Uitspraak 201201492/1/A1


Volledige tekst

201201492/1/A1.
Datum uitspraak: 24 oktober 2012

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 19 december 2011 in zaken nrs. 11/2788 en 11/2789 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders Tilburg.

Procesverloop

Bij afzonderlijke brieven van 27 april 2010 heeft het college zijn besluit tot uitoefening van spoedeisende bestuursdwang in de vorm van onmiddellijke ontmanteling op 13 april 2010 van de hennepkwekerijen in de panden op de percelen [locatie 1 en 2] te Tilburg (hierna: de panden) op schrift gesteld en beslist dat de kosten daarvan ten laste van [appellant] en [persoon] worden gebracht.

Bij afzonderlijke besluiten van 11 juni 2010 heeft het college de verschuldigde kosten van de toegepaste bestuursdwang vastgesteld op € 1.091,22 en € 1.225,82.

Bij afzonderlijke besluiten van 21 april 2011 heeft het college de door [appellant] gemaakte bezwaren tegen de besluiten van 27 april 2010 en 11 juni 2010 ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 19 december 2011 heeft de rechtbank de door [appellant] tegen deze besluiten ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 augustus 2012, waar het college, vertegenwoordigd door mr. A.M.J. Van den Biggelaar, werkzaam bij de gemeente, is verschenen.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 7b, tweede lid, aanhef en onder a, van de Woningwet, zoals dit luidde ten tijde van belang, is het verboden een bouwwerk te gebruiken of te laten gebruiken, anders dan in overeenstemming met de op dat gebruik van toepassing zijnde voorschriften uit de gemeentelijke bouwverordening.

Ingevolge het derde lid, aanhef en onder b, is het verboden een bouwwerk te gebruiken of te laten gebruiken anders dan in overeenstemming met de op dat gebruik van toepassing zijnde voorschriften uit het Besluit brandveilig gebruik bouwwerken.

Ingevolge artikel 5:1, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt onder overtreder verstaan: degene die de overtreding pleegt of medepleegt.

Ingevolge artikel 5:25, eerste lid, geschiedt de toepassing van bestuursdwang op kosten van de overtreder, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen.

2. Vaststaat en tussen partijen is ook niet in geschil dat in beide panden een hennepkwekerij aanwezig was en dat het college wegens overtreding van diverse wettelijke voorschriften in onder meer de Woningwet bevoegd was terzake door middel van spoedeisende bestuursdwang handhavend op te treden.

3. Het geschil spitst zich toe op de vraag of het college [appellant] terecht als overtreder heeft aangemerkt en mitsdien de kosten, verband houdend met de toepassing van bestuursdwang, ten laste van [appellant] heeft mogen brengen.

4. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat hij niet als overtreder kan worden aangemerkt en dat de kosten van het toepassen van bestuursdwang redelijkerwijs niet te zijnen laste behoren te komen. Hij voert daartoe aan dat hij de beide panden heeft verhuurd en daarvoor huurcontracten heeft afgesloten. De huurders worden zo veel mogelijk gescreend op hun antecedenten en referenties. Tevens worden hun legitimatiebewijzen gekopieerd en afspraken gemaakt om de gehuurde ruimtes regelmatig te mogen inspecteren, aldus [appellant]. Volgens [appellant] kan hij daarom niet verantwoordelijk worden gehouden voor de hennepkwekerijen.

4.1. Niet in geschil is dat [appellant], eigenaar van beide panden, deze ten tijde van de ontmanteling van de hennepkwekerijen had verhuurd. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 29 juni 2011 in zaak nr. 201011303/1/H1), mag van de eigenaar van een pand, dat in strijd met wettelijke voorschriften als hennepkwekerij wordt gebruikt, worden gevergd dat hij zich tot op zekere hoogte informeert over het gebruik dat van het door hem verhuurde pand wordt gemaakt. Hij dient aannemelijk te maken dat hij niet wist en niet kon weten dat het pand als hennepkwekerij werd gebruikt.

Niet in geschil is dat de huurders in de gemeentelijke basisadministratie niet op de betreffende adressen stonden ingeschreven. Voorts is niet in geschil dat in de huurovereenkomsten niets was opgenomen over de betaling van de huur, dat deze betaling contant geschiedde en [appellant] geen toereikende huuradministratie heeft bijgehouden. Zoals de Afdeling ook eerder heeft overwogen (uitspraak van 10 november 2010 in zaak nr. 201003568/1/H3), vraagt contante betaling van de huur om extra waakzaamheid van de verhuurder. [appellant] heeft weliswaar aangevoerd dat hij met de huurders afspraken heeft gemaakt over het inspecteren van de panden, maar, nog daargelaten dat deze afspraken niet op schrift zijn gesteld, niet aangetoond is dat [appellant] - anders dan van hem had mogen worden verwacht - de panden ook daadwerkelijk heeft bezocht en de hiervoor vermelde extra alertheid heeft getoond.

Gelet hierop heeft de rechtbank terecht overwogen dat het college terecht tot de conclusie is gekomen dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet wist of kon weten dat de panden als hennepkwekerij werden gebruikt en voor het verhaal van de kosten van de ontmanteling ervan als overtreder kon worden aangemerkt.

Het betoog faalt.

5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van staat.

w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Van Dorst
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 24 oktober 2012

531-757.