Uitspraak 201105898/1/R1


Volledige tekst

201105898/1/R1.
Datum uitspraak: 26 september 2012

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellanten sub 1], allen wonend te [woonplaats], gemeente Almelo,
2. [appellanten sub 2], beiden wonend te [woonplaats], gemeente Almelo,
3. [appellanten sub 3], allen wonend te [woonplaats], gemeente Almelo,
4. [appellante sub 4], gevestigd te [plaats], gemeente Almelo, waarvan de vennoten zijn [vennoot a]] en [vennoot b], beiden wonend te [woonplaats], gemeente Almelo, (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellante sub 4]),
5. [appellante sub 5], gevestigd te [woonplaats],

en

de raad van de gemeente Almelo,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 29 maart 2011 heeft de raad het bestemmingsplan
"Buitengebied Almelo" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellanten sub 1], [appellanten sub 2], [appellanten sub 3], [appellante sub 4] en [appellante sub 5] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht.
[appellanten sub 3] hebben hun zienswijze daarop naar voren gebracht.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 juni 2012, waar [appellanten sub 1], bijgestaan door mr. E.W. Roessingh, advocaat te Hengelo, [appellanten sub 2], bijgestaan door mr. H.P.J.G. Berkers, werkzaam bij DAS, [appellanten sub 3], bijgestaan door mr. J.T.A.M. van Mierlo, advocaat te Zwolle, [appellante sub 4], vertegenwoordigd door ing. M.H. Middelkamp, werkzaam bij Milieu-Adviesbureau Middelkamp, [appellante sub 5], vertegenwoordigd door mr. H.A. Meindersma, werkzaam bij SCT Juridisch Adviesbureau, en de raad, vertegenwoordigd door P.F. Reinerink, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

Overwegingen

Intrekking

1. [appellante sub 4] heeft ter zitting haar beroep, voor zover gericht tegen het plandeel met de bestemming "Wonen" voor het perceel [locatie a] en het plandeel met de bestemming "Agrarisch" voor het perceel [locatie b], ingetrokken. Voorts heeft [appellante sub 4] ter zitting haar beroepsgrond ten aanzien van het gelijkheidsbeginsel ingetrokken.

Het plan

2. Het plan voorziet in een uniform juridisch-planologisch kader voor het buitengebied van de gemeente Almelo. Een gedeelte van het buitengebied, waaronder het gebied Tusveld, behoorde tot 1 januari 2001 tot de gemeente Borne.

De beroepen van [appellanten sub 1] en [appellanten sub 2]

3. [appellanten sub 1] en [appellanten sub 2] betogen dat ten onrechte aan hun percelen in het gebied Tusveld geen woonbestemming, maar de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatie" met de aanduiding "recreatiewoning" is toegekend. Hiertoe voeren zij aan dat het toekennen van een woonbestemming aan hun percelen niet in strijd is met de provinciale Omgevingsvisie Overijssel 2009 (hierna: omgevingsvisie) en de Omgevingsverordening Overijssel 2009 (hierna: omgevingsverordening). Volgens hen zijn de woningen op hun percelen niet als recreatiewoningen gebouwd en worden deze al decennialang permanent bewoond. In dit verband voeren [appellanten sub 1] en [appellanten sub 2] aan dat niet aannemelijk is dat de permanente bewoning van de woningen binnen de planperiode zal worden beëindigd. Voorts liggen hun percelen volgens [appellanten sub 1] en [appellanten sub 2] in het stadsrandgebied van Almelo, omdat op ongeveer 0,5 km van hun percelen een bedrijventerrein ligt en in de nabije omgeving van hun percelen een sportterrein, horeca en verscheidene woningen en bedrijven aanwezig zijn. [appellanten sub 1] wijzen er ook op dat op een kaart behorende bij de omgevingsvisie hun percelen in een stadsrandgebied liggen. De raad gaat in navolging van het college van gedeputeerde staten van Overijssel volgens [appellanten sub 1] en [appellanten sub 2] uit van een onjuiste uitleg van het begrip stadsrandgebied. Volgens [appellanten sub 1] stellen het college van gedeputeerde staten en de raad ten onrechte de extra beperking dat een recreatiewoning in een gebied moet liggen dat op termijn in aanmerking komt voor stadsuitleg. Deze beperking staat volgens hen niet in artikel 2.12.4, tweede lid, van de omgevingsverordening. Verder wijzen [appellanten sub 1] erop dat in het ontwerpplan een woonbestemming aan hun percelen was toegekend waarbij een beperkte maximale inhoudsmaat gold, zodat de woonbestemming niet tot versnippering en verstening van het landschap zou leiden. [appellanten sub 1] en [appellanten sub 2] voeren verder aan dat aan verscheidene nabijgelegen percelen, zoals [locaties], die volgens hen onder het voorheen geldende plan geen permanente woonbestemming hadden, wel een woonbestemming is toegekend.

3.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de omgevingsvisie en de omgevingsverordening eraan in de weg staan om een woonbestemming toe te kennen aan de percelen van [appellanten sub 1] en [appellanten sub 2], omdat de woningen als recreatiewoningen zijn gebouwd en de percelen niet in een stads- of dorpsrandgebied liggen. Naar aanleiding van een zienswijze van het college van gedeputeerde staten neemt de raad het standpunt in dat alleen sprake is van een stadsrandgebied indien de locatie wellicht op termijn in aanmerking komt voor stadsuitleg. Volgens de raad komt het gebied Tusveld nu en in de toekomst niet in aanmerking voor stadsuitleg. Voorts stelt de raad zich op het standpunt dat de situatie op de percelen van [appellanten sub 1] en [appellanten sub 2] niet vergelijkbaar is met de situatie op de door hen bedoelde nabijgelegen percelen.

3.2. [appellant sub 1a] is eigenaar van de percelen [locatie c] en [locatie d]. Vanaf 2005 wordt de woning op het perceel [lcoatie c] niet bewoond. Reuver woont op het perceel [locatie d]. [appellant sub 2a] woont op het perceel [locatie e]. [appellant sub 2b] woont op het perceel [locatie f]. Aan de vier percelen is de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatie" met de aanduiding "recreatiewoning" toegekend.

Ingevolge artikel 12, lid 12.1, aanhef en onder a, van de planregels zijn de voor "Recreatie - Verblijfsrecreatie" aangewezen gronden, voor zover van belang, bestemd voor verblijfsrecreatie in de vorm van de bedrijfsmatige exploitatie van een recreatiewoning ter plaatse van de aanduiding "recreatiewoning".

Ingevolge artikel 36, lid 36.4, mag het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, worden voortgezet.

Ingevolge lid 36.7 is lid 36.4 niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Onder het voorheen geldende plan "Buitengebied 1984" was aan de vier percelen de bestemming "Bos" met de aanduiding "rekreatiewoning - overgangsrecht van toepassing" toegekend. Binnen de bestemming "Bos" was permanente bewoning niet toegestaan.

Ingevolge artikel 49, lid B, van de planvoorschriften van het voorheen geldende plan mocht het op het tijdstip van het rechtskracht verkrijgen van het plan bestaande gebruik van gronden (anders dan bebouwing) en opstallen, dat met het in het plan aangewezen gebruik in strijd is, worden voortgezet.

De percelen [locatie c t/m f] liggen op een afstand van ongeveer 1 km van een woonwijk in Almelo en op een afstand van ongeveer 0,5 km van een bedrijventerrein in Almelo. Tussen de percelen en de woonwijk en het bedrijventerrein ligt bos. In de nabije omgeving van de percelen zijn een sportveld, horeca, woningen en bedrijven aanwezig.

De percelen liggen op een kaart behorende bij de omgevingsvisie in een gebied dat op die kaart als stadsrandgebied is aangemerkt.

3.3. Bij besluit van 25 maart 1963 is een bouwvergunning verleend voor het vervangen van twee zomerhuisjes op de percelen [locaties c en d]. Voorts is bij besluit van 6 maart 1980 een bouwvergunning verleend voor het gedeeltelijk veranderen en vergroten van een woonhuis op het perceel [locatie g] (thans: [locatie e]). Aan [appellant sub 2a] is vervolgens bij besluit van 24 januari 1996 een bouwvergunning verleend voor het vernieuwen van een recreatiewoning op het perceel [locatie e]. Aan [appellant sub 2b] is bij besluit van 2 april 2003 een bouwvergunning verleend voor het vernieuwen van de dakconstructie van de recreatiewoning op het perceel [locatie f]. Van voor die datum zijn geen bouwvergunningen bekend van de woning op het perceel [locatie f].

3.4. In een brief van de gemeente Borne van 5 november 1987 aan het Centraal Bureau voor de Statistiek staat dat in het bestemmingsplan "Buitengebied 1984" 25 woningen zijn gelegaliseerd die in het daarvoor geldende plan als noodwoning waren opgenomen. Deze noodwoningen waren volgens de brief alle opgericht tijdens en vlak na de Tweede Wereldoorlog als tijdelijke huisvesting en werden als recreatiewoning of als permanente woning gebruikt. De permanent bewoonde noodwoningen voldeden aan de bouwverordening en waren van behoorlijke kwaliteit. In de lijst met woningen die gelegaliseerd zijn, staan niet de woningen op de percelen [locaties c t/m f].

3.5. Aan het perceel [locatie h] is de bestemming "Wonen" toegekend. Onder het voorheen geldende plan was aan dit perceel de bestemming "Bos" toegekend. Bij besluit van 28 augustus 1996 is met toepassing van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) een bouwvergunning verleend voor het bouwen van een woning op dit perceel ter vervanging van een nabijgelegen woning.

Aan het perceel [locatie i] is de bestemming "Wonen" toegekend. In de akte van levering van 28 maart 2002 ten aanzien van dit perceel staat onder meer dat het koper bekend is dat vooralsnog het verkochte louter een bestemming als bosgrond heeft. Na de vaststelling van het plan is bij besluit van 4 juli 2011 een omgevingsvergunning verleend voor de bouw van een woning op dit perceel.

Aan het perceel [locatie j] is de bestemming "Wonen" toegekend. Onder het voorheen geldende plan was aan het perceel de aanduiding "woning - overgangsrecht van toepassing" toegekend.

Aan het perceel [locatie k] is de bestemming "Wonen" toegekend. Onder het voorheen geldende plan was aan dit perceel de bestemming "Agrarisch gebied" met de aanduiding "woning - overgangsrecht van toepassing" toegekend.

3.6. Ingevolge artikel 2.12.1, onder a, van de omgevingsverordening wordt in de verordening onder recreatiewoning verstaan een permanent ter plaatse aanwezig gebouw, dat niet op wielen verplaatsbaar is en dat bedoeld is om uitsluitend door een huishouden of daarmee gelijk te stellen groep van personen, dat het hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar te worden gebruikt voor toeristisch of recreatief gebruik.

Ingevolge artikel 2.12.4, eerste lid, voorzien bestemmingsplannen niet in wijziging van geldende bestemmingsplannen waarbij aan een recreatiewoning die op enig moment als zodanig is gebouwd, een woonbestemming wordt toegekend.

Ingevolge het tweede lid kan in afwijking van het bepaalde in het eerste lid aan recreatiewoningen een woonbestemming worden toegekend voor zover deze recreatiewoningen al vóór of op 31 oktober 2003 permanent bewoond werden en deze permanente bewoning sindsdien onafgebroken is voortgezet voor zover voldaan wordt aan de eisen van het Bouwbesluit 2003 voor (bestaande) reguliere woningen, voldaan wordt aan relevante milieuwet- en regelgeving en de recreatiewoningen in stads- en dorpsrandgebieden staan voor zover het niet gaat om gebieden die zijn aangewezen als Ecologische Hoofdstructuur en Nationaal Landschap.

3.7. In paragraaf 4.2.3 van de omgevingsvisie staat dat aan het toekennen van een woonbestemming aan permanent bewoonde recreatiewoningen alleen medewerking zal worden verleend als wordt voldaan aan de rijkscriteria uit de Nota Ruimte en als het gaat om een locatie aansluitend aan bestaand stads- of dorpsgebied.

3.8. De Afdeling is van oordeel dat de raad zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de woningen op de percelen [locaties c, d en e] op enig moment als recreatiewoning zijn gebouwd, zodat artikel 2.12.4, eerste lid, van de omgevingsverordening van toepassing is op deze woningen. Voor de woningen op de percelen [locaties c en d] is in 1963 een bouwvergunning verleend voor het vervangen van twee zomerhuisjes. Wat betreft de woning op het perceel [locatie e] is weliswaar in 1980 een bouwvergunning verleend voor het gedeeltelijk veranderen en vergroten van een woonhuis, maar aan [appellant sub 2a] is in 1996 een bouwvergunning verleend voor het vernieuwen van een recreatiewoning op dit perceel. Ter zitting is voorts vast komen te staan dat na de verlening van de bouwvergunning in 1996, de oude woning op het perceel [locatie e] is afgebroken en een nieuwe woning is gebouwd.

3.9. De raad heeft zich voorts in redelijkheid in navolging van het college van gedeputeerde staten op het standpunt kunnen stellen dat de percelen [locaties c, d en e] niet in een stadsrandgebied als bedoeld in artikel 2.12.4, tweede lid, van de omgevingsverordening liggen. Gelet op de afstand van ten minste ongeveer 0,5 km van de percelen tot de stad Almelo en nu tussen de percelen en de stad Almelo bos ligt, heeft de raad aannemelijk gemaakt dat Tusveld nu en in de toekomst niet in aanmerking komt voor stadsuitleg. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de raad ter zitting heeft verklaard dat hij het bos waarin de percelen liggen wil behouden als groene long voor Almelo. Anders dan [appellanten sub 1] betogen, stelt de raad met de uitleg dat alleen een gebied dat op termijn wellicht in aanmerking komt voor stadsuitleg, een stadsrandgebied als bedoeld in artikel 2.12.4, tweede lid, van de omgevingsverordening is, niet een extra beperking ten opzichte van de omgevingsverordening, maar wordt met die uitleg louter het begrip stadsrandgebied nader geconcretiseerd. Gelet op de toelichting bij de omgevingsverordening acht de Afdeling de uitleg van de raad niet onredelijk of onjuist. Dat de percelen op de kaart behorende bij de omgevingsvisie in een gebied liggen dat is aangemerkt als stadsrandgebied doet daar niet aan af. De kaart wordt immers in de toelichting bij artikel 2.12.4 van de omgevingsverordening niet genoemd en ook uit de omgevingsverordening volgt niet dat de kaart bindend is bij de uitleg van het begrip stadsrandgebied.

Nu niet wordt voldaan aan de voorwaarde in artikel 2.12.4, tweede lid, van de omgevingsverordening dat de recreatiewoningen in een stads- of dorpsrandgebied liggen en op dit punt niet is voorzien in een ontheffingsbevoegdheid kan geen uitzondering worden gemaakt op het verbod in het eerste lid. De raad heeft zich derhalve terecht op het standpunt gesteld dat de omgevingsverordening zich verzet tegen het toekennen van een woonbestemming aan de woningen op de percelen [locaties c, d en e].

3.10. De Afdeling overweegt voorts dat niet is vast komen te staan of de woning op het perceel [locatie f] al dan niet als recreatiewoning is gebouwd. Voor deze woning zijn geen bouwvergunningen van voor 2 april 2003 bekend. De woning wordt ook niet genoemd in een brief van de gemeente Borne van november 1987 als noodwoning die permanent wordt bewoond. De raad behoefde in redelijkheid aan deze woning geen woonbestemming toe te kennen, nu aan deze woning onder het voorheen geldende plan de aanduiding "recreatiewoning - overgangsrecht van toepassing" was toegekend, welke aanduiding in rechte onaantastbaar is geworden. Dat deze woning reeds sinds lange tijd permanent wordt bewoond maakt dit niet anders.

3.11. Wat betreft het betoog van [appellanten sub 1] en [appellanten sub 2] dat aan verscheidene nabijgelegen percelen wel een woonbestemming is toegekend, wordt overwogen dat de situatie op de percelen [locaties h, j en k] niet vergelijkbaar is met de situatie op de percelen [locaties c, d en e]. Op het perceel [locatie h] is immers in tegenstelling tot de percelen [locaties c t/m f] geen sprake van een woning waaraan onder het voorheen geldende plan de aanduiding "rekreatiewoning - overgangsrecht" was toegekend, maar van een woning die legaal is gebouwd ter vervanging van een andere woning. Voorts was aan de woningen op de percelen [locaties j en k] in tegenstelling tot de woningen op de percelen [locaties c t/m f] onder het voorheen geldende plan de aanduiding "woning - overgangsrecht van toepassing" toegekend. Wat betreft de situatie op het perceel [locatie i] heeft de raad zich op het standpunt gesteld dat aan dit perceel onder het voorheen geldende plan de bestemming "Woondoeleinden" was toegekend. Gelet op de akte van levering van 28 maart 2002 ten aanzien van dit perceel en nu in het deskundigenbericht staat dat aan dit perceel onder het voorheen geldende plan de bestemming "Bos" was toegekend, kan worden betwijfeld of het standpunt van de raad juist is. Ook als het standpunt van de raad onjuist is, noopt het gelijkheidsbeginsel er evenwel niet toe dat vanwege een mogelijke fout van de raad aan de percelen [locaties c t/m f] een woonbestemming moet worden toegekend.

3.12. Voor zover [appellanten sub 1] en [appellanten sub 2] aanvoeren dat niet aannemelijk is dat de permanente bewoning binnen de planperiode zal worden beëindigd en om die reden een woonbestemming had moeten worden toegekend, wordt wat betreft de percelen [locaties d, e en f] overwogen dat de permanente bewoning op deze percelen onder het overgangsrecht is gebracht. De woningen op deze percelen werden ten tijde van de inwerkingtreding van het plan permanent bewoond en deze permanente bewoning was niet in strijd met het voorheen geldende plan. Niet in geschil is dat deze woningen in ieder geval sinds het tijdstip van inwerkingtreding van het voorheen geldende plan in 1986 permanent worden bewoond. Ten aanzien van de permanente bewoning van deze woningen kon een beroep worden gedaan op het overgangsrecht van het voorheen geldende plan. Het opnieuw onder het overgangsrecht brengen van gebruik kan onder omstandigheden aanvaardbaar zijn. Hiervoor is in gevallen als de voorliggende in ieder geval vereist dat de gerechtvaardigde verwachting bestaat dat het bestaande gebruik binnen de planperiode zal worden beëindigd. Het is evenwel niet aannemelijk gemaakt dat de permanente bewoning van de woningen op de percelen [locaties d, e en f] binnen de planperiode zal worden beëindigd. Gelet hierop heeft de raad niet in redelijkheid het gebruik opnieuw onder het overgangsrecht kunnen brengen. Dit betekent niet dat een woonbestemming aan deze percelen had moeten worden toegekend, nu gebruik in strijd met een geldende bestemming dan wel gebruik dat onder het overgangsrecht valt in beginsel geen gerechtvaardigde rechten en verwachtingen doet ontstaan dat een woonbestemming wordt toegekend. Het had evenwel op de weg van de raad gelegen om te overwegen of voor de percelen [locaties d, e en f] een uitsterfregeling in het plan had kunnen worden opgenomen. Een dergelijke uitsterfregeling kan bijvoorbeeld inhouden dat deze woningen weliswaar als recreatiewoning met de daarbij behorende bouwregels worden bestemd, maar dat in afwijking van het verbod van permanente bewoning, permanente bewoning van deze recreatiewoningen wordt toegestaan, met dien verstande dat bij beëindiging van de permanente bewoning van de woningen, dit gebruik niet langer is toegestaan. Een dergelijke uitsterfregeling is niet in strijd met de omgevingsverordening nu daarmee louter bestaande rechten worden gerespecteerd.

Nu de raad niet in redelijkheid de permanente bewoning op de percelen [locaties d, e en f] opnieuw onder het overgangsrecht heeft kunnen brengen en de raad evenmin inzichtelijk heeft gemaakt of voor deze percelen in het plan een andere regeling had kunnen worden opgenomen, is het besluit in zoverre onzorgvuldig tot stand gekomen.

3.13. De Afdeling overweegt voorts wat betreft het perceel [locatie c] dat de desbetreffende woning sinds 2005 niet meer permanent wordt bewoond, zodat voor een gebruik als burgerwoning geen beroep kan worden gedaan op het in artikel 36, lid 36.4, van de planregels bedoelde toegelaten voortgezette gebruik. De raad hoefde reeds daarom geen aanleiding te zien een woonbestemming toe te kennen aan dit perceel, nog afgezien van de omstandigheid dat de omgevingsverordening zich daartegen verzet.

4. In hetgeen [appellanten sub 1] en [appellanten sub 2] hebben aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover het betreft de plandelen met de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatie" voor de percelen [locatiesd, e en f], is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Het beroep van [appellanten sub 2] is gegrond en het beroep van [appellanten sub 1] is in zoverre gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) te worden vernietigd.

In hetgeen [appellanten sub 1] voor het overige hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

In het overige door [appellanten sub 1] aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

Het beroep van [appellanten sub 1] is voor het overige ongegrond.

Het beroep van [appellanten sub 3]

5. [appellanten sub 3] betogen dat ten onrechte aan het perceel [locatie l] de bestemming "Wonen" is toegekend. Hiertoe voeren zij aan dat de woning op dit perceel als tweede bedrijfswoning bij de naastgelegen varkenshouderij van [appellant sub 3a] op het perceel [locatie m] is gebouwd met een bouwvergunning en vrijstelling op grond van artikel 19 van de WRO. Volgens [appellanten sub 3] verrichten [bewoners], die de woning bewonen, in familieverband werkzaamheden voor de varkenshouderij en kan de woning daarom als tweede bedrijfswoning worden aangemerkt. Voorts voeren [appellanten sub 3] aan dat de bestemming "Wonen" een belemmering vormt voor de uitbreiding van de varkenshouderij. Volgens hen had de raad ook de aanduiding "voormalige agrarische bedrijfswoning" aan de woning op het perceel [locatie l] kunnen toekennen. Verder voeren zij aan dat het bouwvlak voor het perceel [locatie m] ten onrechte is verkleind ten opzichte van het voorheen geldende plan. Volgens [appellanten sub 3] worden de noodzakelijke uitbreidingsmogelijkheden van de varkenshouderij daardoor ten onrechte beperkt.

5.1. De raad stelt zich op het standpunt dat aan het perceel [locatie l] de bestemming "Wonen" is toegekend omdat de woning niet als tweede bedrijfswoning, maar als burgerwoning wordt gebruikt. Volgens de raad is in 2001 een bouwvergunning verleend voor de bouw van een tweede bedrijfswoning, omdat de varkenshouderij van [appellant sub 3a] zou uitbreiden en een tweede bedrijfswoning daarom aanvaardbaar was. De huidige werkzaamheden van [bewoners] voldoen volgens de raad evenwel niet aan de voorwaarden die aan een tweede bedrijfswoning worden gesteld, omdat zij beiden een ander hoofdberoep uitoefenen. Voorts is volgens de raad de omvang van het bouwvlak op het perceel [locatie m] verkleind om voldoende afstand te creëren tussen het bouwvlak en de woning op het perceel [locatie l], zodat toekomstige conflictsituaties kunnen worden voorkomen.

5.2. Aan het perceel [locatie l] is de bestemming "Wonen" toegekend. Aan het perceel [locatie m] zijn de bestemming "Agrarisch met waarden" en een bouwvlak toegekend. Het bouwvlak van het perceel [locatie m] is ten opzichte van het bouwvlak onder het voorheen geldende plan aan de noordoostzijde verkleind. De afstand van de grens van het bouwvlak op het perceel [locatie m] tot de gevel van de woning op het perceel [locatie l] is ten minste ongeveer 85 m. Er zijn geen andere burgerwoningen dan wel woningen van andere veehouderijen dichterbij gelegen.

Ingevolge artikel 4, lid 4.1, aanhef en onder a, van de planregels, voor zover hier van belang, zijn de voor "Agrarisch met waarden" aangewezen gronden onder meer bestemd voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf en bestaande bedrijfswoningen.

Ingevolge lid 4.2, onder 4.2.1, aanhef en onder a, moeten bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen binnen het bouwvlak gebouwd worden.

Ingevolge lid 4.3, onder 4.3.1, aanhef en onder a, kan bij een omgevingsvergunning worden afgeweken van het bepaalde in 4.2.1, aanhef en onder a, voor het overschrijden van de bouwgrenzen, mits de bouwgrenzen met maximaal 25 m worden overschreden, de overschrijding noodzakelijk is in verband met een doelmatige uitoefening van het bedrijf, niet reeds eerder een omgevingsvergunning voor het overschrijden van bouwgrenzen is verleend, geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in de omgeving aanwezige waarden en functies en geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden.

Ingevolge artikel 18, lid 18.1, aanhef en onder a, voor zover hier van belang, zijn de voor "Wonen" aangewezen gronden bestemd voor de bestaande woningen.

Onder het voorheen geldende plan was aan de percelen [locatie l] en [locatie m] de bestemming "Agrarisch gebied" met een bouwvlak toegekend. Binnen deze bestemming waren burgerwoningen niet toegestaan.

Aan de maatschap van [appellanten sub 3] is op 3 juni 1997 krachtens de Hinderwet een oprichtingsvergunning voor een varkenshouderij verleend. In 2001 is met een vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de WRO een bouwvergunning verleend voor de bouw van een tweede bedrijfswoning op het perceel [locatie l].

5.3. Als gevolg van de bestemming "Wonen" op het perceel [locatie l] en de daarmee verband houdende verkleining van het bouwvlak op het perceel [locatie m] worden de uitbreidingsmogelijkheden van de varkenshouderij van [appellant sub 3a] beperkt. [appellanten sub 3] hebben in dit verband aangegeven dat bij de situering van de stallen in 1998 rekening is gehouden met uitbreidingsmogelijkheden aan de noordoostzijde van het perceel [locatie m] en dat uitbreidingen aan deze zijde van het perceel daarom uit het oogpunt van een efficiënte bedrijfsvoering voor de hand liggen. De raad heeft niet inzichtelijk gemaakt welk belang zich ertegen verzet dat aan het perceel [locatie l] een agrarische bestemming wordt toegekend. Ook als het feitelijke gebruik van de woning als burgerbewoning moet worden aangemerkt, betekent dat nog niet dat de bestemming "Wonen" uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening aanvaardbaar is. De raad heeft de gevolgen van de bestemming "Wonen" op het perceel [locatie l] voor de uitbreidingsmogelijkheden van de varkenshouderij van [appellant sub 3a], waarvan niet in geschil is dat deze bedrijfseconomisch noodzakelijk zijn, onvoldoende in zijn besluitvorming betrokken.

6. In hetgeen [appellanten sub 3] hebben aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Agrarisch met waarden" voor het perceel [locatie m] en het plandeel met de bestemming "Wonen" voor het perceel [locatie l], is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Het beroep van [appellanten sub 3] is gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb te worden vernietigd.

Het beroep van [appellante sub 4]

7. [appellante sub 4] betoogt dat het plan ingrijpend is gewijzigd ten opzichte van het ontwerpplan. Volgens haar had daarom een nieuw ontwerpplan ter inzage moeten worden gelegd.

De Afdeling overweegt dat de raad bij de vaststelling van het plan daarin wijzigingen kan aanbrengen ten opzichte van het ontwerp. Slechts indien de afwijkingen van het ontwerp naar aard en omvang zodanig groot zijn dat een wezenlijk ander plan zou worden vastgesteld, dient de wettelijke procedure opnieuw te worden doorlopen. Vaststaat dat de raad in dit geval het plan heeft vastgesteld met een aantal wijzigingen. Mede gelet op de omstandigheid dat het plan betrekking heeft op het buitengebied van Almelo zijn de afwijkingen van het ontwerp naar het oordeel van de Afdeling naar aard en omvang niet zo groot dat geoordeeld moet worden dat een wezenlijk ander plan voorligt.

8. [appellante sub 4] betoogt dat het plan ten onrechte niet de opslag van menggranulaat en bouwmaterialen toestaat op haar perceel, omdat de ruimtelijke uitstraling daarvan niet verschilt van de ruimtelijke uitstraling van de opslag van grond, grind en zand.

8.1. Volgens de raad staat het plan de opslag van zand, grond en grind toe op het perceel van [appellante sub 4], maar niet de opslag van menggranulaat en bouwmaterialen, omdat dit bewerkte materialen of sloop- en bouwafval betreft.

8.2. [appellante sub 4] is gevestigd op het perceel [locatie n]. Aan dit perceel zijn gedeeltelijk de bestemming "Bedrijf" met de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - overige bedrijvigheid" en gedeeltelijk de bestemming "Agrarisch" toegekend. De gronden met de bestemming "Bedrijf" liggen voor het grootste deel ten noorden van de gronden met de bestemming "Agrarisch" met uitzondering van een strook grond met een breedte van ongeveer 10 m ten westen van de gronden met de bestemming "Agrarisch". Deze strook grond loopt van Pepershaar naar de overige gronden met de bestemming "Bedrijf". De gronden met de bestemming "Bedrijf" hebben een oppervlakte van ongeveer 4360 m2. De gronden met de bestemming "Agrarisch" hebben een oppervlakte van ongeveer 2470 m2.

Ingevolge artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder a, van de planregels, voor zover hier van belang, zijn de voor "Agrarisch" aangewezen gronden bestemd voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf.

Ingevolge artikel 5, lid 5.1, aanhef en onder a, voor zover hier van belang, zijn de voor "Bedrijf" met de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - overige bedrijvigheid" aangewezen gronden bestemd voor een bedrijf als bedoeld in Bijlage 2 kolom "type bedrijf" met bijbehorende wegen en paden.

Ingevolge lid 5.2, onder 5.2.1 en c, mag de oppervlakte van bedrijfsgebouwen maximaal de in Bijlage 2 kolom "toegestaan m2 bij recht" per bedrijf aangegeven oppervlakte bedragen.

In Bijlage 2 staat dat op het perceel [locatie n] een grond/zand/grindhandel/shovelbedrijf en containervervoerbedrijf en maximaal 800 m2, exclusief woning en daarbij behorende bouwwerken, aan bebouwing zijn toegestaan.

[appellante sub 4] exploiteert een shovelbedrijf, zand- en grindhandel en een containerverhuurbedrijf, waarvoor in 1994 een vergunning krachtens de Hinderwet is verleend. Het bedrijf ligt in het buitengebied.

Onder het voorheen geldende plan was op het perceel [locatie o/n] een shovelbedrijf, zand- en grindhandel annex containervervoerbedrijf toegestaan. Er was geen opslag van sloopmaterialen toegestaan op het perceel.

8.3. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid heeft kunnen weigeren om de opslag van menggranulaat en bouwmaterialen toe te staan. De opslag van deze materialen was ook niet toegestaan onder het voorheen geldende plan. Voorts heeft de opslag van bewerkte stoffen, zoals menggranulaat en bouwmaterialen, andere gevolgen voor het aanzicht van de omgeving dan de opslag van onbewerkte stoffen zoals zand, grond en grind. Anders dan [appellante sub 4] betoogt, verschillen de opslag van menggranulaat en bouwmaterialen en de opslag van zand, grond en grind wat betreft ruimtelijke uitstraling van elkaar. De Afdeling betrekt bij haar oordeel dat het bedrijf in een groene landelijke omgeving ligt.

9. [appellante sub 4] betoogt voorts dat de inrit naar haar bedrijf ten onrechte niet als zodanig is bestemd. Deze ligt binnen de bestemming "Wonen" voor het naastgelegen perceel [locatie o] en niet is voorzien in een bijzondere aanduiding.

9.1. Volgens de raad is de inrit naar het bedrijf van [appellante sub 4] niet als zodanig bestemd, omdat voor niet-agrarische bedrijven in het buitengebied in beginsel alleen de bestaande legale situatie als zodanig is bestemd. Voorts wijst de raad erop dat het bedrijf van [appellante sub 4] kan worden ontsloten via het perceel [locatie n].

9.2. De inrit naar het bedrijf van [appellante sub 4] ligt ten westen van de woning op het perceel [locatie o]. Dit perceel is gelegen ten westen van het perceel [locatie n]. Aan het perceel [locatie o] is de bestemming "Wonen" toegekend.

Ingevolge artikel 18, lid 18.1, aanhef en onder a, voor zover hier van belang, zijn de voor "Wonen" aangewezen gronden bestemd voor de bestaande woningen met bijbehorende tuinen en erven.

Onder het voorheen geldende plan was aan het perceel [locatie o] de bestemming "Woondoeleinden" toegekend. Binnen deze bestemming waren inritten ten behoeve van bedrijven niet toegestaan.

9.3. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid heeft kunnen weigeren om de inrit van [appellante sub 4] als zodanig te bestemmen, nu de inrit in strijd was met het voorheen geldende plan en illegaal tot stand is gekomen. Voorts wordt de bedrijfsvoering van [appellante sub 4] daardoor niet ernstig aangetast, nu het bedrijf kan worden ontsloten via de strook grond met de bestemming "Bedrijf" die van de openbare weg naar de overige gronden met de bestemming "Bedrijf" op het perceel [locatie n] loopt.

10. [appellante sub 4] betoogt verder dat ten onrechte aan een gedeelte van haar perceel de bestemming "Agrarisch" en niet de bestemming "Bedrijf" is toegekend, zodat haar bedrijf niet uitgebreid kan worden. Hiertoe voert zij aan dat het een kleinschalige uitbreiding van haar bedrijf betreft voor het stallen van bouwmateriaal en dat de door haar gewenste uitbreiding niet zal leiden tot negatieve gevolgen voor de omgeving of het milieu. In dit verband wijst [appellante sub 4] erop dat rondom haar perceel een aarden wal met houtopstanden is gelegen, zodat de landschappelijke uitstraling van het buitengebied niet wordt aangetast.

10.1. De raad stelt zich op het standpunt dat uit het provinciale beleid volgt dat bij een grootschalige uitbreiding van niet-agrarische bedrijven in het buitengebied een investering in de ruimtelijke kwaliteit is vereist. Volgens de raad is de door [appellante sub 4] gewenste uitbreiding grootschalig van aard en kan de aarden wal met houtopstanden niet als een toereikende investering in de ruimtelijke kwaliteit worden beschouwd.

10.2. Ingevolge artikel 2.1.6, eerste lid, van de omgevingsverordening kunnen bestemmingsplannen voor de groene omgeving - met inachtneming van het bepaalde in artikel 2.1.3 en artikel 2.1.4 en het bepaalde in artikel 2.1.5 - voorzien in nieuwvestiging en grootschalige uitbreidingen van bestaande functies in de groene omgeving, uitsluitend indien hier sociaaleconomische en/of maatschappelijke redenen voor zijn en is aangetoond dat het verlies aan ecologische en/of landschappelijke waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van de ruimtelijke kwaliteit in de omgeving.

10.3. De raad heeft de door [appellante sub 4] gewenste uitbreiding in redelijkheid als grootschalig kunnen aanmerken. De gronden met de bestemming "Agrarisch" op het perceel [locatie n] hebben immers een oppervlakte van ongeveer 2470 m2 en het bedrijf van [appellante sub 4] zou dan uitbreiden met ongeveer de helft van de huidige toegestane oppervlakte voor het bedrijf. Voorts heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de aarden wal met houtopstanden rondom het perceel van [appellante sub 4] niet als een toereikende investering in de ruimtelijke kwaliteit kan worden beschouwd. Dat als gevolg van deze wal bij een uitbreiding de landschappelijke uitstraling van de omgeving niet wordt aangetast, betekent immers niet dat de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving wordt versterkt, zoals in artikel 2.1.6 van de omgevingsverordening wordt geëist. Niet is gebleken dat [appellante sub 4] ten tijde van de vaststelling van het plan voornemens was door investeringen de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving te versterken. Gelet op het voorgaande heeft de raad zich terecht op het standpunt gesteld dat de door [appellante sub 4] gewenste uitbreiding niet in overeenstemming was met artikel 2.1.6 van de omgevingsverordening.

11. [appellante sub 4] betoogt voorts dat aan het perceel [locatie p] ten onrechte de bestemming "Wonen" is toegekend. Zij voert hiertoe aan dat als gevolg hiervan haar bedrijfsvoering zal worden belemmerd. Ook zijn volgens [appellante sub 4] de milieuhygiënische gevolgen van haar bedrijf voor het woon- en leefklimaat op het perceel [locatie p] onvoldoende onderzocht.

11.1. Volgens de raad is voor de woning op het perceel [locatie p] in 2006 een in rechte onaantastbare vrijstelling op grond van artikel 19 van de WRO verleend en is beoogd planologisch vast te leggen hetgeen met deze vrijstelling mogelijk is gemaakt.

11.2. Met het plan is beoogd om hetgeen met de vrijstelling ter plaatse mogelijk is gemaakt, planologisch vast te leggen. Onder deze omstandigheden sluit de afweging die de raad bij de vaststelling van het plan heeft moeten maken, nauw aan bij de afweging van het college van burgemeester en wethouders in het kader van de vrijstelling. De verandering van het gebruik die mogelijk is gemaakt door de verleende vrijstelling is in rechte onaantastbaar geworden en moet derhalve voor rechtmatig worden gehouden. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de raad in dit geval een andere afweging had moeten maken, nu het plan niet verschilt van hetgeen de vrijstelling mogelijk maakt en [appellante sub 4] niet heeft gesteld dat er ten tijde van de vaststelling van het plan een verandering van omstandigheden was ten opzichte van het besluit tot verlening van de vrijstelling die daartoe noopte.

12. In hetgeen [appellante sub 4] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep van [appellante sub 4] is ongegrond.

Het beroep van [appellante sub 5]

13. [appellante sub 5] betoogt dat het plan ten onrechte niet een uitbreiding van haar transportbedrijf mogelijk maakt. Hiertoe voert zij aan dat een uitbreiding geen nadelige gevolgen zal hebben voor de omgeving. Volgens [appellante sub 5] is het de bedoeling dat de vrachtwagens achter een nieuw te bouwen bedrijfsgebouw worden geparkeerd. Dit bedrijfsgebouw zal als geluidwerende voorziening werken. Voorts blijkt volgens [appellante sub 5] uit onderzoek dat in 2011 is verricht dat de normen voor geluidbelasting niet worden overschreden. [appellante sub 5] voert verder aan dat zij bereid is om beplanting rondom haar perceel aan te leggen, zodat de ruimtelijke uitstraling van haar perceel zal verbeteren. Volgens [appellante sub 5] klemt het te meer dat het plan geen uitbreiding van haar transportbedrijf mogelijk maakt, nu onder het voorheen geldende plan aan een gedeelte van de gronden waarop zij haar bedrijf wil uitbreiden de bestemming "Bedrijf" was toegekend. Tot slot wijst [appellante sub 5] erop dat aan het nabijgelegen transportbedrijf op het perceel [locatie q] wel een grotere bebouwingsoppervlakte ten opzichte van de huidige bebouwing is toegekend.

13.1. De raad stelt zich op het standpunt dat uit het provinciale beleid volgt dat bij een grootschalige uitbreiding van niet-agrarische bedrijven in het buitengebied, zoals de door [appellante sub 5] gewenste uitbreiding, een investering in de ruimtelijke kwaliteit is vereist.

13.2. [appellante sub 5] is gevestigd op het perceel [locatie r]. Aan dit perceel zijn gedeeltelijk de bestemming "Bedrijf" met de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - overige bedrijvigheid" en gedeeltelijk de bestemming "Agrarisch" toegekend. De gronden met de bestemming "Bedrijf" hebben een oppervlakte van ongeveer 4090 m2.

Ingevolge artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder a, van de planregels, voor zover hier van belang, zijn de voor "Agrarisch" aangewezen gronden bestemd voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf.

Ingevolge artikel 5, lid 5.1, aanhef en onder a, voor zover hier van belang, zijn de voor "Bedrijf" met de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - overige bedrijvigheid" aangewezen gronden bestemd voor een bedrijf als bedoeld in Bijlage 2 kolom "type bedrijf".

Ingevolge lid 5.2, onder 5.2.1 en c, mag de oppervlakte van bedrijfsgebouwen maximaal de in Bijlage 2 kolom "toegestaan m2 bij recht" per bedrijf aangegeven oppervlakte bedragen.

In Bijlage 2 staat dat op het perceel [locatie r] een transportbedrijf en maximaal 320 m2, exclusief woning en daarbij behorende bouwwerken, aan bebouwing zijn toegestaan.

13.3. Een voorlopig schetsplan van [appellante sub 5] ten tijde van de vaststelling van het plan voorziet erin de bestaande bebouwing op haar gronden te slopen en te vervangen door een nieuw bedrijfsgebouw met een oppervlakte van ongeveer 850 m2 en het terrein van haar bedrijf, inclusief bedrijfswoning, uit te breiden tot een oppervlakte van ongeveer 7650 m2.

13.4. De raad heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de door [appellante sub 5] ten tijde van de vaststelling van het plan gewenste uitbreiding grootschalig van aard is. De oppervlakte van de bedrijfsbebouwing zou dan immers meer dan verdubbelen ten opzichte van de toegestane oppervlakte van 320 m2 voor de bedrijfsbebouwing. Voorts zou het bedrijfsterrein van [appellante sub 5], inclusief bedrijfswoning, bijna verdubbeld worden ten opzichte van de huidige oppervlakte van ongeveer 4090 m2 voor de gronden met de bestemming "Bedrijf". Dat aan een gedeelte van de gronden waarop [appellante sub 5] wil uitbreiden onder het voorheen geldende plan de bestemming "Bedrijf" was toegekend, doet daaraan niet af. In het deskundigenbericht staat namelijk dat het bestemmingsvlak aan de westzijde evenredig is verkleind vanwege de gewijzigde situering van de bedrijfswoning en het daarvoor uitgebreide bestemmingsvlak. De oppervlakte van de gronden met de bestemming "Bedrijf" was dus onder het voorheen geldende plan per saldo niet groter dan de huidige oppervlakte van de gronden met de bestemming "Bedrijf". Verder blijkt uit het voorlopig schetsplan of anderszins niet dat [appellante sub 5] ten tijde van de vaststelling van het plan voornemens was om een investering ter versterking van de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving te doen. De raad heeft zich derhalve terecht op het standpunt gesteld dat de door [appellante sub 5] gewenste uitbreiding niet in overeenstemming was met artikel 2.1.6 van de omgevingsverordening.

13.5. Wat betreft het betoog van [appellante sub 5] dat aan het naastgelegen transportbedrijf op het perceel [locatie q] wel een grotere bebouwingsoppervlakte ten opzichte van de huidige bebouwing is toegekend, overweegt de Afdeling dat in de nota van zienswijzen staat dat het verzoek om uitbreiding van dit transportbedrijf wordt afgewezen. Anders dan [appellante sub 5] aanvoert, heeft dit transportbedrijf derhalve evenals het bedrijf van [appellante sub 5] geen extra uitbreidingsmogelijkheden gekregen.

14. In hetgeen [appellante sub 5] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep van [appellante sub 5] is ongegrond.

Proceskosten

15. De raad dient ten aanzien van [appellanten sub 1], [appellanten sub 2] en [appellanten sub 3] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. Ten aanzien van [appellante sub 4] en [appellante sub 5] bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart de beroepen van [appellant sub 2a] en [appellant sub 2b] en van [appellanten sub 3] geheel en het beroep van [appellanten sub 1] gedeeltelijk gegrond;

II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Almelo van 29 maart 2011 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied Almelo", voor zover het betreft:

a. het plandeel met de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatie" voor het perceel [locatie d];

b. het plandeel met de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatie" voor het perceel [locatie e];

c. het plandeel met de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatie" voor het perceel [locatie f];

d. het plandeel met de bestemming "Agrarisch met waarden" voor het perceel [locatie m];

e. het plandeel met de bestemming "Wonen" voor het perceel [locatie l];

III. verklaart de beroepen van [appellanten sub 4] en [appellante sub 5] geheel en het beroep van [appellanten sub 1] voor het overige ongegrond;

IV. veroordeelt de raad van de gemeente Almelo tot vergoeding van in verband met de behandeling van de beroepen opgekomen proceskosten ten aanzien van:

- [appellanten sub 1] tot een bedrag van € 921,52 (zegge: negenhonderdeenentwintig euro en tweeënvijftig cent), waarvan € 874,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;

- [appellanten sub 2] tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;

- [appellanten sub 3] tot een bedrag van € 1.092,50 (zegge: duizendtweeënnegentig euro en vijftig cent), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;

V. gelast dat de raad van de gemeente Almelo aan de hierna vermelde appellanten het door hen voor de behandeling van hun beroepen betaalde griffierecht vergoedt:

- € 152,00 (zegge: honderdtweeënvijftig euro) voor [appellanten sub 1], met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;

- € 152,00 (zegge: honderdtweeënvijftig euro) voor [appellanten sub 2], met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;

- € 152,00 (zegge: honderdtweeënvijftig euro) voor [appellanten sub 3], met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.

Aldus vastgesteld door mr. M.W.L. Simons-Vinckx, voorzitter, en drs. W.J. Deetman en mr. F.C.M.A. Michiels, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Bechinka, ambtenaar van staat.

w.g. Simons-Vinckx w.g. Bechinka
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 26 september 2012

371-703.