan onder meer belang worden gehecht aan de aard van de wijziging, de omvang van het gebied waarop de wijzigingsbevoegdheid ziet en de aanleiding voor het opnemen van de wijzigingsbevoegdheid. Onder omstandigheden kan voldoende zijn dat duidelijk is welke bij het plan gelegde bestemming in welke andere bestemming kan worden gewijzigd.

19.4. De voorwaarde dat de aanpassingen van beperkte omvang zijn, heeft naar het oordeel van de Afdeling weliswaar alleen betrekking op aanpassingen van bestaande wegvoorzieningen, maar dit betekent niet dat de bestemming "Groen" zonder meer volledig in de bestemmingen "Verkeer - Verblijfsgebied" of "Verkeer" kan worden gewijzigd. In artikel 4, lid 4.3, onder b, van de planregels is immers bepaald dat bij de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid een evenredige belangenafweging moet plaatsvinden waarbij onder meer het straat- en bebouwingsbeeld en de woonsituatie moeten worden betrokken. Het begrip beperkte omvang is verder naar het oordeel van de Afdeling voldoende duidelijk in het licht van de huidige bestemming en de toegestane bestemmingen waarin kan worden gewijzigd, alsmede de in artikel 4, lid 4.3, onder b, gestelde voorwaarden. Daarbij betrekt de Afdeling dat de vraag of een wijziging van beperkte omvang is, aan de orde kan worden gesteld in de procedure tot vaststelling van een wijzigingsplan. De Afdeling is van oordeel dat de wijzigingsbevoegdheid door voldoende objectieve normen wordt begrensd.

Uit te werken bestemmingen

20. [appellant sub 2] en anderen betogen tot slot dat de uitwerkingsregels voor de uit te werken bestemmingen onvoldoende inzicht bieden in de hoofdlijnen van de toekomstige ontwikkelingen. Verder maakt het plan volgens hen ten onrechte mogelijk dat gronden met de bestemming "Wonen - Uit te werken" volledig kunnen worden bebouwd met woontorens van 10 tot 15 m hoog. Daardoor zal de groenstrook geheel verdwijnen en krijgt de stationsomgeving een stedelijk karakter dat niet aansluit bij de bebouwing aan de straten Aïda en Kwint. Ook worden dan woningen van 10 m hoog mogelijk op 23 m afstand van de woningen aan de Aïda en Kwint. Volgens [appellant sub 2] en anderen hadden eisen moeten worden gesteld aan gedifferentieerde bebouwing. Dat volgens de raad het beeldregieplan een meer gedifferentieerde bebouwing waarborgt is volgens [appellant sub 2] en anderen niet van belang, omdat het beeldregieplan geen onderdeel is van het plan en naleving van het beeldregieplan daarom niet kan worden afgedwongen. Voorts is volgens [appellant sub 2] en anderen ten onrechte niet ingegaan op de gevolgen voor de bereikbaarheid indien een school, een sporthal en een moskee binnen de bestemming "Centrum - Uit te werken" worden gerealiseerd.

20.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de uitwerkingsregels voldoende inzicht bieden in de hoofdlijnen van de toekomstige ontwikkelingen. Gelet op de afstanden en het voorziene water en groen tussen de Aïda en Kwint en de voorziene bebouwing in het plangebied zal er volgens de raad een ruimtelijk aanvaardbare overgang tussen de Aïda en Kwint en het plangebied zijn. Voorts is volgens de raad met het beeldregieplan voldoende gewaarborgd dat gedifferentieerd zal worden gebouwd, omdat dit plan aanvullend zal gaan gelden op de welstandsnota en omgevingsvergunningen voor bouwen aan het beeldregieplan moeten worden getoetst. Verder blijkt volgens de raad uit het rapport verkeersonderzoek dat de bereikbaarheid van de te realiseren voorzieningen binnen de bestemming "Centrum - Uit te werken" niet in het geding is.

20.2. Ingevolge artikel 3.1.4 van het Bro geeft een bestemmingsplan voor een op grond van artikel 3.6, eerste lid, onder b, van de Wro uit te werken deel van het plan op een zodanige wijze de doelstellingen aan, dat voldoende inzicht wordt verkregen in de toekomstige ontwikkeling van het desbetreffende gebied.

20.3. Ingevolge artikel 10, lid 10.2, onder 10.2.6, en artikel 11, lid 11.2, onder 11.2.2, mag het totale aantal van de binnen de bestemmingen "Centrum", "Centrum - Uit te werken" en "Wonen - Uit te werken" te bouwen woningen niet meer dan 740 bedragen.

Ingevolge artikel 11, lid 11.1, voor zover hier van belang, zijn de voor "Wonen - Uit te werken" aangewezen gronden bestemd voor wonen, educatieve voorzieningen, tuinen, erven en verhardingen.

20.4. Blijkens de verbeelding, bezien in samenhang met artikel 10, lid 10.3, onder 10.3.2, onder a, en artikel 11, lid 11.3, onder 11.3.2, onder a, is de maximale bouwhoogte voor het merendeel van de gronden met de bestemmingen "Centrum - Uit te werken" en "Wonen - Uit te werken" 15 of 17 m. Voor een gedeelte van de gronden met de bestemming "Wonen - Uit te werken" dat in het westen van het plangebied aan de Niersallee ligt is de maximale bouwhoogte 10 m. De afstand van deze gronden tot de woningen aan de Aïda en Kwint is ten minste ongeveer 40 m.

20.5. De Afdeling overweegt dat artikel 3.1.4 van het Bro met zich brengt dat uitwerkingsregels als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wro voldoende inzicht moeten bieden in de toekomstige ontwikkeling van het uit te werken gebied en dat naarmate de gevestigde belangen in een bepaald gebied groter of talrijker zijn, een groter inzicht hierin moet worden geboden. Mede gelet op de omstandigheid dat het plangebied een nieuw te ontwikkelen gebied betreft waar in beperkte mate gevestigde belangen aanwezig zijn, bieden de uitwerkingsregels voldoende inzicht in de toekomstige ontwikkeling van het uit te geven gebied. Uit de planregels voor de uit te werken bestemmingen wordt immers duidelijk dat in het plangebied onder meer woningen, maatschappelijke voorzieningen en kantoren zullen worden gerealiseerd. Bovendien wordt in de planregels bepaald hoeveel woningen maximaal zijn toegestaan binnen het plangebied en wat de maximaal toegestane oppervlakte voor verscheidene functies binnen de uit te werken bestemmingen "Centrum - Uit te werken" en "Wonen - Uit te werken" is.

Verder wordt overwogen dat het plan voorziet in gronden met de bestemmingen "Groen" en "Water" met een breedte van ongeveer 23 m tussen de Aïda en Kwint en de andere bestemmingen in het plangebied. Gebouwen zijn binnen deze bestemmingen niet toegestaan. Voorts is de maximale bouwhoogte van 10 m voor de voorziene bebouwing in het westen van het plangebied vergelijkbaar met de bouwhoogte van de woningen aan de Aïda en Kwint. Gelet hierop heeft de raad heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de situering van de voorziene bebouwing in het plangebied ten opzichte van de woningen aan de Aïda en Kwint, daargelaten het beeldregieplan, aanvaardbaar is.

Het beroep van [appellante sub 1] en andere

21. [appellante sub 1] en andere, die twee supermarkten in de kern van Kampen exploiteren, betogen dat binnen de bestemmingen "Centrum" en "Centrum - Uit te werken" te veel detailhandel mogelijk wordt gemaakt. Zij vrezen dat de winkelstructuur in de kern van Kampen daardoor duurzaam zal worden ontwricht. Zij voeren daartoe aan dat in het rapport "Kampen, ontwikkelingsmogelijkheden buurt- en wijkwinkelcentra" van BRO van 7 juni 2010 (hierna: het rapport) blijkens de prognosemodellen Primos en Pearl uitgegaan is van een te hoog bevolkingsaantal in 2015. Voorts wijzen [appellante sub 1] en andere erop dat niet verzekerd is dat twee supermarkten op de buiten het plangebied gelegen Industrieweg verplaatst zullen worden. Daarbij wijzen zij erop dat als de twee supermarkten op de Industrieweg niet zullen worden verplaatst een overspannen marktsituatie zal ontstaan.

21.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de voorziene detailhandel niet zal leiden tot een duurzame ontwrichting van de voorzieningenstructuur in de kern van Kampen. Volgens de raad is blijkens het rapport de voorziene detailhandel aanvaardbaar, gelet op de doorlooptijd van de projecten en de verwachte bevolkingsgroei. Wat betreft de te verwachten bevolkingsgroei stelt de raad zich op het standpunt dat de woningmarkt thans enigszins stagneert, maar dat op de lange termijn nog steeds kan worden uitgegaan van de bevolkingsaantallen waarop het rapport is gebaseerd. Ook indien de twee supermarkten op de Industrieweg niet zullen worden verplaatst zal er volgens de raad geen duurzame ontwrichting van de voorzieningenstructuur ontstaan. Dat dan mogelijk enkele supermarkten moeten sluiten, betekent volgens de raad nog niet dat inwoners hun dagelijkse inkopen niet meer op een aanvaardbare afstand van hun woonplaats kunnen doen.

21.2. Ingevolge artikel 3, lid 3.2, onder 3.2.1, onder e, van de planregels mag binnen de bestemming "Centrum" de bvo ten behoeve van detailhandel, horeca en dienstverlening niet meer dan 5.700 m2 bedragen.

Ingevolge artikel 10, lid 10.2, onder 10.2.4, mag binnen de bestemming "Centrum - Uit te werken" de bvo ten behoeve van detailhandel, horeca en dienstverlening niet meer dan 625 m2 bedragen.

21.3. In het rapport staat dat is uitgegaan van 53.000 inwoners in 2015 en 60.000 inwoners in 2030 voor de gemeente Kampen ten opzichte van 50.056 inwoners in 2010. In het rapport wordt geconcludeerd dat de huidige omvang van de plannen voor het wijkwinkelcentrum rond het Hanzestation geen negatieve effecten heeft op de detailhandelsstructuur van Kampen. Voorts staat in het rapport dat op gemeentelijk niveau de wenselijke detailhandelsstructuur een totale uitbreiding van 3.650 tot 4.150 m2 winkelvloeroppervlakte (hierna: wvo) omvat. Hiermee wordt volgens het rapport op korte termijn de distributieve uitbreidingsruimte van 3.100 tot 3.200 m2 wvo overschreden. Gelet op de doorlooptijd van de projecten acht het rapport deze overschrijding acceptabel. Bovendien is een deel van het programma van het Hanzestation gebaseerd op de latere bevolkingsgroei. Verder zullen volgens het rapport de effecten groter uitvallen dan in het rapport is aangegeven, indien het niet lukt om in overleg de locatie Industrieweg af te bouwen. Met name in en rond de Hanzewijk zal dan volgens het rapport een overspannen marktsituatie ontstaan die op termijn moeilijk houdbaar zal zijn.

21.4. Volgens de prognose van Primos zal het bevolkingsaantal van Kampen in 2015 52.384 zijn en in 2030 57.533. Volgens de prognose van Pearl zal het bevolkingsaantal in 2015 51.100 zijn en in 2030 53.900.

21.5. De Afdeling overweegt dat prognoses van het bevolkingsaantal noodzakelijkerwijs inschattingen zijn. [appellante sub 1] en andere hebben niet aannemelijk gemaakt dat in redelijkheid niet van de gehanteerde prognoses kon worden uitgegaan. Daarbij is van belang dat de bevolkingsaantallen in het rapport niet significant verschillen van de prognoses van Primos. Dit model wordt door het Ministerie van Infrastructuur en Milieu en diverse gemeenten als prognosemodel gehanteerd. Ook is in de nota "Woonplan Kampen 2012-2016" ingegaan op de gevolgen van de prognoses van Primos en Pearl voor de woningmarkt in Kampen. In de nota wordt geconcludeerd dat de stagnerende woningmarkt in Kampen wel zal leiden tot temporisering van woningbouwplannen, maar niet noodzaakt tot het schrappen van plancapaciteit. Er is derhalve geen aanleiding voor het oordeel dat aan het rapport zodanige gebreken kleven of dat dit zodanige leemten in kennis bevat dat de raad het rapport niet ten grondslag heeft kunnen leggen aan het besluit.

21.6. De raad heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de voorziene detailhandel niet tot een duurzame ontwrichting van de voorzieningenstructuur zal leiden. In het rapport wordt immers geconcludeerd dat het nieuwe wijkwinkelcentrum, waarin het plan voorziet, gelet op de omvang daarvan, geen negatieve effecten zal hebben op de detailhandelstructuur van de gemeente Kampen. Weliswaar zal de distributieve uitbreidingsruimte in Kampen op korte termijn worden overschreden, maar deze overschrijding is volgens het rapport gelet op de doorlooptijden van de projecten aanvaardbaar. Volgens het rapport is een deel van het programma voor het Hanzestation gebaseerd op de latere bevolkingsgroei, waardoor de marktruimte op de langere termijn toeneemt. Ook indien de twee supermarkten op de Industrieweg niet zullen worden verplaatst, heeft de raad zich op basis van de beschikbare onderzoeksresultaten in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de voorzieningenstructuur door het plan niet duurzaam zal worden ontwricht. De omstandigheid dat dan een overspannen marktsituatie zal kunnen ontstaan, betekent nog niet dat de voorzieningenstructuur duurzaam zal worden ontwricht. Dat is alleen het geval indien de inwoners niet meer op een aanvaardbare afstand van hun woonplaats hun dagelijkse inkopen kunnen doen. In het rapport wordt niet geconcludeerd dat dit het geval zal zijn. Ook anderszins is hiervan niet gebleken. Nu geen duurzame ontwrichting zal ontstaan indien de twee supermarkten op de Industrieweg niet zullen worden verplaatst, volgt de Afdeling [appellante sub 1] en andere niet in hun betoog dat de raad daartoe maatregelen had dienen te nemen.

Conclusie

22. Gelet op hetgeen in 12.5, 13.4 en 15.4 is overwogen ziet de Afdeling in hetgeen [appellant sub 2] en anderen hebben aangevoerd aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid en derhalve is vastgesteld in strijd met artikel 3:2 van de Awb.

23. De Afdeling ziet in het belang bij een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding de raad op de voet van artikel 46, zesde lid, van de Wet op de Raad van State op te dragen de gebreken in het bestreden besluit binnen de hierna te noemen termijn te herstellen. De raad dient daartoe met inachtneming van de overwegingen 12.5, 13.4 en 15.4 de gevolgen van het plan voor de verkeer- en parkeersituatie, de geluidbelasting op de woningen van [appellant sub 2] en anderen en de luchtkwaliteit ter plaatse van de woningen van [appellant sub 2] en anderen te onderzoeken op basis van een representatieve invulling van de maximale planologische mogelijkheden en het bestreden besluit aan de hand van de uitkomsten van dat onderzoek alsnog toereikend te motiveren dan wel het bestreden besluit te wijzigen door vaststelling van een andere planregeling, zonder dat daarbij toepassing behoeft te worden gegeven aan afdeling 3.4 van de Awb.

24. In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht. Tevens zullen in de einduitspraak, gelet op de samenhang met de geconstateerde gebreken, de overige beroepsgronden van [appellant sub 2] en anderen ten aanzien van de verkeer- en parkeersituatie, de geluidbelasting op hun woningen en de luchtkwaliteit besproken worden.

25. In hetgeen [appellante sub 1] en andere hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

26. Voor zover in deze uitspraak is geoordeeld dat een beroepsgrond niet slaagt, heeft de Afdeling zich niet uitgesproken over de vraag of artikel 1.9 van de Chw van toepassing is.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

draagt de raad van de gemeente Kampen op om binnen 20 weken na de verzending van deze tussenuitspraak:

1. met inachtneming van is overwogen in 12.5, 13.4 en 15.4 het besluit van 2 februari 2012 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Stationsomgeving Hanzelijn" te herstellen door de gevolgen van het plan voor de verkeer- en parkeersituatie, de geluidbelasting op de woningen van [appellant sub 2] en anderen en de luchtkwaliteit ter plaatse van de woningen van [appellant sub 2] en anderen te onderzoeken op basis van een representatieve invulling van de maximale planologische mogelijkheden en het bestreden besluit aan de hand van de uitkomsten van dat onderzoek alsnog toereikend te motiveren dan wel het bestreden besluit te wijzigen door vaststelling van een andere planregeling. In het laatste geval dient de raad het nieuwe besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;

2. de uitkomst aan de Afdeling mede te delen.

Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. S.J.E. Horstink-von Meyenfeldt en mr. J.C. Kranenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.W. Wijers, ambtenaar van staat.

w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Wijers
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 24 oktober 2012

444-703.