Uitspraak 201206854/2/R4


Volledige tekst

201206854/2/R4.
Datum uitspraak: 18 september 2012

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:

[verzoeker], wonend te [woonplaats], gemeente Zuidplas,

en

de raad van de gemeente Zuidplas,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 30 mei 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "De Zevenster" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft onder meer [verzoeker] beroep ingesteld.
[verzoeker] heeft de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 3 september 2012, waar [verzoeker], bijgestaan door mr. J.M. Smits, en de raad, vertegenwoordigd door P.J. van der Meer, L.M. Löffler, M. Groen en W.G.H.M. Ansen, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2. Het bestemmingsplan voorziet in een juridisch-planologische regeling voor de bouw van zorg- en welzijnscomplex De Zevenster op het perceel op de hoek van de Leliestraat en de Noordelijke Dwarsweg te Zevenhuizen. In het complex komen onder meer 60 zorgappartementen.

3. Volgens [verzoeker] is het bestemmingsplan vastgesteld in strijd met artikel 3.1.6, eerste lid, aanhef en onder c, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: het Bro), omdat de reactie van het Hoogheemraadschap niet in de toelichting is opgenomen.

3.1. Ingevolge artikel 3.1.6, aanhef en onder c, van het Bro gaan een bestemmingsplan alsmede een ontwerp hiervoor vergezeld van een toelichting waarin zijn neergelegd de uitkomsten van het in artikel 3.1.1 bedoelde overleg.

3.2. In de toelichting op het bestemmingsplan is vermeld dat het voorontwerpbestemmingsplan voor vooroverleg is toegestuurd aan overlegpartners overeenkomstig artikel 3.1.1 van het Bro. De uitkomsten van het overleg met het Hoogheemraadschap van Schieland en Krimpenerwaard zijn volgens de toelichting in het ontwerpbestemmingsplan verwoord. Ter zitting heeft de raad vermeld dat de reactie van het Hoogheemraadschap is verwerkt in paragraaf 5.2 van de toelichting op het bestemmingsplan. Gelet hierop bestaat in zoverre geen aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening toe te wijzen.

4. [verzoeker] voert aan dat het bestemmingsplan niet voorziet in voldoende compensatie van wateroppervlakte voor de toename van de verharde oppervlakte.

4.1. De raad heeft ter zitting een toelichting gegeven op de berekening van het wateroppervlak dat moet worden gerealiseerd om de toename aan verharding te compenseren. [verzoeker] heeft deze toelichting niet gemotiveerd bestreden, maar volstaan met de opmerking dat niet zeker is dat de omvang van de verharding ten behoeve van de parkeerplaatsen niet groter hoeft te zijn dan 3400 m². De voorzitter acht niet aannemelijk gemaakt dat moet worden getwijfeld aan het standpunt van de raad dat de oppervlakte van de verharding ten behoeve van de parkeerplaatsen niet groter behoeft te zijn dan 3400 m².

5. [verzoeker] voert aan dat ten onrechte een verbod op ondergronds bouwen ontbreekt. Hij verwijst hierbij naar de opmerking in de toelichting dat het aanbrengen van ondergrondse constructies grondwateroverlast kan veroorzaken.

5.1. Artikel 12 van de planregels maakt ondergrondse bouwwerken tot een ondergrondse bouwdiepte diepte van 3,5 m onder peil mogelijk. Daarbij geldt dat bij het berekenen van de bebouwingspercentages, of van het in deze regels maximaal te bebouwen oppervlakte, de oppervlakte van ondergrondse gebouwen mede in aanmerking wordt genomen voor zover deze buiten de buitenwerkse gevelvlakken van een bovengronds gebouw gelegen zijn.

5.2. De raad heeft meegedeeld dat de ruimtelijke ontwikkelingen niet tot verslechtering van de grondwaterstand of de grondwaterstroming leiden. In dit verband wijst de raad erop dat het Hoogheemraadschap geen bezwaren had tegen het plan. Dat het Hoogheemraadschap, zoals [verzoeker] ter zitting heeft geopperd, daarbij de ondergrondse bouwmogelijkheden niet heeft betrokken acht de voorzitter niet aannemelijk.

6. [verzoeker] voert aan dat niet deugdelijk is gemotiveerd dat het verlies aan speelvoorzieningen aan de Leliestraat wordt gecompenseerd op de voormalige locatie van De Zevenster aan de Schoolstraat.

6.1. De voorzitter overweegt dat in de bijlage bij het bestemmingsplan is ingegaan op de compensatie voor het voormalige speelveld aan de Leliestraat. Naar het oordeel van de voorzitter is gelet hierop voldoende gemotiveerd dat het verlies aan speelvoorzieningen wordt gecompenseerd.

7. [verzoeker] betoogt dat de in de planregels opgenomen geluidniveaus zo hoog zijn dat voor de toekomstige bewoners van het complex geen goed woon- en leefklimaat is gegarandeerd. Hij betrekt daarbij dat er in de berekeningen ten onrechte vanuit is gegaan dat in de zomer in de avondperiode slechts de twee velden die beschikken over verlichting zullen worden gebruikt. Volgens hem kan in de zomer en in het voorjaar ook zonder kunstlicht na 19.00 uur worden getraind. Hij keert zich ertegen dat in de planregels geen rekenvoorschrift is opgenomen ten behoeve van de berekening van de geluidwaarden.

7.1. Ingevolge artikel 1.1, eerste lid, onder a, gelezen in verbinding met categorie 3, onder 3.1 van bijlage I van de Crisis- en herstelwet (hierna: Chw) is afdeling 2 van hoofdstuk 1 van de Chw van toepassing op het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan.

Ingevolge artikel 1.9 van de Chw, dat onderdeel uitmaakt van afdeling 2 van hoofdstuk 1 van de Chw, dient de bestuursrechter een besluit niet te vernietigen op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dat beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.

Uit de memorie van toelichting op het wetsvoorstel van de Chw (Kamerstukken II 2009/2010, 32 127, nr. 3, blz. 49) kan worden afgeleid dat de wetgever met dit artikel de eis heeft willen stellen dat een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en de daadwerkelijke (of: achterliggende) reden om een besluit in rechte aan te vechten en dat de bestuursrechter een besluit niet moet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die niet strekt tot bescherming van een belang waarin de eisende partij feitelijk dreigt te worden geschaad.

7.2. [verzoeker] woont in de omgeving van het plangebied. De door hem bestreden geluidsonderzoeken hebben betrekking op de naleving van geluidsnormen ten aanzien van het nieuw op te richten woon-zorgcomplex en de nieuw op te richten woningen op gronden waarop hij geen rechten heeft. Deze normen strekken niet tot bescherming van de belangen van [verzoeker].

Dit leidt de voorzitter tot het voorlopig oordeel dat [verzoeker] zich niet op deze normen kan beroepen en artikel 1.9 van de Chw er aan in de weg staat dat het bestreden besluit om die reden wordt vernietigd. De voorzitter verwacht daarom dat, daargelaten of deze beroepsgrond indien de Chw niet van toepassing zou zijn zou slagen, de Afdeling deze beroepsgrond buiten beschouwing zal laten.

8. [verzoeker] voert aan dat onduidelijk is of het bestemmingsplan financieel uitvoerbaar is, gelet op de betrokkenheid van Vestia.

8.1. De voorzitter acht, mede gelet op hetgeen de raad ter zitting heeft medegedeeld, aannemelijk dat niet kan worden gezegd dat ten tijde van het vaststellen van het bestemmingsplan geen zicht bestond op de verwezenlijking van de bestemming binnen tien jaar.

9. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.

10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A. Bijleveld, ambtenaar van staat.

w.g. Van Diepenbeek w.g. Bijleveld
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 18 september 2012

433.