Uitspraak 201110142/1/A4


Volledige tekst

201110142/1/A4.
Datum uitspraak: 26 september 2012

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

de stichting Stichting Duinbehoud, gevestigd te Leiden,
appellante,

en

het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 18 maart 2011 heeft het college krachtens de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbw) vergunning verleend voor de aanleg en het gebruik van een fietspad tussen Kijkduin en Hoek van Holland en voor de herinrichting van het duingebied in de Van Dixhoorndriehoek.

Bij besluit van 9 augustus 2011 heeft het college het door Stichting Duinbehoud hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft Stichting Duinbehoud beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift en een aanvulling daarop ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 augustus 2012, waar Stichting Duinbehoud, vertegenwoordigd door ir. J. Duindam en A.J.A. van Schie, en het college, vertegenwoordigd door mr. M. Contant, M.L. de Koning, C.T.M. Vertegaal, C. Bos en G.J.J. Overbeek,
zijn verschenen.

Overwegingen

Fietspad

1. Het fietspad (F370) waarvoor vergunning is verleend loopt grotendeels door een recent in het kader van de kustversterking opgespoten duinenrij, en voor een klein deel door bestaand duingebied, waaronder het gebied "Solleveld en Kapittelduinen", om aan te sluiten op al bestaande fietspaden.

Wettelijk kader

2. Ingevolge artikel 10, eerste lid, van de Nbw kan de minister bij besluit een natuurmonument aanwijzen als beschermd natuurmonument.

Ingevolge artikel 10a, eerste lid, wijst de minister gebieden aan ter uitvoering van richtlijn 79/409/EEG van de Raad van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand (PbEG L 103) (hierna: Vogelrichtlijn) en richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PbEG L 206) (hierna: Habitatrichtlijn).

Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onderdeel n, onder 1 en 3,

is een Natura 2000-gebied een gebied dat is aangewezen op grond van

artikel 10a, eerste lid, of een gebied dat voorkomt op de lijst van gebieden van communautair belang, bedoeld in artikel 4, tweede lid, van de Habitatrichtlijn.

Ingevolge artikel 15a, tweede lid, vervalt een besluit houdende de aanwijzing van een natuurmonument als beschermd natuurmonument als bedoeld in artikel 10, eerste lid, met ingang van het tijdstip waarop doch slechts voor zover dat beschermd natuurmonument deel uitmaakt van een aangewezen gebied als bedoeld in artikel 10a, eerste lid.

Ingevolge artikel 16, eerste lid, is het verboden zonder vergunning in een beschermd natuurmonument handelingen te verrichten die schadelijk kunnen zijn voor het natuurschoon, voor de natuurwetenschappelijke betekenis van het beschermd natuurmonument of voor dieren en planten in het beschermd natuurmonument of die het beschermd natuurmonument ontsieren.

Ingevolge het tweede lid van artikel 16 worden als schadelijke handelingen in elk geval aangemerkt handelingen die de in het besluit tot aanwijzing als beschermd natuurmonument vermelde wezenlijke kenmerken van het beschermde natuurmonument aantasten.

Ingevolge artikel 19d, eerste lid, is het verboden zonder vergunning projecten of andere handelingen te realiseren onderscheidenlijk te verrichten die gelet op de instandhoudingsdoelstelling de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in een Natura 2000-gebied kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen. Zodanige projecten of andere handelingen zijn in ieder geval projecten of handelingen die de natuurlijke kenmerken van het desbetreffende gebied kunnen aantasten.

Beschermingsregime

3. Het duingebied "Solleveld en Kapittelduinen" waarin het fietspad wordt aangelegd komt voor op de lijst van gebieden van communautair belang, bedoeld in artikel 4, tweede lid, van de Habitatrichtlijn en is daarom ingevolge artikel 1, aanhef en onderdeel n, onder 3, van de Nbw een

Natura 2000-gebied. Het Natura 2000-gebied Solleveld en Kapittelduinen omvat de beschermde natuurmonumenten "Solleveld" en "Kapittelduinen". Het gebied bevat geen speciale beschermingszone in de zin van de Vogelrichtlijn.

3.1. Bij besluit van 27 september 2011 is het Natura 2000-gebied Solleveld en Kapittelduinen krachtens artikel 10a, eerste lid, van de Nbw aangewezen. Dit brengt mee dat vanaf die datum ingevolge artikel 15a, tweede lid, van de Nbw de aanwijzingen van Solleveld en Kapittelduinen als beschermde natuurmonumenten, voor zover deze deel uitmaken van het Natura 2000-gebied, zijn vervallen. Dit heeft echter plaatsgevonden na het nemen van het bestreden besluit, en de toetsing van dat besluit gebeurt aan de hand van de destijds geldende situatie, waarin het duingebied zowel Natura 2000-gebied als beschermd natuurmonument was.

3.2. Vanwege de gevolgen voor het Natura 2000-gebied is een vergunning als bedoeld in artikel 19d van de Nbw verleend en vanwege de gevolgen voor de beschermde natuurmonumenten een vergunning als bedoeld in artikel 16. De gevolgen voor het Natura 2000-gebied betreffen onder meer verslechterende gevolgen voor witte en grijze duinen. De gevolgen voor de beschermde natuurmonumenten betreffen onder meer verstorende gevolgen voor vogels en de aantasting van het natuurschoon. Bij de beslissing op een aanvraag om een vergunning als bedoeld in de artikelen 16 en 19d van de Nbw dient - naast de ingevolge artikel 19g bij de verlening van een vergunning op grond van artikel 19d vereiste toets of natuurlijke kenmerken worden aangetast - een afweging te worden gemaakt tussen de ernst van de aantasting van de natuurwaarden en de economische, sociale en culturele belangen die zijn gemoeid met het uitvoeren van de aangevraagde handeling.

Artikel 16 en 19d-vergunning: noodzaak fietspad

4. Stichting Duinbehoud stelt dat de noodzaak van het fietspad onvoldoende is onderbouwd. Volgens haar is de recreatieve druk op het duingebied waar dit fietspad komt te liggen overschat. Zij voert aan dat de gehanteerde fietstellingen te globaal zijn en niet aangeven waar precies is geteld. Voorts is onvoldoende onderzoek gedaan naar alternatieven, aldus Stichting Duinbehoud.

4.1. Het college stelt in het besluit op bezwaar dat het duingebied ter plaatse druk bezocht is vanwege de ligging in de nabijheid van de gemeenten Den Haag, Westland en Rotterdam. Het college vermeldt dat tussen Hoek van Holland en Kijkduin een fietspad (F1) aanwezig is, maar dat dit fietspad vrij smal is en zowel door racefietsers als volwassenen met kinderen wordt gebruikt. Het college vermeldt voorts dat in de periode 2000 tot en met 2006 door stadsgewest Haaglanden fietstellingen zijn uitgevoerd op de Slapersdijk bij Monster. Volgens het college blijkt uit deze tellingen dat op werkdagen in de lente en de zomer dagelijks circa 1000 fietsers gebruik maken van het bestaande fietspad (F1). Op mooie dagen in weekeinden en op feestdagen gaat het om het dubbele aantal fietsers, aldus het college. Hetgeen Stichting Duinbehoud aanvoert geeft geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de gehanteerde fietstellingen. De enkele stelling dat ze te globaal zijn, is daartoe ontoereikend.

Het college vermeldt voorts dat in de "Tracénota Fietsverbinding F370" van mei 2010, die bij de aanvraag van de vergunning is gevoegd, verschillende alternatieven zijn onderzocht. Ook is in die Tracénota de variant 'verbreding van het bestaande fietspad' onderzocht, maar die variant is volgens het college minder doelmatig dan het aanleggen van een nieuw fietspad en leidt tot een aantasting van de natuurlijke kenmerken van het gebied. Ter zitting heeft het college naar voren gebracht dat die aantasting dermate groot zou zijn dat daarvoor geen vergunning kan worden verleend. Voor de peilbuizen die in de recent opgespoten duinenrij zijn geslagen moet een dienstweg worden aangelegd, waardoor het mogelijk wordt om die te combineren met het aan te leggen fietspad, aldus het college. Stichting Duinbehoud heeft niet aannemelijk gemaakt dat de motivering van het college onjuist is. Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid tot de keuze heeft kunnen komen om het fietspad op de in de vergunning voorziene wijze aan te leggen.

Gelet op het voorgaande bestaat geen grond voor het oordeel dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de aanleg van het fietspad noodzakelijk is. Evenmin bestaat grond voor het oordeel dat het onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar alternatieven.

De beroepsgrond faalt.

Artikel 19d-vergunning: witte duinen en grijze duinen

5. Het Natura 2000-gebied Solleveld en Kapittelduinen is uitsluitend Habitatrichtlijngebied en geen Vogelrichtlijngebied.

Niet in geschil is dat de instandhoudingsdoelstelling van het Natura 2000-gebied mede betrekking heeft op witte duinen en grijze duinen. Voor deze habitattypen zijn als instandhoudingsdoelstellingen geformuleerd het behoud van de oppervlakte en de verbetering van de kwaliteit.

Evenmin is in geschil dat de aanleg van het fietspad de kwaliteit van deze typen enigszins kan verslechteren, zodat in zoverre voor het fietspad een vergunning als bedoeld in artikel 19d, eerste lid, van de Nbw is vereist. Ingevolge artikel 19g, eerste lid, voor zover hier van belang, kan een dergelijke vergunning pas worden verleend indien het college zich ervan heeft verzekerd dat de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zullen worden aangetast. Om zich hiervan te verzekeren heeft het college een zogenoemde passende beoordeling als bedoeld in artikel 19f laten maken van de gevolgen van de aanleg en het gebruik van het fietspad. De resultaten hiervan zijn neergelegd in het door Vertegaal Ecologisch Advies en Onderzoek opgestelde rapport "Habitattoets fietspad F370 Hoek van Holland - Kijkduin" van september 2009 (hierna: de Habitattoets en Vertegaal).

6. Stichting Duinbehoud voert aan dat in de effectberekening van de Habitattoets ten onrechte is uitgegaan van een oppervlakteverlies aan witte duinen in slechts een zone van 1 m aan weerszijden van het fietspad, omdat de rasters die betreding van de duinen vanaf het fietspad tegengaan op 4 m afstand worden geplaatst.

6.1. De Habitattoets vermeldt dat uit onderzoek over recreatie-invloeden op vegetatie in duingebieden blijkt dat de invloed van betreding en eutrofiëring langs de randen van bestaande wandelpaden in de meeste duingebieden beperkt is tot een zone van naar schatting 0 tot 0,5 m aan weerszijden. Door beheer en onderhoud wordt een vergelijkbare zone beïnvloed, zodat beide zones elkaar volgens de Habitattoets overlappen.

De Habitattoets vermeldt voorts dat er in de effectberekening desalniettemin van is uitgegaan dat een zone van 1 m langs weerzijden van paden wordt beïnvloed door betreding. Tevens is er in de berekening van uitgegaan dat in die zone 100% van het bestaande duingebied verandert in droge duinruimte. De aangenomen effectrelatie is dus een worstcasescenario, aldus de Habitattoets. Stichting Duinbehoud heeft niet aannemelijk gemaakt dat de uitgangspunten van de Habitattoets in zoverre onjuist zijn. Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de effecten voor de witte duinen door betreding van de randen van het fietspad niet deugdelijk zijn berekend.

De beroepsgrond faalt.

7. Stichting Duinbehoud betoogt dat bij de beoordeling van de verslechtering van het habitattype witte duinen niet van de thans bestaande situatie had moeten worden uitgegaan, maar rekening had moeten worden gehouden met de witte duinen die zich binnen zo'n vijf jaar zullen ontwikkelen in de nieuw opgespoten duinenrij. Door het nieuwe fietspad wordt die ontwikkeling volgens Stichting Duinbehoud significant beperkt.

7.1. Het college stelt dat door de kustversterking en het 'pilotproject De Zandmotor' een groot nieuw landoppervlak in het duingebied wordt gecreëerd. Volgens het college bedraagt de landaanwinning als gevolg van deze projecten circa 75 ha. In deze 75 ha kunnen zich volgens het college witte duinen ontwikkelen. Hierbij gaat het om extra witte duinen die kunnen ontstaan, dus bovenop de geformuleerde behoudopgave voor dit habitattype, aldus het college. Het college stelt verder dat de aanleg van het fietspad een relatief klein deel beslaat van de nieuw opgespoten duinenrij. Volgens het college gaat het om circa 3,5 ha. Dit verlies acht het college afgezet tegen de totale oppervlakte witte duinen die zich kan ontwikkelen in het gebied niet significant. Dit is als zodanig ook niet bestreden door Stichting Duinbehoud. Met of zonder fietspad, zal derhalve een relatief aanzienlijk extra oppervlak witte duinen tot ontwikkeling komen. Gelet hierop ziet de Afdeling in hetgeen Stichting Duinbehoud aanvoert geen aanleiding voor het oordeel dat het college de vergunning om die reden had moeten weigeren.

De beroepsgrond faalt.

8. Stichting Duinbehoud betoogt dat, indien geen rekening wordt gehouden met de herinrichting van het duingebied in de Van Dixhoorndriehoek, door de aanleg van het fietspad niet wordt voldaan aan de kernopgave "uitbreiding en herstel kwaliteit" voor grijze duinen. Zij voert aan dat ten onrechte rekening is gehouden met de positieve gevolgen van de herinrichting van het duingebied in de Van Dixhoorndriehoek, omdat dit losstaat van de aanleg van het fietspad.

8.1. De kernopgave waarnaar Stichting Duinbehoud verwijst is geformuleerd in het 'Natura 2000 Doelendocument'. Deze kernopgave, die geldt op landelijk niveau, is uitgewerkt in aanwijzingsbesluiten voor Natura 2000-gebieden. In het ontwerpaanwijzingsbesluit Solleveld en Kapittelduinen is voor het habitattype grijze duinen als instandhoudingsdoelstelling geformuleerd het behoud van de oppervlakte en de verbetering van de kwaliteit. Gelet op de bewoordingen van artikel 19d, eerste lid, van de Nbw dient bij een besluit tot vergunningverlening op grond van dit artikel te worden getoetst aan deze instandhoudingsdoelstelling en niet, zoals Stichting Duinbehoud stelt, aan de in het 'Natura 2000 Doelendocument' geformuleerde kernopgave.

8.2. Bij het besluit van 18 maart 2011 heeft het college vergunning verleend voor zowel de aanleg van het fietspad als voor de herinrichting van het duingebied in de in het Natura 2000-gebied gelegen Van Dixhoorndriehoek. De herinrichting van de Van Dixhoorndriehoek omvat onder meer de aanleg en het gebruik van een nieuw wandelpad en ruiterpad, alsmede het verwijderen van duindoornstruwelen ten gunste van de ontwikkeling van witte en grijze duinen.

8.3. Niet valt in te zien waarom - zoals Stichting Duinbehoud in feite betoogt - de Nbw zich ertegen zou verzetten dat het bevoegd gezag bij de beoordeling of natuurlijke kenmerken van een gebied zullen worden aangetast, feitelijke ontwikkelingen betrekt die in het gebied plaats hebben gevonden en plaats zullen vinden, zoals in dit geval het verwijderen van duindoornstruwelen ten gunste van de ontwikkeling van witte en grijze duinen. Om dit te mogen doen, moet wel met een voldoende mate van zekerheid vaststaan dat deze ontwikkelingen daadwerkelijk zullen plaatsvinden. In dit geval, hetgeen ook niet is betwist, staat dat in een voldoende mate van zekerheid vast. Hetgeen Stichting Duinbehoud aanvoert geeft dan ook geen reden voor het oordeel dat het college bij de beoordeling van de gevolgen van de aanleg en het gebruik van het fietspad voor de hoeveelheid grijze duinen in het gebied niet de toename van de oppervlakte grijze duinen als gevolg van de herinrichting van het duingebied in de Van Dixhoorndriehoek heeft mogen betrekken.

8.4. Volgens het college zal in het gebied na de aanleg van het fietspad en de herinrichting van het duingebied in de Van Dixhoorndriehoek een verbetering van de kwaliteit van grijze duinen en een uitbreiding van de oppervlakte van dit habitattype van circa 4,37 ha optreden. Dit is als zodanig niet bestreden door Stichting Duinbehoud. Aan de in het ontwerpaanwijzingsbesluit geformuleerde instandhoudingsdoelstelling voor grijze duinen wordt derhalve voldaan. Er bestaat dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het college de vergunning om die reden had moeten weigeren.

De beroepsgrond faalt.

9. Stichting Duinbehoud betoogt dat verlening van de vergunning zich niet verdraagt met het beheerplan, dat thans in concept gereed is. Hiertoe voert zij aan dat de aanleg en het gebruik van het fietspad in strijd is met de in dat conceptplan geformuleerde doelstellingen "zoveel mogelijk vrijlaten van natuurlijke dynamische processen", "zorgvuldig inpassen van recreatieve functie" en "creëren van ecologische samenhang en robuustheid".

9.1. Ingevolge artikel 19e, aanhef en onder b, van de Nbw, dient het college bij een besluit op een aanvraag voor een vergunning als bedoeld in artikel 19d, rekening te houden met een op grond van artikel 19a of 19b vastgesteld beheerplan. Het beheerplan van Solleveld en Kapittelduinen was ten tijde van het bestreden besluit niet vastgesteld. Artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht, dat bepaalt dat het bestuursorgaan bij de voorbereiding van een besluit de nodige kennis vergaart omtrent de relevante feiten en af te wegen belangen, brengt evenwel mee dat het bestuursorgaan ook rekenschap geeft van een beheersplan dat weliswaar nog niet is vastgesteld, maar wel in concept gereed is. Het besluit tot vergunningverlening en de beslissing op bezwaar getuigen ervan dat het college die rekenschap heeft gegeven.

9.2. Het college stelt in het besluit tot vergunningverlening dat dynamische kustvorming met de aanleg van het fietspad goed mogelijk blijft. Het college vermeldt dat de ontwikkeling van witte duinen vooral te verwachten is op het buitentalud en de kruin van de nieuwe zeereep. Volgens het college ligt het fietspad niet in deze zone, maar in de laagte tussen de oude en de nieuwe zeereep. Het fietspad vormt daarom geen belemmering voor de ontwikkeling van witte duinen, aldus het college.

Het fietspad vormt volgens het college evenmin een belemmering voor de ontwikkeling van grijze duinen. Het college wijst er in dit verband op dat de nieuwe duinrichel hoger ligt dan het achterliggende duingebied, zodat stuifzand als gevolg van dit hoogteverschil over het fietspad heen zal waaien, en verstuiving voor dit habitattype kan plaatsvinden.

Het college stelt voorts dat het fietspad voldoet aan de in het conceptbeheerplan opgenomen toetsingscriteria voor vergunningplichtige recreatieve activiteiten, zodat de zorgvuldige inpassing van dit fietspad is gewaarborgd. Het college stelt verder dat de ecologische samenhang en robuustheid niet door het fietspad in het gedrang komt. Hiertoe vermeldt de beslissing op bezwaar dat de uitgevoerde kustversterking bijdraagt aan de ecologische samenhang, dat in het conceptbeheerplan is aangegeven dat de natuurlijke dynamiek onder invloed van wind en zee beperkt is en dat door middel van beheersmaatregelen, zoals struweelverwijdering, maaien, plaggen en begrazing, de gewenste habitattypen ontwikkeld kunnen worden.

Stichting Duinbehoud heeft in het beroepschrift noch ter zitting aannemelijk gemaakt dat de motivering van het college met betrekking tot het vast te stellen beheerplan onjuist is. Gelet hierop ziet de Afdeling in hetgeen Stichting Duinbehoud aanvoert ter zake geen reden voor het oordeel dat het college de vergunning om die reden had moeten weigeren.

De beroepsgrond faalt.

10. Gezien het voorgaande geeft hetgeen Stichting Duinbehoud aanvoert geen aanleiding voor het oordeel dat het college niet heeft mogen concluderen dat de aanleg en het gebruik van het fietspad wat de habitattypes witte duinen en grijze duinen betreft niet leidt tot een aantasting van de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied.

Het betoog van Stichting Duinbehoud geeft dan ook geen grond voor het oordeel dat het college de bezwaren tegen de verleende vergunning als bedoeld in artikel 19d van de Nbw ten onrechte ongegrond heeft verklaard.

Artikel 16-vergunning: vogels en natuurschoon

11. Zoals overwogen in de uitspraak van de voorzitter van de Afdeling van 18 januari 2012 in zaak 201110142/2/H4 bestaat met de inwerkingtreding van de Crisis- en herstelwet per 31 maart 2010 bij het verlenen van een vergunning op grond van artikel 16 van de Nbw ruimte voor een belangenafweging. Bij die afweging geldt ingevolge artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, dat de nadelige gevolgen van een besluit niet onevenredig mogen zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen. De bestuursrechter kan bij de toetsing van deze afweging slechts concluderen dat deze in strijd is met artikel 3:4, tweede lid, wanneer de betrokken belangen zodanig onevenwichtig zijn afgewogen, dat het college niet in redelijkheid tot dat besluit heeft kunnen komen.

12. Stichting Duinbehoud stelt dat een aantal uitgangspunten en aannames van de Habitattoets onjuist is en betoogt dat een veel grotere verstoring van vogels zal plaatsvinden dan waarvan het college is uitgegaan. Zij voert aan dat in de Habitattoets is uitgegaan van een te laag aantal broedvogelterritoria dat door de aanleg en het gebruik van het fietspad kan worden beïnvloed. Ter toelichting heeft zij aan haar beroepschrift stippenkaarten gehecht met daarop de aanwezige broedvogelterritoria in het jaar 2010 in Solleveld en Kapittelduinen, opgesteld door SOVON Vogelonderzoek Nederland. Voorts voert zij aan dat de gehanteerde rekenregel voor de bepaling van de effecten niet correct is toegepast. In dit verband voert zij aan dat voor de toepassing van de rekenregel ten onrechte is uitgegaan van een gesloten in plaats van een open landschaptype. Ook ontbreekt een overzichtskaart van het landschapstype waarin het fietspad komt te liggen, aldus Stichting Duinbehoud. Ten slotte voert zij aan dat ten onrechte geen rekening is gehouden met de effecten van loslopende honden en mountainbikers die van het fietspad afgaan. Volgens Stichting Duinbehoud is het toezicht ontoereikend om dat soort illegale activiteiten tegen te gaan.

12.1. Niet is in geschil is dat een van de wezenlijke kenmerken die is genoemd bij de aanwijzing van de beschermde natuurmonumenten Solleveld en Kapittelduinen het belang van deze natuurmonumenten als rustgebied voor vogels is. In de Habitattoets is beoordeeld welk effect de aanleg en het gebruik van het fietspad zal hebben op de rust van de vogels in het bestaande duingebied. Op basis van de Habitattoets heeft het college geconcludeerd dat als gevolg van verstoring een geringe vermindering van het aantal broedvogelterritoria zal optreden.

In reactie op het betoog van Stichting Duinbehoud heeft het college twee notities van Vertegaal, gedateerd augustus en november 2011, overgelegd. Vertegaal concludeert, kort weergegeven, dat in de Habitattoets bij de bepaling van de effecten de rekenregels correct zijn toegepast en dat Stichting Duinbehoud de verstoring van vogels overschat. Stichting Duinbehoud heeft de twee notities van Vertegaal niet bestreden.

Tevens heeft het college in reactie op het betoog van de Stichting Duinbehoud een aanvulling op het verweerschrift ingediend. In deze aanvulling heeft het college dwarsprofielen overgelegd van het landschap waarin het fietspad komt te lopen. Deze dwarsprofielen bevestigen de in de rekenregel gehanteerde aanname van de Habitattoets over het halfgesloten en reliëfrijke landschapstype ter plaatse.

Voorts heeft het college in de aanvulling op het verweerschrift, uitgaande van de uitgangspunten en aannames van de Habitattoets, maar met inachtneming van de door Stichting Duinbehoud genoemde cijfers van het aantal beïnvloedde broedvogelterritoria, een herbeoordeling gemaakt van de effecten van de aanleg en het gebruik van het fietspad voor de vogels. De conclusie van deze herbeoordeling is dat dit leidt tot een geringe verstoring van enkele territoria van broedvogelsoorten, maar dat deze verstoring, kort gezegd, niet significant is. Stichting Duinbehoud heeft de aanvulling op het verweerschrift niet bestreden.

Ten aanzien van in het duingebied loslopende honden en mountainbikers die van het fietspad afgaan, heeft het college gesteld dat deze activiteiten op grond van de algemene plaatselijke verordeningen niet zijn toegestaan, zodat met de effecten hiervan terecht geen rekening is gehouden. De wijze waarop en de mate waarin toezicht wordt gehouden op de naleving van die algemene plaatselijke verordeningen kan in het kader van deze procedure niet aan de orde komen.

Gelet op het voorafgaande geeft het betoog van Stichting Duinbehoud geen aanleiding voor het oordeel dat de effecten voor de vogels als gevolg van de aanleg en het gebruik van het fietspad niet deugdelijk zijn berekend. Wel treedt, zoals vermeld, een geringe vermindering van het aantal broedterritoria op. Hierin ziet de Afdeling evenwel geen aanleiding voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid de belangen die het toekent aan de aanleg en het gebruik van het fietspad zwaarder heeft mogen laten wegen dan de belangen bij het voorkomen van die verstoring.

De beroepsgrond faalt.

13. Stichting Duinbehoud betoogt dat, gelet op de relatieve ongereptheid van het duingebied, onvoldoende rekening is gehouden met de aantasting van het natuurschoon als gevolg van het aan te leggen fietspad en de bijbehorende afrasteringen, borden en hekwerken.

13.1. Niet is in geschil is dat het natuurschoon een van de wezenlijke kenmerken is die is genoemd bij de aanwijzing van de beschermde natuurmonumenten Solleveld en Kapittelduinen. Het college stelt zich op het standpunt dat de beschermde natuurmonumenten Solleveld en Kapittelduinen een belangrijk recreatiegebied voor de regio vormen. Een goede balans tussen natuur en gebruik van dat gebied is volgens het college daarom van groot belang. Het college stelt zich voorts op het standpunt dat het fietspad zorgvuldig wordt ingepast, zodat het effect op het natuurschoon beperkt is. Wel komen er in totaal drie informatieborden en een 4-draadraster van 1,20 m hoog, maar deze voorzieningen zijn noodzakelijk voor de bescherming van de in het gebied aanwezige natuurwaarden, aldus het college.

Gelet op de toelichting van het college ziet de Afdeling in hetgeen Stichting Duinbehoud aanvoert geen aanleiding voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid de belangen die het toekent aan de aanleg en het gebruik van het fietspad zwaarder heeft mogen laten wegen dan de belangen bij het voorkomen van de gestelde aantasting van het natuurschoon van de beschermde natuurmonumenten Solleveld en Kapittelduinen. Dat de Stichting een andere afweging van de belangen voorstaat, geeft geen reden om tot het oordeel te komen dat de afweging van het college onevenredig is.

De beroepsgrond faalt.

14. Gezien het voorgaande geeft hetgeen Stichting Duinbehoud aanvoert geen grond voor het oordeel dat het college de bezwaren tegen de verleende vergunning als bedoeld in artikel 16 van de Nbw ten onrechte ongegrond heeft verklaard.

Slotoverwegingen

15. Het beroep is ongegrond.

16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. T.G. Drupsteen, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. W. Sorgdrager, leden, in tegenwoordigheid van mr. C.S. Aal, ambtenaar van staat.

w.g. Drupsteen w.g. Aal
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 26 september 2012

584.