Uitspraak 201112209/1/R1


Volledige tekst

201112209/1/R1.
Datum uitspraak: 3 oktober 2012

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats], gemeente Mook en Middelaar,
2. [appellanten sub 2], beide wonend te [woonplaats], gemeente Mook en Middelaar (hierna tezamen in enkelvoud: [appellant sub 2]),
3. [appellanten sub 3], beide wonend te [woonplaats], gemeente Mook en Middelaar (hierna tezamen in enkelvoud: [appellant sub 3]),
4. [appellant sub 4], wonend te [woonplaats], gemeente Mook en Middelaar,
5. de stichting Stichting Natuur- en Milieugroep ANIMO, gevestigd te Mook, gemeente Mook en Middelaar,

en

de raad van de gemeente Mook en Middelaar,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 28 september 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "De Bisselt" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4] en de Stichting beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De raad en [appellant sub 4] hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 augustus 2012, waar [appellant sub 1], [appellant sub 2], bijgestaan door mr. J. van Groningen, advocaat te Middelharnis, [appellant sub 3] in de persoon van [appellant sub 3 B] en bijgestaan door [gemachtigde], [appellant sub 4], de Stichting, vertegenwoordigd door dr. A.M. van Beuningen en P.A.J. Giesberts, en de raad, vertegenwoordigd door A.W. Peters-Sengers, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende], vertegenwoordigd door mr. J.M. Smits, als partij gehoord.

Overwegingen

1. Het plangebied heeft betrekking op het gebied ten noordoosten van de kern Mook en wordt globaal begrensd door de Groesbeekseweg, Bisseltsebaan, Mendozaweg en Hendrik van Naussaulaan. Het plan voorziet onder meer in het toekennen van een woonbestemming aan bestaande recreatiewoningen waardoor op gronden met deze bestemming ruimere bouwmogelijkheden ontstaan en in het toekennen van een natuurbestemming aan verschillende gronden ter versterking van de groene structuur.

2. Het beroep van [appellant sub 1] is gericht tegen de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Wonen" en de aanduiding "maximum volume 600 m³" voor het perceel kadastraal bekend Mook en Middelaar, sectie […], nummer […], welk perceel ten westen van het perceel [locatie 1] is gelegen (hierna: [het perceel A]). Hij betoogt allereerst dat het realiseren van de voorziene woning op dit perceel in strijd is met het op 10 februari 2009 door BLT advies B.V. opgestelde advies "Wonen in een bijzonder bos. Gebiedsvisie de Bisselt" (hierna: de Gebiedsvisie) en met de door de raad op 25 februari 2010 vastgestelde de structuurvisie "Structuurvisie De Bisselt" (hierna: de Structuurvisie), nu de ter plaatse aanwezige landschaps- en natuurwaarden door het realiseren van de voorziene woning zullen worden aangetast en de Ecologische Hoofdstructuur (hierna: EHS) niet verbeterd zal worden. Voorts betoogt hij dat niet aan de in de Structuurvisie opgenomen randvoorwaarden voor nieuwbouw van woningen wordt voldaan, nu geen sprake is van ruimtelijke kwaliteitswinst. Ten slotte betoogt [appellant sub 1] dat alternatieve locaties voorhanden zijn waar bestaande bebouwing gaat verdwijnen, zodat de bouw van de woning op deze locaties minder gevolgen heeft voor de omgeving.

2.1. Blijkens de verbeelding is aan een gedeelte van [het perceel A] de bestemming "Wonen" met de aanduiding "maximum volume 600 m³" toegekend en aan het overige gedeelte de bestemming "Natuur".

Ingevolge artikel 7, lid 7.1, van de planregels zijn gronden met de bestemming "Natuur" bestemd voor onder meer het behoud, herstel en/of de ontwikkeling van natuurlijke en/of ecologische en/of cultuurhistorische en/of landschappelijke waarden en voor bos/bebossing.

Ingevolge artikel 12, lid 12.1, zijn gronden met de bestemming "Wonen" onder meer bestemd voor wonen, al dan niet in combinatie met de uitoefening van een beroep aan huis in hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken.

Ingevolge lid 12.2.1 geldt voor het bouwen van hoofdgebouwen dat:

a. per bouwvlak maximaal 1 woning is toegestaan;

b. de goothoogte van hoofdgebouwen niet meer mag bedragen dan 6,5 m;

c. de bouwhoogte van hoofdgebouwen niet meer mag bedragen dan 11,5 m;

d. de maximale inhoud van het hoofdgebouw niet meer mag bedragen dan ter plaatse van de aanduiding "maximum volume" is aangegeven.

2.2. In de Gebiedsvisie is uitgegaan van het versterken van de bestaande groene structuur in het gebied waarbij de versnipperde ligging van de huidige EHS zou worden verbeterd en een grotere en meer samenhangende structuur zou ontstaan. Deze visie is verankerd in de Structuurvisie.

In de Structuurvisie staat dat de huidige EHS een uitgesproken fragmentarisch karakter heeft en met de ontwikkeling van het robuuste groene raamwerk een duidelijke verbetering van de EHS kan worden gerealiseerd. Het beleid voor De Bisselt is volgens de Structuurvisie gericht op het versterken van de landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten. De ontwikkeling van een landschappelijk en ecologisch raamwerk is hierbij een uitgangspunt. De gemeente heeft een inspanningsverplichting voor het behoud en versterken van de landschappelijke en natuurlijke waarden van De Bisselt en de gemeente zet zich actief in voor herbegrenzing en versterking van de EHS. [het perceel A] is op de Structuurvisiekaart aangeduid als "wonen in het bos" wat inhoudt dat het bos de sfeer bepaalt en een besloten karakter overheerst.

In de Structuurvisie staat verder dat gezien de kwaliteiten van De Bisselt nieuwbouw van woningen in principe niet aan de orde is. In uitzonderlijke gevallen kan de gemeente besluiten medewerking te verlenen. Nieuwbouw van woningen is uitsluitend mogelijk onder de volgende randvoorwaarden:

- er is sprake van ruimtelijke kwaliteitswinst in de omgeving door middel van het leveren van een kwaliteitsbijdrage aan ruimtelijke ontwikkelingen (met name de versterking van het op de kaart aangegeven robuuste groene raamwerk);

- er is sprake van een afname van verstening en verrommeling door middel van gehele of gedeeltelijke sloop van reeds aanwezige bebouwing en/of verwijdering van ontsierende buitenopslag;

- er vindt geen onaanvaardbare verstoring plaats van de omgevingskwaliteiten;

- het initiatief wordt getoetst door een daarvoor ingestelde Kwaliteitscommissie;

- er zijn geen milieuhygiënische belemmeringen aanwezig.

2.3. Uit de Gebiedsvisie volgt dat [het perceel A] ten tijde van de vaststelling van het plan buiten de EHS lag. Bij brief van 18 oktober 2011 heeft het college van gedeputeerde staten van de provincie Limburg aangegeven dat hij in zijn vergadering van 18 oktober 2011 heeft besloten om de EHS in het plangebied overeenkomstig het verzoek van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Mook en Middelaar te herbegrenzen. Uit de bij deze brief behorende kaart "Herbegrenzing EHS de Bisselt" volgt dat het gedeelte van [het perceel A] ten zuiden van de voorziene woning waaraan de bestemming "Natuur" is toegekend aan de EHS is toegevoegd en dat het gedeelte waaraan de bestemming "Wonen" is toegekend buiten de EHS is gehouden.

2.4. In het door Faunaconsult opgestelde onderzoek van mei 2011 "Flora- en faunaquickscan in De Bisselt te Mook" (hierna: de quickscan) staat vermeld dat het desbetreffende perceel is ingericht als maïsakker en dat zich ten oosten van de akker een gemengd bos bevindt. Daarin wordt voorts aangegeven [het perceel A] zich buiten de EHS bevindt, maar wel op korte afstand ligt van de EHS. Omdat zich in De Bisselt veel recreatiewoningen en woningen bevinden zijn verstoringsgevoelige natuurwaarden niet te verwachten, aldus de quickscan. Het realiseren van de voorziene woning op voornoemd perceel draagt volgens de quickscan niet bij aan de natuurwaarden, maar daar staat tegenover dat geen natuurwaarden aanwezig zijn op de akker.

2.5. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat op of rond [het perceel A] geen natuurwaarden aanwezig zijn die ernstig zullen worden aangetast ten gevolge van de realisering van de voorziene woning. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat uit de quickscan volgt dat geen natuurwaarden op voornoemd perceel aanwezig zijn, nu het perceel intensief als maïsakker is gebruikt, en verstoringsgevoelige natuurwaarden in het gehele plangebied niet te verwachten zijn vanwege het grote aantal recreatiewoningen en woningen in het gebied. De enkele stelling van [appellant sub 1] dat naar eigen waarneming [het perceel A] dient als verbindingszone en foerageergebied voor plaatselijk wild en dat dit in de quickscan niet is onderkend, is ontoereikend voor het oordeel dat de raad niet van de in de quickscan vermelde gegevens mocht uitgaan. Voorts acht de Afdeling van belang dat aan meer dan de helft van [het perceel A] de bestemming "Natuur" is toegekend en dat ter zitting door de raad is gesteld dat dit deel ingevolge de in overweging 2.6. nader genoemde overeenkomst met de eigenaar van het perceel overeenkomstig een door de eigenaar op te stellen en door gemeente goed te keuren inrichtingsplan wordt ingericht als bos, zodat ter plaatse ten opzichte van de bestaande situatie extra natuurgebied wordt ontwikkeld.

Voorts heeft de raad vermeld dat in het gehele plangebied ongeveer 17 hectare extra natuur zal worden gerealiseerd en dat ongeveer 7 hectare uit de EHS zal verdwijnen. Van deze 7 hectare blijft overigens 5 hectare als natuur bestemd, aldus de raad. Uit de bij de brief van 18 oktober 2011 van het college van gedeputeerde staten van de provincie Limburg behorende kaart "Herbegrenzing EHS de Bisselt" volgt dat het gedeelte van [het perceel A] ten zuiden van de voorziene woning waaraan de bestemming "Natuur" is toegekend aan de EHS is toegevoegd. Gelet op het voorgaande acht de Afdeling met hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd niet aannemelijk gemaakt dat geen verbetering van de EHS zal optreden.

2.6. Uit de plantoelichting en uit hetgeen de raad in zijn verweerschrift heeft vermeld volgt dat met de eigenaar van [het perceel A], die een agrarisch bedrijf aan de [locatie 2] exploiteert, een overeenkomst is gesloten waarin afspraken zijn gemaakt over de bijdrage aan de kwaliteitsverbetering in ruil voor de bouw van drie woningen waarvan één op [het perceel A] en twee op het perceel [locatie 2]. Deze bijdrage bestaat uit onder andere de beëindiging van de veehouderijtak, verkleining van het agrarisch bouwperceel, intrekking van de milieuvergunning voor het veehouderijdeel, inbreng en inrichting van enkele eigendomspercelen in De Bisselt in de groene structuur (EHS), sloop van een flink deel van de bedrijfsbebouwing van ongeveer 2.500 m³, verwijdering van erfverharding, aanplant van een extra bosperceel nabij de Christoffelweg en afzien van bemesting en gebruik van bestrijdingsmiddelen op een gepacht perceel aan de Bracamonteweg. Ter zitting is door de raad te kennen gegeven dat in deze overeenkomst als voorwaarde is opgenomen dat door de eigenaar van [het perceel A] een inrichtingsplan moet worden opgesteld dat goedkeuring behoeft van het college van burgemeester en wethouders. In dit inrichtingsplan moet onder meer worden vermeld welke plantensoorten gebruikt worden en welke termijnen worden gehanteerd voor de inrichting van [het perceel A].

Gelet op het voorgaande heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat sprake is van ruimtelijke kwaliteitswinst in de omgeving. Hierbij komt dat de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit van het Gelders Genootschap een positief advies heeft uitgebracht over de wijze waarop onder meer de woning op [het perceel A] kan worden ingepast, zodat eveneens is voldaan aan de voorwaarde uit de Structuurvisie dat het initiatief wordt getoetst door een daarvoor ingestelde Kwaliteitscommissie. Voorts neemt de Afdeling in aanmerking dat blijkens de verbeelding in samenhang met artikel 12, lid 12.2.1, onder d, van de planregels de maximale inhoud van elk van de drie woningen 600 m³ mag bedragen, zodat meer bebouwing gesloopt wordt dan terug wordt gebouwd. Voor zover [appellant sub 1] betoogt dat geen sprake is van een verbetering op [het perceel A] zelf, overweegt de Afdeling dat de Structuurvisie vereist dat het moet gaan om een ruimtelijke kwaliteitswinst in de omgeving van de te realiseren woning, hetgeen niet betekent dat deze winst op de gronden waarop de woning wordt gebouwd gerealiseerd moet worden.

2.7. Gelet op hetgeen in 2.5. en 2.6. is overwogen acht de Afdeling door [appellant sub 1] niet aannemelijk gemaakt dat het realiseren van een woning op [het perceel A] in strijd is met de uitgangspunten van de Gebiedsvisie of van de Structuurvisie.

2.8. Voor zover [appellant sub 1] ten slotte betoogt dat alternatieve locaties voorhanden zijn waar bestaande bebouwing zal verdwijnen, zodat de bouw van de woning ter plaatse minder gevolgen heeft voor de omgeving, overweegt de Afdeling dat de raad bij de keuze van de bestemming een afweging dient te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beoordelingsvrijheid. De voor- en nadelen van alternatieven dienen in die afweging te worden meegenomen. De raad heeft ter zitting te kennen gegeven dat is gekeken naar drie andere percelen die tevens in eigendom zijn van de eigenaar van [het perceel A]. Van deze drie percelen bevindt zich er één in de directe omgeving van het natuurgebied Mookerheide en bestaat een tweede perceel uit ongerepte natuur, zodat de bouw van een woning op elk van deze percelen de aanwezige natuurwaarden ernstig zal aantasten. Op het derde perceel aan de [locatie 2] wordt reeds voorzien in de bouw van twee woningen. In verband daarmee heeft de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit van het Gelders Genootschap in haar advies geconcludeerd dat een derde woning ten koste gaat van de karakteristieke openheid ter plaatse. Gelet hierop heeft de raad in redelijkheid voor de bouw van een woning op [het perceel A] kunnen kiezen.

2.9. In hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Het beroep van [appellant sub 1] is ongegrond.

3. Het beroep van [appellant sub 2] is gericht tegen het plandeel met de bestemming "Agrarisch met waarden - landschaps- en natuurwaarden" voor het perceel kadastraal bekend Mook en Middelaar, sectie […], nummer […] (hierna: [het perceel B]), voor zover aan de bestaande schuilgelegenheid niet de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - schuilgelegenheid dieren (sba-sg)" is toegekend. Hij betoogt dat er contacten met de gemeente zijn geweest over het toekennen van voornoemde aanduiding aan de bestaande schuilgelegenheid, maar dat hij niet akkoord kon gaan met de aan de planologische medewerking verbonden voorwaarden, nu de grassoort, waarvoor in de concept anterieure overeenkomst was gekozen, ongeschikt is voor beweiding. Hij voert hierbij aan dat de door de raad gewenste kwaliteitsverbetering eveneens kan worden bereikt door het toestaan van een andere grassoort. [appellant sub 2] betoogt voorts dat de raad er ten onrechte aan voorbij is gegaan dat hij direct na de aankoop van het perceel aan de [locatie 3], op welk perceel zijn woning staat, een aanzienlijke kwaliteitsverbetering tot stand heeft gebracht door het verwijderen van bestaande bebouwing en het herstellen van de openheid van het gebied. Ten slotte betoogt [appellant sub 2] dat een schuilgelegenheid noodzakelijk is vanuit een oogpunt van dierenwelzijn.

3.1. De raad stelt dat uit de Structuurvisie volgt dat extra verstening alleen is toegestaan indien een kwaliteitsverbetering kan worden bereikt en dat voor [het perceel B] geen sprake is van een kwaliteitsverbetering, nu hieromtrent geen anterieure overeenkomst met [appellant sub 2] kon worden gesloten.

3.2. Blijkens de verbeelding is aan [het perceel B] de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschaps- en natuurwaarden" toegekend.

Ingevolge artikel 5, lid 5.1, van de planregels zijn gronden met de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschaps- en natuurwaarden" onder meer bestemd voor een duurzame agrarische bedrijfsuitoefening, het behoud, herstel en/of ontwikkeling van de aldaar voorkomende dan wel daaraan eigen landschappelijke, natuur- en/of cultuurhistorische waarden, en bescherming van de waarden van het aangrenzende bos/natuurgebied.

Ingevolge lid 5.2, onder a, mogen op gronden met de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschaps- en natuurwaarden" uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, met uitzondering van de gebouwen ter plaatse van de aanduidingen "specifieke vorm van agrarisch met waarden - tunnelkas (saw-tuk)" en "specifieke vorm van agrarisch met waarden - werkschuur (saw-wes)".

3.3. Vast staat dat de bestaande schuilgelegenheid op [het perceel B] zonder bouwvergunning is opgericht. De schuilgelegenheid is niet als zodanig bestemd in dit plan. De raad behoeft dit in beginsel ook niet te doen voor bouwwerken die zonder bouwvergunning zijn opgericht.

De Structuurvisie staat dat het opnemen van nieuwe bouwmogelijkheden slechts toe indien onder meer sprake is van kwaliteitswinst door middel van het leveren van een kwaliteitsbijdrage aan ruimtelijke ontwikkelingen. Niet in geschil is dat tussen [appellant sub 2] en de gemeente geen overeenkomst is gesloten wat betreft de benodigde kwaliteitsbijdrage, omdat geen overeenstemming kon worden bereikt over de soort beplanting op [het perceel B]. Gelet hierop heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen geen sprake is van een kwaliteitsbijdrage in het gebied, zodat geen aanleiding bestond om de schuilgelegenheid in het plan op te nemen. Voor zover [appellant sub 2] betoogt dat een schuilgelegenheid noodzakelijk is vanuit het oogpunt van dierenwelzijn, overweegt de Afdeling dat dit - wat daar ook van zij - niet betekent dat de raad aan de op [het perceel B] de specifieke aanduiding "specifieke bouwaanduiding - schuilgelegenheid dieren (sba-sg)" had moeten toekennen. Daarbij heeft de raad belang kunnen hechten aan de omstandigheid dat [het perceel B] niet alleen gebruikt kan worden voor het houden van dieren, maar dat op gronden met de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschaps- en natuurwaarden" ook andere functies mogelijk zijn.

3.4. [appellant sub 2] heeft voorts niet aannemelijk gemaakt dat de raad bij de vaststelling van het plan rekening had dienen te houden met de door [appellant sub 2] in het verleden getroffen maatregelen in de vorm van sloop van bestaande bebouwing op het perceel [locatie 3]. Daarbij wordt van belang geacht dat de raad onbetwist heeft gesteld dat de verwijdering van bestaande bebouwing reeds ter compensatie van de bouw van de woning van [appellant sub 2] op het perceel [locatie 3] heeft plaatsgevonden. Voor het in het onderhavige plan mogelijk maken van een schuilgelegenheid voor dieren dient dan ook opnieuw een kwaliteitsbijdrage geleverd te worden.

Ten aanzien van het betoog van [appellant sub 2] dat het plan voorziet in uitbreidingsmogelijkheden voor bestaande woningen, zodat de schuilgelegenheid eveneens mogelijk zou moeten worden gemaakt, wordt overwogen dat de raad heeft gesteld dat uit de Structuurvisie volgt dat ook voor de uitbreiding van bestaande woningen kwaliteitswinst door middel van het leveren van een kwaliteitsbijdrage aan ruimtelijke ontwikkelingen is vereist. In zoverre faalt dit betoog van [appellant sub 2].

3.5. In hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Het beroep van [appellant sub 2] is ongegrond.

4. Het beroep van [appellant sub 3] is gericht tegen het plandeel met de bestemming "Natuur" en de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie" voor het perceel kadastraal bekend Mook en Middelaar, sectie […], nummer […] (hierna: [het perceel C]), aan de Schuttersweg. Hij betoogt allereerst dat aan het perceel ten onrechte een natuurbestemming is toegekend. Hierbij voert hij aan dat hem in strijd met het gelijkheidsbeginsel de mogelijkheid wordt onthouden om op [het perceel C] één of twee woningen te realiseren, terwijl aan de bestaande recreatiewoningen in het plangebied wel een woonbestemming wordt toegekend, waardoor ook een toename aan verharding plaatsvindt. [appellant sub 3] voert tevens aan dat hij al geruime tijd plannen heeft om op [het perceel C] één of twee woningen te realiseren en dat deze plannen binnen de uitgangspunten van de Structuurvisie passen, nu [het perceel C] hierin is aangeduid als "wonen in het bos" en in de Structuurvisie woningbouw niet is uitgesloten.

4.1. Blijkens de verbeelding is aan [het perceel C] de bestemming "Natuur" en de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie" toegekend.

Ingevolge artikel 7, lid 7.2, onder a, van de planregels mogen op gronden met de bestemming "Natuur" uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd […].

4.2. De aanvulling "Verstedelijking, gebiedsontwikkeling en kwaliteitsverbetering" van het Provinciaal Omgevingsplan Limburg, die op 18 december 2009 door provinciale staten van Limburg is vastgesteld, vormt het kader voor de in januari 2010 opgestelde beleidsregel "Het Limburgs Kwaliteitsmenu".

Uitgangspunt van het Limburgs Kwaliteitsmenu is dat ontwikkelingen in het buitengebied (dus buiten de rode contour) alleen mogelijk zijn wanneer ze (per saldo) een bijdrage leveren aan de kwaliteitsverbetering van het buitengebied, onder meer door het optredende verlies aan omgevingskwaliteit te compenseren. Op de eerste plaats dient ter plaatse van de beoogde ontwikkeling kwaliteit te worden geleverd in de vorm van een goede ruimtelijke en landschappelijke inpassing. Daarnaast is in de meeste gevallen een (extra) kwaliteitsbijdrage verplicht in de vorm van een financiële bijdrage voor of rechtstreeks in de vorm van een verbetering van landschappelijke kwaliteit, natuurontwikkeling en/of ontstening van het platteland (sloop stallen, kassen, ontsierende bebouwing e.d.). In het Limburgs Kwaliteitsmenu staat ook dat een bestemmingswijziging alleen mogelijk is op een locatie binnen een bestaand lint of cluster of aansluitend aan de contour. Het bouwen van solitaire woningen 'in het vrije veld' blijft uitgesloten, met uitzondering van nieuwe landgoederen.

4.3. In de Structuurvisie staat dat gezien de kwaliteiten van De Bisselt nieuwbouw van woningen in principe niet aan de orde is. In uitzonderlijke gevallen kan de gemeente besluiten medewerking te verlenen. Nieuwbouw van woningen is uitsluitend mogelijk indien onder meer sprake is van ruimtelijke kwaliteitswinst in de omgeving door middel van het leveren van een kwaliteitsbijdrage aan ruimtelijke ontwikkelingen (met name de versterking van het op de kaart aangegeven robuuste groene raamwerk).

[het perceel C] is op de Structuurvisiekaart aangeduid als "wonen in de bosrand" wat inhoudt dat ter plaatse het bosachtige karakter overheerst, maar de percelen een minder besloten karakter hebben.

4.4. Vast staat dat aan het perceel in het voorheen geldende bestemmingsplan "De Bisselt '85" de bestemming "Bosgebied" was toegekend zonder de mogelijkheid van woningbouw. Niet in geschil is voorts dat [het perceel C] buiten de zogenoemde verbale contour van Mook is gelegen.

Ter zitting is door [appellant sub 3] erkend dat hij vóór de vaststelling van het plan bij het gemeentebestuur geen concreet plan heeft ingediend voor woningbouw op [het perceel C], zodat wat betreft de beoogde woningbouw op dit perceel niet kon worden vastgesteld dat kan worden voldaan aan de voorwaarde dat sprake moet zijn van ruimtelijke kwaliteitsverbetering in de vorm van een goede ruimtelijke en landschappelijke inpassing en aan de voorwaarde dat een kwaliteitsbijdrage dient te worden geleverd. Voorts heeft [appellant sub 3] niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een uitzonderlijk geval als bedoeld in de Structuurvisie. Nu niet wordt voldaan aan de uitgangspunten van het Limburgs Kwaliteitsmenu en van de Structuurvisie heeft de raad in redelijkheid er voor kunnen kiezen geen woningbouw op [het perceel C] mogelijk te maken. Dat [het perceel C] op de Structuurvisiekaart is aangeduid als "wonen in de bosrand' maakt het voorgaande niet anders, nu met deze aanduiding slechts een bepaalde karakteristiek voor het desbetreffende gedeelte van De Bisselt is weergegeven.

4.5. Ten aanzien van de door [appellant sub 3] gemaakte vergelijking met de bestaande recreatiewoningen stelt de raad zich op het standpunt dat deze situatie verschilt van de aan de orde zijnde situatie, omdat deze recreatiewoningen al zijn opgericht en permanent bewoond mogen worden op grond van de voorheen geldende plannen "De Bisselt '85", "1e partiële herziening bestemmingsplan De Bisselt '85" en "2e partiële herziening bestemmingsplan De Bisselt '85" en met de eigenaren van deze recreatiewoningen overeenkomsten zijn gesloten over het leveren van een bijdrage aan de kwaliteitsverbetering. In hetgeen [appellant sub 3] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de situatie van de door [appellant sub 3] bedoelde recreatiewoningen niet overeenkomt met de situatie van [het perceel C].

5. [appellant sub 3] betoogt voorts dat aan [het perceel C] ten onrechte de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie" is toegekend, nu deze dubbelbestemming beperkend werkt ten aanzien van zijn eigendomsrecht. Voorts voert hij aan dat geen onderzoek is verricht naar de archeologische waarden ter plaatse en dat uit de bij het plan behorende bodemonderzoeken niet blijkt dat er waarden zijn die beschermd dienen te worden. Ten slotte betoogt [appellant sub 3] dat, voor zover de raad in de Nota beoordeling zienswijzen heeft gewezen op archeologische vondsten uit het verleden op ongeveer 200 m van [het perceel C], dit onderzoek ten onrechte niet ter inzage heeft gelegen en hieruit niet volgt dat [het perceel C] archeologische waarde heeft.

5.1. Ingevolge artikel 3.8, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) is op de voorbereiding van een bestemmingsplan afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) van toepassing met dien verstande dat in het artikel enkele aanvullende voorschriften worden gegeven.

Ingevolge artikel 3:11, eerste lid, van de Awb legt het bestuursorgaan het ontwerp van het te nemen besluit, met de daarop betrekking hebbende stukken die redelijkerwijs nodig zijn voor een beoordeling van het ontwerp, ter inzage.

5.2. Het ontwerpplan is met ingang van 21 mei 2011 voor een periode van zes weken ter inzage gelegd.

Ter zitting is vastgesteld dat er verschillende onderzoeken zijn waaruit blijkt dat in de omgeving van [het perceel C] in het verleden verschillende archeologische vondsten, zoals grafheuvels en een urnenveld uit de IJzertijd, zijn gedaan. Voor zover [appellant sub 3] zich op het standpunt stelt dat deze onderzoeken ten onrechte niet ter inzage zijn gelegd, wordt overwogen dat het hier gaat om openbare stukken die niet in het kader van deze procedure zijn opgesteld. Deze stukken hoefde de raad daarom niet op de voet van artikel 3:11, eerste lid, van de Awb met het ontwerpplan ter inzage te leggen.

5.3. Blijkens de verbeelding is aan [het perceel C] de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie" toegekend.

Ingevolge artikel 13, lid 13.1, van de planregels zijn gronden met de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie", naast de andere voor die gronden aanwezige bestemmingen, tevens bestemd voor de bescherming en het behoud van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische waarden […].

Ingevolge lid 13.2.2 dient ter plaatse van de gronden met de bestemming "Waarde - Archeologie" voor bouwwerken:

- In geval van nieuwbouw groter dan 2500 m² en die dieper gaan dan -0,4 meter beneden maaiveld;

- In geval van uitbreiding, met een uitbreiding groter dan 2500 m² en die dieper gaan dan -0,4 meter beneden maaiveld;

bij de aanvraag om een omgevingsvergunning een rapport te worden overgelegd waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders in voldoende mate zijn vastgesteld.

Ingevolge lid 13.3.1 is het verboden op of in deze gronden met de bestemming "Waarde - Archeologie" zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het college van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

- het veranderen van het huidige maaiveldniveau door ontginningen, bodemverlagen, egaliseren, afgraven, of ophogen;

- het rooien en/of aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;

- het uitvoeren van grondwerkzaamheden dieper dan 0,4 meter ten opzichte van het maaiveld, waartoe ook wordt gerekend woelen, mengen, diepploegen, aanleggen van drainage en ontginnen;

- het aanleggen van kabels en leidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;

- het uitvoeren van werkzaamheden ter verlaging van de grondwaterstand.

Ingevolge lid 13.3.2 geldt het verbod van lid 13.3.1 niet voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden die:

- werken en/of werkzaamheden betreffen die niet dieper gaan dan -0,4 meter beneden maaiveld;

- behoren tot normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming;

- betrekking hebben op een oppervlakte kleiner dan 2500 m2;

- reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;

- reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.

Ingevolge lid 13.3.3 zijn de werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 13.3.1 slechts toelaatbaar, indien:

- geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de belangen van de in lid 13.1 genoemde doeleinden;

- vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de gemeentelijk archeoloog van de gemeente Mook en Middelaar dan wel indien het de gronden betreft ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van waarde - archeologisch monument" een vergunning is verleend door RCE.

5.4. Uit de plantoelichting blijkt dat de toekenning van de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie" is gebaseerd op de in april 2007 door RAAP Archeologisch Adviesbureau vervaardigde kaart "Op een terras langs de Maas: een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart voor de gemeenten Gennep, Mook en Middelaar en Bergen" (hierna: de kaart). Voor het opstellen van de kaart heeft in eerste instantie een inventarisatie plaatsgevonden van archeologische vindplaatsen alsmede van landschappelijke (geologische en geomorfologische) en bodemkundige gegevens van het grondgebied. Tevens zijn reeds uitgevoerde archeologische onderzoeken geïnventariseerd en heeft een literatuuronderzoek plaatsgevonden. Op de kaart wordt een nader onderscheid gemaakt tussen gebieden met een lage, middelhoge en hoge archeologische verwachting. [het perceel C] wordt op de kaart met een middelhoge archeologische verwachting aangeduid. In hetgeen [appellant sub 3] heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de kaart zodanige gebreken bevat dat de toekenning van de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie" aan [het perceel C] hierop niet gebaseerd had mogen worden. Dat op [het perceel C] geen archeologische vondsten zijn gedaan maakt het voorgaande niet anders, nu de raad heeft gesteld dat in de directe omgeving van dit perceel in het verleden verschillende archeologische vondsten zijn gedaan, zoals grafheuvels en een urnenveld uit de IJzertijd.

Voor zover [appellant sub 3] heeft betoogd dat het toekennen van de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie" een te grote beperking van het eigendomsrecht met zich meebrengt, overweegt de Afdeling als volgt. Op grond van lid 13.3.1 van de planregels is voor de plandelen met de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie" een omgevingsvergunning vereist indien op gronden met deze bestemming werken of werkzaamheden worden uitgevoerd. Ingevolge lid 13.3.2 is de vergunningplicht niet van toepassing op onder meer het normaal onderhoud en beheer van de gronden. Voor zover deze bepalingen tot een beperking van het eigendomsrecht van [appellant sub 3] leiden, ziet de Afdeling in hetgeen [appellant sub 3] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de beperking van dien aard zal zijn dat deze als onevenredig moet worden aangemerkt.

5.5. In hetgeen [appellant sub 3] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

Het beroep van [appellant sub 3] is ongegrond.

6. Het beroep van [appellant sub 4] is allereerst gericht tegen de herbegrenzing van de EHS door het college van gedeputeerde staten van Limburg. Hij betoogt dat hij hier niet van op de hoogte is gesteld en dat, nu een groot gedeelte van het plangebied en van het perceel [locatie 4] binnen de EHS valt, de herbegrenzing beperkingen met zich brengt voor zijn bouwmogelijkheden en voor zijn eigendomsrecht en dat hem hiervoor ten onrechte geen compensatie is aangeboden.

6.1. Vast staat dat herbegrenzing van de EHS een bevoegdheid is van het college van gedeputeerde staten. Dit betekent dat deze herbegrenzing in de onderhavige procedure als zodanig niet ter beoordeling staat.

Het beroep van [appellant sub 4] is in zoverre ongegrond.

7. Het beroep van [appellant sub 4] is tevens gericht tegen het plandeel met de bestemming "Wonen" voor het perceel [locatie 4], voor zover hieraan de aanduiding "maximaal volume 1.115 m³" is toegekend. [appellant sub 4] betoogt dat een inhoud van 1.115 m³ te gering is om zijn woning aan te passen. Voorts voert hij aan dat in het jaar 1974 voor zijn woning een bouwvergunning is verleend voor 1.360 m³, maar dat deze bouwplannen toentertijd financieel niet haalbaar waren. Ook betoogt [appellant sub 4] dat bij de woning aan de Bracamonteweg 51 het maximale bouwvolume is verdubbeld naar 1.400 m³.

7.1. Blijkens de verbeelding is aan een gedeelte van het perceel [locatie 4] de bestemming "Wonen" met de aanduiding "maximaal volume 1.115 m³" toegekend.

Niet in geschil is dat op grond van het voorheen geldende bestemmingsplan "De Bisselt '85" op het desbetreffende perceel een maximaal bouwvolume van 930 m³ was toegestaan.

7.2. Op de verbeelding staat de maximale inhoud van woningen aangeduid en bij de berekening hiervan is uitgegaan van de inhoud zoals die in het voorheen geldende plan is opgenomen, eventueel vermeerderd met vergunde uitbreidingen.

Ter zitting is vastgesteld dat op 16 juli 1974 een bouwvergunning is verleend voor de bouw van een woonhuis op het perceel [locatie 4] met een totale inhoud van 1.360 m³, maar dat deze vergunning op 28 juli 1976 is ingetrokken en een nieuwe bouwvergunning is verleend waarin de vergunde inhoud van de woning is teruggebracht naar 735 m³. Op grond van de op 20 juli 1999 verleende bouwvergunning, die op 4 april 2000 is gewijzigd, is de woning verder uitgebreid. Ter zitting is onweersproken door de raad gesteld dat de bestaande woning op het perceel [locatie 4] thans een bouwvolume heeft van 1.115 m³.

7.3. Nu de Structuurvisie het tegengaan van verstening in het plangebied als uitgangspunt heeft, heeft de raad naar het oordeel van de Afdeling het vergroten van het maximaal toegestane bouwvolume van de woning van [appellant sub 4] in redelijkheid niet wenselijk kunnen achten. Daarbij heeft de Afdeling in aanmerking genomen dat [appellant sub 4] vóór de vaststelling van het plan bij het gemeentebestuur geen concreet plan heeft ingediend voor vergroting van de woning op het perceel [locatie 4].

Ten aanzien van de door [appellant sub 4] gemaakte vergelijking met de bestaande woning op het perceel Bracamonteweg 51 stelt de raad zich op het standpunt dat ook voor deze woning eveneens slechts de vergunde situatie in het plan is opgenomen en niet is voorzien in uitbreidingsmogelijkheden. [appellant sub 4] heeft het voorgaande niet bestreden.

Gezien het voorgaande behoefde de raad niet tegemoet te komen aan de wens om in het plan te voorzien in uitbreidingsmogelijkheden voor de woning op het perceel [locatie 4].

7.4. In hetgeen [appellant sub 4] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

Het beroep van [appellant sub 4] is in zoverre ongegrond.

8. Het beroep van [appellant sub 4] is voorts gericht tegen artikel 18, lid 18.3, onder i, van de planregels. Hij betoogt dat ten onrechte onderscheid wordt gemaakt tussen agrarische bebouwing en een bij een reguliere woning vrijstaand behorend bouwwerk, nu een maximale afstand van 25 m tot een Bed&Breakfast voor beide soorten bebouwing voldoende is.

8.1. Blijkens de verbeelding is aan het plandeel met de bestemming "Wonen" voor het perceel [locatie 4] niet de aanduiding "bed&breakfast" toegekend.

Ingevolge artikel 12, lid 12.1, onder c, van de planregels zijn gronden met de bestemming "Wonen' ter plaatse van de aanduiding "bed&breakfast" bestemd voor Bed&Breakfast voorzieningen.

Ingevolge artikel 18, lid 18.3, aanhef en onder i, kan het bevoegd gezag door middel van een omgevingsvergunning afwijken van de bestemmingsbepalingen voor het gebruik van een deel van het hoofdgebouw of bijbehorende bouwwerken als Bed&Breakfast voorziening, met dien verstande dat indien een Bed&Breakfast gevestigd wordt in een vrijstaand bijbehorend bouwwerk ten minste één gevel van dit gebouw binnen een afstand van 10 m van de woning dient te staan. Voor agrarische bebouwing geldt een afstand van 25 m.
8.2. Op 7 september 2010 heeft het college van burgemeester en wethouders de nota "Beleidsnota Bed&Breakfast gemeente Mook en Middelaar" (hierna: de beleidsnota Bed&Breakfast) vastgesteld. In deze beleidsnota zijn de uitgangspunten bepaald voor het gebruik van gebouwen voor Bed&Breakfast voorzieningen. In de Beleidsnota Bed&Breakfast staat onder meer dat indien een Bed&Breakfast gevestigd wordt in een vrijstaand bijgebouw ten minste één gevel van dit gebouw binnen een afstand van 10 meter van de woning dient te staan. Voor agrarische bebouwing geldt een afstand van 25 meter.

Vast staat dat het vrijstaande bijgebouw op het perceel [locatie 4], waarin [appellant sub 4] eventueel een Bed&Breakfast wil realiseren, op een grotere afstand dan 10 m van de woning van [appellant sub 4] ligt.

8.3. In hetgeen [appellant sub 4] heeft aangevoerd bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de raad voor het opnemen van het vereiste in artikel 18, lid 18.3, onder i, van de planregels dat, indien een Bed&Breakfast gevestigd wordt in een vrijstaand bijbehorend bouwwerk ten minste één gevel van dit gebouw binnen een afstand van 10 m van de woning dient te staan en voor agrarische bebouwing een afstand van 25 m geldt, niet in redelijkheid heeft kunnen aansluiten bij de beleidsnota Bed&Breakfast. Hierbij is van belang dat de raad heeft te kennen gegeven dat tussen een Bed&Breakfast en agrarische bebouwing een grotere afstand mag bestaan dan tussen een reguliere woning en een Bed&Breakfast, omdat de vestiging van passende andere functies in met name voormalige agrarische bedrijfsbebouwing gestimuleerd dient worden en het gebruikelijk is dat deze bebouwing op grotere afstand van de bedrijfswoning is gelegen.

8.4. In hetgeen [appellant sub 4] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Het beroep van [appellant sub 4] is ook in zoverre ongegrond.

9. Het beroep van [appellant sub 4] richt zich ten slotte tegen het plandeel met de bestemming "Tuin" voor het perceel [locatie 4]. Hij betoogt dat twee bestaande overkappingen niet zijn opgenomen op de ondergrond van de digitale verbeelding. [appellant sub 4] vreest tevens dat hij de overkappingen niet in stand mag laten, omdat deze niet in het plan zijn opgenomen.

9.1. Ingevolge artikel 1.2.4, eerste lid, van het Besluit ruimtelijke ordening, voor zover thans van belang, worden plannen alsmede hun aansluiting op het aangrenzende gebied vastgesteld met gebruikmaking van een duidelijke ondergrond.

De Afdeling stelt vast dat de twee bestaande overkappingen niet zijn aangeduid op de ondergrond. De Afdeling ziet hierin evenwel geen aanleiding voor het oordeel dat niet langer sprake is van een duidelijke ondergrond en dat het plan in zoverre niet in stand kan blijven. Er treedt als gevolg daarvan immers geen onzekerheid op over de bestemming en de daarbij behorende regels die ter plaatse van deze overkappingen gelden.

9.2. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk of het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met, voor zover hier van belang, een bestemmingsplan.

Ingevolge het derde lid kan bij algemene maatregel van bestuur worden bepaald dat met betrekking tot daarbij aangewezen activiteiten als bedoeld in het eerste lid in daarbij aangegeven categorieën gevallen, het in dat lid gestelde verbod niet geldt.

Ingevolge artikel 2.3a, eerste lid, van de Wabo is het verboden een bouwwerk of deel daarvan dat is gebouwd zonder omgevingsvergunning in stand te laten.

Ingevolge het tweede lid blijft het eerste lid, voor zover thans van belang, buiten toepassing indien voor het bouwen van het desbetreffende bouwwerk op grond van artikel 2.1, derde lid, geen omgevingsvergunning is of was vereist.

9.3. Artikel 2.3a, tweede lid, van de Wabo laat, mede gelet op de geschiedenis van de totstandkoming ervan (Kamerstukken II 2008/09, 31 953, nr. 3, blz. 43), op vergelijkbare wijze als in artikel 40, eerste lid, onder b, van de Woningwet was bepaald, het in artikel 2.3a, eerste lid, bedoelde verbod buiten toepassing voor het bouwen van bouwwerken waarvoor ingevolge artikel 2.1, derde lid, van de Wabo geen vergunning is of was vereist. Weliswaar is de redactie van artikel 2.3a, tweede lid, van de Wabo strikt genomen beperkt tot bouwwerken die onder de Wabo vergunningvrij zijn, maar een redelijke, mede door de rechtszekerheid ingegeven uitleg brengt mee dat ook bouwwerken of delen van bouwwerken die onder de werking van de Woningwet vergunningvrij zijn gebouwd, onder de Wabo vergunningvrij in stand mogen worden gelaten. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat uit het overgangsrecht dat in de Invoeringswet Wabo is opgenomen noch uit de geschiedenis van totstandkoming van de Wabo of van de Invoeringswet Wabo kan worden afgeleid dat artikel 2.3a, tweede lid, van de Wabo, ziet op een bouwwerk dat uitsluitend onder de werking van de Wabo vergunningvrij is. Veeleer kan daaruit worden afgeleid dat de wetgever eerbiedigende werking heeft willen toekennen aan rechten die worden ontleend aan de wetgeving zoals die luidde tot inwerkingtreding van de Wabo op 1 oktober 2010 (zie bijvoorbeeld artikel 1.2, eerste lid, aanhef en onder g, van de Invoeringswet Wabo).

9.4. Vast staat dat op het perceel [locatie 4] twee overkappingen aanwezig zijn die worden gebruikt voor de opslag van haardhout en tuinmeubilair. Niet in geschil is dat deze overkappingen in de jaren '70 vergunningvrij zijn opgericht, zodat deze, gelet op hetgeen in 9.3. is overwogen, ingevolge artikel 2.3a, tweede lid, van de Wabo vergunningvrij in stand mogen worden gelaten en niet alsnog vergunningplichtig geworden zijn. Dit betekent dat het plan niet aan instandlating van de overkappingen in de weg kan staan. Gelet hierop heeft de raad zich terecht op het standpunt gesteld dat de twee overkappingen niet in het plan behoefden te worden opgenomen.

Ten aanzien van de stelling van [appellant sub 4] ter zitting dat in het plan ten onrechte niet is voorzien in de mogelijkheid tot de bouw van een carport, overweegt de Afdeling dat [appellant sub 4] vóór de vaststelling van het plan bij het gemeentebestuur geen concreet plan had ingediend voor de bouw van een carport. Mede gelet hierop heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat geen aanleiding bestond om de door [appellant sub 4] gewenste mogelijkheid in het plan op te nemen.

9.5. In hetgeen [appellant sub 4] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

Het beroep van [appellant sub 4] is ook in zoverre ongegrond.

10. Het beroep van de Stichting richt zich tegen de plandelen met de bestemming "Wonen", voor zover deze bestemming is toegekend aan bestaande recreatiewoningen. De Stichting betoogt dat het toekennen van een woonbestemming aan bestaande recreatiewoningen leidt tot verstening en intensiever gebruik van het gebied en dat deze ontwikkeling zeer nadelig is voor het gebied en in strijd is met de Structuurvisie.

10.1. Blijkens de verbeelding in samenhang gelezen met artikel 12, lid 12.2.1, onder d, van de planregels mogen de hoofdgebouwen op de desbetreffende percelen een maximale inhoud van 400 m³ hebben.

Ingevolge lid 12.2.2, onder d, mag de maximale oppervlakte van bijgebouwen niet meer dan 80 m² bedragen.

Ingevolge de planvoorschriften van de vorige plannen "De Bisselt '85", "1e partiële herziening bestemmingsplan De Bisselt '85" en "2e partiële herziening bestemmingsplan De Bisselt '85" mocht een recreatiewoning een maximale oppervlakte van 60 m² en een maximale inhoud van 200 m³ hebben en mochten geen bijgebouwen worden opgericht. Ingevolge voornoemde planvoorschriften mochten de recreatiewoningen permanent worden bewoond.

10.2. In de Structuurvisie staat dat omzetting van recreatiewoningen naar reguliere woningen een kans kan zijn voor de kwaliteit van de woonomgeving. Als voorwaarde voor de omzetting geldt dat sprake moet zijn van ruimtelijke kwaliteit ter plaatse en een kwaliteitsbijdrage geleverd moet worden waardoor sprake is van duidelijke kwaliteitswinst. Bij de omzetting van bestaande recreatiewoningen naar reguliere woningen gelden de volgende randvoorwaarden:

- het betreft een legaal aanwezige recreatiewoning;

- de woning is niet gelegen in de EHS of in de Provinciale Ontwikkelingszone Groen;

- er is sprake van ruimtelijke kwaliteitswinst in de omgeving door middel van het leveren van een kwaliteitsbijdrage aan ruimtelijke ontwikkelingen (met name de versterking van het op de kaart aangegeven robuuste groene raamwerk);

- de omgezette woning mag worden uitgebreid tot maximaal 400 m³ om deze te laten voldoen aan de eisen van de tijd;

- er vindt geen onaanvaardbare verstoring plaats van de omgevingskwaliteiten;

- er zijn geen milieuhygiënische belemmeringen aanwezig.

10.3. Niet in geschil is dat in het plangebied 22 woningen liggen die in de vigerende plannen als recreatiewoning bestemd zijn. Van deze 22 woningen liggen er 11 binnen de EHS en 11 daarbuiten. Ter zitting is vast komen te staan dat van de 22 bestaande recreatiewoningen 15 woningen in het onderhavige plan een woonbestemming hebben gekregen.

10.4. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad bij de afweging van de betrokken belangen in redelijkheid een groter gewicht kunnen toekennen aan het opnemen van een woonbestemming voor de desbetreffende recreatiewoningen die thans al permanent bewoond mogen worden op grond van de vigerende plannen, opdat binnen deze woningen een goed woon- en leefklimaat kan worden gerealiseerd doordat ze kunnen worden vergroot, en aan het versterken van de bestaande groene structuur in het gebied waarbij de versnipperende ligging van de EHS wordt verbeterd en een grotere en meer samenhangende structuur ontstaat, dan aan het tegengaan van verdere verstening in het gebied. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat uit de plantoelichting en uit hetgeen de raad ter zitting heeft medegedeeld volgt dat met de eigenaren van de recreatiewoningen die in het onderhavige plan een woonbestemming hebben gekregen overeenkomsten zijn gesloten waarin afspraken zijn gemaakt over de bijdrage aan de kwaliteitsverbetering. Deze bijdrage bedraagt € 10.000,- per woning en komt in een fonds dat onder meer is bestemd voor de inrichting van de EHS. Daarnaast zijn aanvullende afspraken gemaakt over kwaliteitsverbetering op eigen perceel, zoals de sloop van bebouwing, het beëindigen van illegaal gebruik en het aanbrengen van beplanting. Gelet hierop acht de Afdeling met hetgeen de Stichting heeft aangevoerd niet aannemelijk gemaakt dat het omzetten van bestaande recreatiewoningen naar reguliere woningen in strijd is met het uitgangspunt van de Structuurvisie dat sprake moet zijn van duidelijke kwaliteitswinst. Hierbij komt dat de raad ter zitting te kennen heeft gegeven dat ongeveer 17 hectare extra natuur zal worden gerealiseerd en dat maximaal ongeveer 7 hectare uit de EHS zal verdwijnen waarvan 5 hectare wel als natuur bestemd blijft en dat na het besluit van 18 oktober 2011 van het college van gedeputeerde staten van Limburg tot herbegrenzing van de EHS de 15 recreatiewoningen waaraan een woonbestemming is toegekend buiten de EHS zijn komen te liggen.

Voor zover de Stichting wijst op het Koninklijk besluit van 9 mei 1990, no. 90.011188, BR 1990, p. 695 (aangehecht), waarbij goedkeuring is onthouden aan de plandelen met de bestemming "Woondoeleinden W" die voorzagen in het toekennen van een woonbestemming aan de in de inventarisatie als zomerhuis of tweede woning aangeduide woningen alsook andere kleine woningen, omdat toentertijd onvoldoende aannemelijk was gemaakt dat ter plaatse van deze woningen de woonfunctie in plaats van de recreatiefunctie overheerste, overweegt de Afdeling als volgt. In de onderhavige situatie worden de bestaande recreatiewoningen waaraan een woonbestemming is toegekend, reeds permanent bewoond en is niet in geschil dat de woonfunctie ter plaatse van deze woningen overheerst. Dit betekent dat genoemd Koninklijk besluit ziet op een andere feitelijke situatie en de Stichting daarop in het voorliggende plan niet met succes een beroep kan doen.

11. De Stichting betoogt dat omzetting van een legaal permanent bewoonde recreatiewoning naar een reguliere woning in strijd is met de Handreiking Ruimtelijke Ontwikkeling Limburg (hierna: de Handreiking).

11.1. In de Handreiking staat dat gemeenten de ruimte hebben om in bepaalde gevallen de recreatiefunctie van bestaande recreatiewoningen te wijzigen naar een woonfunctie. Deze verruiming biedt gemeenten volgens de Handreiking de mogelijkheid om bestemmingswijzigingen door te voeren voor situaties waar op 31 oktober 2003 (of eerder) in een recreatiewoning onrechtmatig permanent werd gewoond. De Afdeling overweegt dat de Handreiking niet van toepassing is op legaal permanent bewoonde recreatiewoningen, zodat het betoog van de Stichting dat het plan in zoverre in strijd is met deze Handreiking faalt.

12. Ten slotte betoogt de Stichting dat de in de Structuurvisie opgenomen kwaliteitsbijdrage van € 10.000,- te laag is en had moeten worden vastgesteld op minimaal € 80.000,-. Volgens haar hebben door de beperkte hoogte van de bijdrage de eigenaren van de desbetreffende percelen financieel voordeel, omdat de percelen sterk in waarde zullen vermeerderen.

12.1. De hoogte van de bijdrage kwaliteitsverbetering voor de omzetting van de recreatieve bestemming naar een woonbestemming is vastgelegd in de Structuurvisie en bedraagt € 10.000,-. Nu de hoogte van de kwaliteitsbijdrage geen regeling vindt in het plan, ligt de Structuurvisie in zoverre niet ter toetsing voor. De hoogte van deze bijdrage is naar het oordeel van de Afdeling in de onderhavige procedure dan ook niet aan de orde. Overigens acht de Afdeling het in de Structuurvisie neergelegde beleidsuitgangspunt dat de kwaliteitsbijdragen via het gevormde fonds worden ingezet voor de financiering van de inrichting tot natuur van percelen in hetzelfde plangebied niet onredelijk.

13. In hetgeen de Stichting heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Het beroep van de Stichting is ongegrond.

14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart de beroepen ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzitter, en mr. J. Hoekstra en mr. E. Helder, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.J.G. Driessen, ambtenaar van staat.

w.g. Van Diepenbeek w.g. Driessen
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 3 oktober 2012

634.