Uitspraak 201205174/2/R3


Volledige tekst

201205174/2/R3.
Datum uitspraak: 7 september 2012

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb)) in het geding tussen onder meer:

1. [verzoeker sub 1], wonend te Sint-Oedenrode,
2. [verzoeker sub 2], wonend te Beek en Donk, gemeente Laarbeek,
3. [verzoekster sub 3], gevestigd te Sint-Oedenrode, en anderen,
4. [verzoekers sub 4] (hierna tezamen in enkelvoud: [verzoeker sub 4]), wonend te Sint-Oedenrode,

en

de raad van de gemeente Sint-Oedenrode,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 15 maart 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied Sint-Oedenrode" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben onder meer [verzoeker sub 1], [verzoeker sub 2], [verzoekster sub 3], en [verzoeker sub 4] beroep ingesteld.
Bij dezelfde brief als waarmee beroep is ingesteld heeft [verzoeker sub 2] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij afzonderlijke brieven hebben [verzoeker sub 1], [verzoekster sub 3], en [verzoeker sub 4] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 23 augustus 2012, waar [verzoeker sub 1], bijgestaan door mr. W. Krijger, [verzoeker sub 2], bijgestaan door ing. M.J.T. van der Heijden, [verzoeker sub 4], bijgestaan door mr. P.W.G.M. Christophe, en de raad, vertegenwoordigd door J.C.A.M. den Otter, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

Het verzoek van [verzoeker sub 1]

2. Ter zitting heeft [verzoeker sub 1] zijn verzoek beperkt tot de oppervlakte van het bouwvlak op zijn perceel [locatie 1], waaraan ingevolge het plan de bestemming "Bedrijf" met de aanduiding "sb-45 (koel- en opslagbedrijf, logistieke dienstverlening, groothandel bewortelingsbedrijf)" is toegekend.

2.1. [verzoeker sub 1] richt zich tegen de verkleining van het bouwvlak ten opzichte van het vorige plan waarin aan de gronden de bestemming "Agrarisch bedrijf" was toegekend. Met zijn verzoek beoogt hij inwerkingtreding van het plan te voorkomen, omdat de verkleining van het bouwvlak een bedreiging is voor de continuïteit van zijn bedrijf.

2.2. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Awb, voor zover thans van belang, kan de voorzitter een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.

2.3. Aan het perceel zijn, voor zover van belang, in het plan de bestemming "Bedrijf" en de aanduiding "bouwvlak" toegekend. Het bedrijf is met de bestaande bebouwing binnen het bouwvlak als zodanig bestemd. Daarnaast biedt het plan enige uitbreidingsmogelijkheden.

Gelet hierop kan niet staande worden gehouden dat onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, vereist dat in afwachting van de bodemprocedure een voorlopige voorziening wordt getroffen. De enkele stelling ter zitting dat [verzoeker sub 1] sinds 2008 contact heeft met het gemeentebestuur en dat in de toekomst gezien de marktomstandigheden wellicht een aanvraag voor omgevingsvergunning zal worden ingediend voor bedrijfsuitbreiding leidt niet tot een ander oordeel. Hierbij neemt de voorzitter in aanmerking dat het bedrijf ook in het plan enige uitbreidingsmogelijkheden heeft. Voor zover [verzoeker sub 1] nog grotere uitbreidingsmogelijkheden wenst kan hij dat met een schorsing van het bestreden plandeel niet bereiken. Een voorlopige voorziening die daarin zou voorzien is te verstrekkend. De voorzitter ziet dan ook aanleiding het verzoek van [verzoeker sub 1] om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.

3. Voor een proceskostenveroordeling ten aanzien van het verzoek van [verzoeker sub 1] bestaat geen aanleiding.

Het verzoek van [verzoeker sub 2]

4. [verzoeker sub 2] exploiteert een veehouderij op het perceel [locatie 2]. Binnen het aan dit perceel toegekende bouwvlak bevindt zich een voormalige agrarische bedrijfswoning van de vorige eigenaar van de veehouderij die te koop staat. [verzoeker sub 2] richt zich met zijn verzoek tegen de vaststelling van artikel 4, lid 4.5, onder 4.5.3, onder c en d, van de planregels bij de op het perceel rustende bestemming "Agrarisch met waarden - landschapswaarden", op grond waarvan een omgevingsvergunning voor afwijken kan worden verleend voor het gebruik van een voormalige agrarische bedrijfswoning als plattelandswoning.

4.1. [verzoeker sub 2] wil met zijn verzoek inwerkingtreding van de bestreden planregels voorkomen, omdat de daarin opgenomen voorwaarden volgens hem enkel zijn gericht op de bescherming van het woon- en leefklimaat van de plattelandswoning en niet op de bescherming van de bedrijfsvoering van de veehouderij waartoe deze woning behoorde.

4.2. Ingevolge artikel 4, lid 4.5, onder 4.5.3, van de planregels zijn burgemeester en wethouders bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van het gebruiksverbod voor het gebruik van een voormalige agrarische bedrijfswoning als plattelandswoning, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

a. de woning ligt binnen het agrarisch bouwvlak;

b. de veehouderij binnen het agrarisch bouwvlak is in werking;

c. de woning ondervindt geen onevenredige milieubelemmeringen op de aspecten geluid, trilling, fijnstof of verkeer;

d. de activiteit belemmert geen andere activiteiten in de omgeving;

e. er ontstaat geen onevenredige hinder op het gebied van milieu, infrastructuur, landschap, ecologie, hydrologie en archeologie.

4.3. Anders dan [verzoeker sub 2] veronderstelt houdt voorwaarde c van de bestreden bepaling, gelet op de tekst, in dat geen omgevingsvergunning voor afwijking kan worden verleend indien de woning onevenredige milieubelemmeringen op de daarin genoemde aspecten ondervindt. In deze bepaling valt niet te lezen dat die onevenredige milieubelemmeringen moeten worden opgeheven.

Voorwaarde d van de bestreden bepaling houdt, gezien de tekst, zoals ook in het verweerschrift en ter zitting door de raad is bevestigd, in dat het gebruik van een voormalige agrarische bedrijfswoning als plattelandswoning geen enkele andere activiteit in de omgeving mag belemmeren. Dat van deze voorwaarde de van de woning afgesplitste veehouderij is uitgezonderd valt daarin niet te lezen.

Voor zover [verzoeker sub 2] ter motivering van zijn betoog verwijst naar de plantoelichting overweegt de voorzitter dat aan deze toelichting, wat daar ook van zij, geen juridisch bindende betekenis toekomt.

Gelet hierop is niet gebleken dat [verzoeker sub 2] als gevolg van deze planregel in zijn bedrijfsvoering zal worden geschaad en bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.

5. Voor een proceskostenveroordeling ten aanzien van het verzoek van [verzoeker sub 2] bestaat geen aanleiding.

Het verzoek van [verzoeker sub 4]

6. [verzoeker sub 4] woont op het perceel [locatie 3] en richt zich met zijn verzoek tegen de vaststelling van artikel 4, lid 4.1, onder e, van de planregels en de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch met waarden - sleufsilo" die aan een naastgelegen perceel is toegekend. Met zijn verzoek beoogt hij onomkeerbare gevolgen te voorkomen, omdat een omgevingsvergunning voor de op laatstgenoemd perceel aanwezige illegale sleufsilo’s kan worden verleend als het plandeel in werking treedt.

6.1. [verzoeker sub 4] betoogt dat de sleufsilo’s naast zijn perceel, die behoren bij een agrarisch bedrijf dat is gelegen aan de andere zijde van zijn perceel, binnen het bouwvlak van dat bedrijf moeten worden ge[verzoeker sub 1]st. Het toestaan van sleufsilo’s buiten het bouwvlak is volgens [verzoeker sub 4] in strijd met de artikel 8.3, eerste lid, onder d, van de Verordening ruimte Noord-Brabant 2011 (hierna: de Verordening 2011) alsmede met artikel 4, lid 4.2, onder 4.2.9, aanhef, en onder a, van de planregels en met de plansystematiek. Verder is het bouwvlak van het betreffende agrarisch bedrijf in strijd met het advies van de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen verkleind.

6.2. Ingevolge artikel 1, lid 1.1, onder 19, van de Verordening 2011 wordt onder bouwblok een aaneengesloten terrein verstaan, waarbinnen gebouwen, bijbehorende bouwwerken en andere permanente voorzieningen ten behoeve van eenzelfde bestemming worden geconcentreerd.

Ingevolge artikel 8.3, eerste lid, onder d, bepaalt een bestemmingsplan dat is gelegen in een agrarisch gebied dat gebouwen, bijbehorende bouwwerken en andere permanente voorzieningen ten behoeve van een grondgebonden agrarisch bedrijf worden geconcentreerd in een bouwblok.

6.3. Aan de gronden van het agrarisch bedrijf op het perceel Horst 8 is in het plan een bouwvlak toegekend. De sleufsilo's bevinden zich op een ander perceel van dat bedrijf waaraan de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch met waarden - sleufsilo" is toegekend. De raad is daartoe overgegaan omdat op het perceel Horst 8, gelet op een mogelijke toekomstige bedrijfsuitbreiding, geen ruimte meer is voor sleufsilo's. Ter compensatie is het bouwvlak verkleind.

6.4. De voorzitter acht niet boven elke twijfel verheven dat de bestreden aanduiding zich verdraagt met artikel 8.3, eerste lid, onder d, van de Verordening 2011. Gelet op de onomkeerbare gevolgen die kunnen ontstaan als gevolg van de inwerkingtreding van het plan, zijn termen aanwezig het bestreden besluit in zoverre bij wijze van voorlopige voorziening te schorsen. De overige gronden behoeven, gelet op het voorgaande, geen behandeling.

7. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten ten aanzien van het verzoek van [verzoeker sub 4] te worden veroordeeld.

Het verzoek van [verzoekster sub 3]

8. [verzoekster sub 3] beoogt met haar verzoek onomkeerbare gevolgen te voorkomen ten aanzien van een aantal met name genoemde planonderdelen.

9. [verzoekster sub 3] betoogt dat de voormalige stort[verzoeker sub 1]sen aan de locaties "Mosbulten", "Rijtvenweg", "Weverpad", "Wolfswinkel" en "Everse Bergen" dienen te worden bestemd als voormalige stort[verzoeker sub 1]sen.

9.1. De voorzitter heeft, gelet op de grote afstand van de locaties van de stort[verzoeker sub 1]sen tot het perceel van [verzoekster sub 3], de verwachting dat het beroep van [verzoekster sub 3] in de bodemprocedure in zoverre niet-ontvankelijk zal worden verklaard, zodat thans kan worden afgezien van een inhoudelijke bespreking van deze beroepsgrond.

10. Voorts betoogt [verzoekster sub 3] dat alle zandwegen in het plangebied als zodanig dienen te worden bestemd en dat aan de woningen op het perceel [locatie 4] een agrarische bedrijfsbestemming dient te worden toegekend evenals een agrarisch bouwvlak van 3 ha. Voorts hadden de in strijd met het plan gebouwde en in gebruik genomen woonboerderij en de opslag- en stallingsruimte op het perceel [locatie 5] niet als zodanig mogen worden bestemd net als de aanwezige woningen, gebouwen en bouwwerken op het perceel [locatie 6] en de tweede woning op het perceel 't Achterom 5a. Tenslotte dient het perceel [locatie 6] te worden gesaneerd en te worden bestemd als "multifunctionele agrarische grond".

10.1. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Awb, voor zover thans van belang, kan de voorzitter een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.

10.2. Uit het verweerschrift en de nadere toelichting ter zitting volgt dat de zandwegen, voor zover die in de nabijheid van het perceel van [verzoekster sub 3] liggen, op basis van een inventarisatie uit het vorige plan zijn overgenomen. Voor zover het openbare wegen betreft is hieraan de bestemming "Verkeer" toegekend en de overige zandpaden worden beschermd door een in de planregels opgenomen aanlegvergunningenstelsel.

Voorts volgt uit het verweerschrift en de nadere toelichting ter zitting dat net als in het vorige plan ook in het voorliggende plan een woonbestemming voor het perceel [locatie 7] en een agrarische bestemming voor het perceel [locatie 8] is opgenomen. De raad heeft geen reden gezien om deze bestemmingen in het voorliggende plan te wijzigen, noch om een bouwvlak van 3 ha toe te kennen, omdat de noodzaak daarvoor niet is aangetoond. Wat betreft het gebruik en de bebouwing op de percelen [locatie 5] en [locatie 6] volgt uit het verweerschrift dat voor eerstgenoemd perceel een onherroepelijke vrijstelling met bouwvergunning is verleend en vertaald in dit plan. Wat betreft laatstgenoemd perceel is het gebruik en de bebouwing conform het geldende plan, verleende vrijstellingen en bouwvergunningen. Deze zijn één op één overgenomen in het plan. Sanering is in dit verband niet aan de orde.

De voorzitter ziet voorshands geen aanleiding om aan het standpunt van de raad te twijfelen. Het voorgaande leidt tot het oordeel dat, nu voor de bestemming van het gebruik en de bebouwing binnen de door [verzoekster sub 3] bestreden plandelen is aangesloten bij het voorheen geldende plan alsmede onherroepelijke vrijstellingen en vergunningen, niet is gebleken dat onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, vereist dat in afwachting van de bodemprocedure een voorlopige voorziening wordt getroffen. Ook in hetgeen overigens is aangevoerd over de tweede woning op het perceel 't Achterom 5a is niet gebleken van onverwijlde spoed. De voorzitter ziet dan ook aanleiding het verzoek van [verzoekster sub 3] om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.

11. Voor een proceskostenveroordeling ten aanzien van het verzoek van [verzoekster sub 3] bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de raad van de gemeente Sint-Oedenrode van 15 maart 2012, waarbij het bestemmingslan "Buitengebied Sint-Oedenrode is vastgesteld, voor zover het betreft de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch met waarden - sleufsilo" ter [verzoeker sub 1]se van het perceel ten oosten van [locatie 3];

II. wijst de verzoeken van [verzoeker sub 1], [verzoeker sub 2] en [verzoekster sub 3] en anderen af

III. veroordeelt de raad van de gemeente Sint-Oedenrode tot vergoeding van bij [verzoekers sub 4] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;

IV. gelast dat de raad van de gemeente Sint-Oedenrode aan [verzoekers sub 4] het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedragen van € 156,00 (zegge: honderdzesenvijftig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander.

Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R.P.F. Boermans, ambtenaar van staat.

w.g. Van Sloten w.g. Boermans
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 7 september 2012

429-605.