Uitspraak 201110833/1/R3


Volledige tekst

201110833/1/R3.
Datum uitspraak: 12 september 2012

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Lieshout, gemeente Laarbeek,

en

de raad van de gemeente Laarbeek,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 23 juni 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "BiO-woningen" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] heeft nadere stukken ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 juli 2012, waar [appellant], bijgestaan door mr. I. Smeenk, advocaat te Nijmegen, en de raad, vertegenwoordigd door A.J.M. van Doorn, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

Overwegingen

1. [appellant] betoogt dat de raad het plan, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Wonen" aan de Molendreef, ten onrechte heeft vastgesteld.

Volgens [appellant] is het plan in zoverre in strijd met artikel 11.1, eerste lid, en artikel 11.4, eerste lid, van de Verordening ruimte Noord-Brabant 2011 (hierna: de Verordening) omdat burgerwoningen mogelijk worden gemaakt in agrarisch gebied, niet zijnde een zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling of een gebied integratie stad-land. Bovendien is van een kernrandzone geen sprake. De raad verwijst ten onrechte naar de gemeentelijke Gebiedsvisie, nu het plangebied in het bestemmingsplan "Buitengebied", waarbij de Gebiedsvisie hoort, niet is opgenomen. Het plandeel is verder in strijd met artikel 3.5, eerste lid, van de Verordening, nu in de toelichting geen verantwoording is opgenomen voor de wijze waarop de realisering van de woning zich verhoudt tot regionale afspraken en de beschikbare harde plancapaciteit voor woningen. Ook is het plan in zoverre in strijd met artikel 11.4, tweede lid, onder a en b, van de Verordening, omdat het plandeel een aanzet tot een stedelijke ontwikkeling inhoudt en geen sprake is van een goede landschappelijke inpassing. Dit laatste komt onder meer doordat een afwijkende afstand vanaf de Molendreef is aangehouden in verhouding tot de andere woningen aan de Molendreef. Ten slotte is onvoldoende gemotiveerd dat het plandeel de vereiste verbetering van de ruimtelijke kwaliteit met zich brengt. Hij voert aan dat met het storten van een financiële bijdrage door de initiatiefnemers niet wordt voldaan aan de voorwaarde van een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit omdat onduidelijk is op welke wijze de bijdrage zal worden gebruikt. Ook volgt volgens hem uit de uitspraak van de rechtbank Roermond van 5 augustus 2009 (LJN: BJ4026; www.rechtspraak.nl) dat dergelijke bijdragen als voorwaarde voor planologische medewerking in strijd zijn met het verbod op détournement de pouvoir, zodat die niet opeisbaar zijn.

1.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het plan voldoet aan de Verordening en aan de provinciale Beleidsnota Buitengebied in Ontwikkeling (hierna: de Beleidsnota). Het plan draagt bij aan de vereiste ruimtelijke kwaliteitsverbetering doordat de ruimtelijke structuur ter plaatse wordt versterkt en de financiële bijdrage voor de woningen wordt aangewend voor de realisering van landschapsontwikkelingsprojecten die zijn opgenomen in het uitvoeringsprogramma van de structuurvisie Laarbeek 2010-2020 "Groei in Balans" (hierna: de structuurvisie). De raad verwijst verder naar de uitspraak van de Afdeling van 8 februari 2012 in zaak nr. 201104657/1/R3, waarin een beroep van [appellant] tegen een soortgelijk plan ongegrond is verklaard.

1.2. Ingevolge artikel 1.1, onder 12, van de Verordening is een bebouwingsconcentratie een kernrandzone, bebouwingslint of bebouwingscluster. Onder 45 is een kernrandzone gedefinieerd als een overgangsgebied naar het buitengebied, gelegen langs bestaand stedelijk gebied, met daarin relatief veel bebouwing op korte afstand van elkaar en met een ondergeschikte of afnemende agrarische functie.

Ingevolge artikel 3.5, eerste lid, van de Verordening bevat de toelichting bij een bestemmingsplan dat voorziet in nieuwbouw van woningen een verantwoording over de wijze waarop:

a. de afspraken die daaromtrent in het regionaal ruimtelijk overleg, bedoeld in artikel 12.4, onder b, zijn gemaakt, worden nagekomen;

b. de beoogde nieuwbouw zich verhoudt tot de afspraken genoemd onder a en tot de beschikbare harde plancapaciteit voor woningen.

Ingevolge artikel 11.1, eerste lid, van de Verordening stelt een bestemmingsplan dat is gelegen in de groenblauwe mantel of agrarisch gebied, met inbegrip van een landbouwontwikkelingsgebied of een vestigingsgebied glastuinbouw, regels ter voorkoming van:

a. nieuwbouw van één of meer woningen

b. zelfstandige bewoning van bedrijfsgebouwen, recreatiewoningen en andere niet voor bewoning bestemde gebouwen.

Ingevolge artikel 11.4, eerste lid, kan in afwijking van artikel 11.1, eerste lid, een bestemmingsplan dat is gelegen in een bebouwingsconcentratie binnen een zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling of binnen een gebied integratie stad-land, voorzien in de nieuwbouw van één of meer woningen waarbij geen sprake behoeft te zijn van het gebruik van een voormalige bedrijfswoning als burgerwoning, mits de toelichting daaromtrent een verantwoording bevat.

Het tweede lid bepaalt dat uit de verantwoording, bedoeld in het eerste lid, blijkt dat:

a. het bestemmingsplan de nodige voorwaarden bevat om een goede landschappelijke inpassing van de te bouwen woningen te verzekeren, onverlet artikel 2.2 in verband met de kwaliteitsverbetering van het landschap;

b. er geen sprake is van een aanzet voor een stedelijke ontwikkeling, als bedoeld in hoofdstuk 3;

c. geen inbreuk wordt gedaan aan de toepassing van de regeling bedoeld in artikel 11.2.

Ingevolge artikel 14.4, derde lid, kan in afwijking van artikel 11.4, eerste lid, een bestemmingsplan dat voor 1 juli 2011 is vastgesteld en gelegen in een bebouwingsconcentratie binnen de groenblauwe mantel of binnen agrarisch gebied, niet zijnde een landbouwontwikkelingsgebied of een vestigingsgebied glastuinbouw, voorzien in de bouw van één of meer woningen mits de toelichting daaromtrent een verantwoording bevat, als bedoeld in artikel 11.4, tweede lid.

1.3. Het plandeel voor de locatie aan de Molendreef voorziet in een nieuwe woning binnen agrarisch gebied. De Afdeling ziet echter geen aanleiding voor het oordeel dat het plan daarom in zoverre is vastgesteld in strijd met artikel 11.1, eerste lid, en artikel 11.4, eerste lid, van de Verordening. Weliswaar staat artikel 11.1, eerste lid, van de Verordening het mogelijk maken van nieuwe woningen in een plan gelegen in agrarisch gebied niet toe en maakt artikel 11.4, eerste lid, slechts een uitzondering voor plannen gelegen in een zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling en in een gebied integratie stad-land, in welke gebieden het voorliggende plandeel niet is gesitueerd, maar in artikel 14.4, derde lid, is daarop een uitzondering opgenomen voor plannen die voor 1 juli 2011 zijn vastgesteld en zijn gelegen in een bebouwingsconcentratie in onder meer agrarisch gebied. Nu het bestreden plandeel grenst aan de bebouwde kom en een woonwijk, op het naastgelegen perceel reeds een burgerwoning staat, drie andere burgerwoningen in dezelfde straat zijn voorzien en in de directe omgeving weinig agrarische bedrijven zijn gevestigd, heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat dit deel van de Molendreef kan worden aangemerkt als een kernrandzone en dus als bebouwingsconcentratie, als bedoeld in de Verordening. Dat de Molendreef, zoals [appellant] stelt, in de Gebiedsvisie niet specifiek is aangewezen als bebouwingsconcentratie, doet niet te zake, nu de vraag of voldaan is aan de definitie van kernrandzone in de Verordening beantwoord moet worden aan de hand van de feitelijke situatie. Nu het plan verder is vastgesteld voor 1 juli 2011 kan het worden aangemerkt als een plan als bedoeld in artikel 14.4, derde lid. Daarbij wordt nog in aanmerking genomen dat de raad met dit plan toepassing heeft gegeven aan de Beleidsnota, zoals ook door [appellant] erkend, en uit de toelichting op de Verordening volgt dat artikel 14.4, derde lid, van de Verordening met het oog op dergelijke plannen in de Verordening is opgenomen.

1.4. Wat betreft situering en oriëntatie van de voorziene woning, heeft de raad gesteld dat is aangesloten bij de naastgelegen bebouwing aan de Vogelenzang 22 voor de afstand tot de Molendreef en het naastgelegen zandpad, en de tweezijdige oriëntatie. De Afdeling acht dat niet onredelijk. Gelet daarop geeft de aangevoerde omstandigheid dat elders in de straat drie woningen zijn voorzien op een afwijkende afstand van de weg, geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat in een goede landschappelijke inpassing is voorzien. Overigens zijn deze drie andere woningen niet in het voorliggende plan mogelijk gemaakt en kan het betoog voor zover hiertegen gericht derhalve niet aan de orde komen. [appellant] heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat de omvang van de woning in verhouding tot het perceel zodanig afwijkt van andere woonpercelen in de omgeving, dat hetgeen dit plandeel mogelijk maakt niet in de omgeving past, waarbij mede in aanmerking wordt genomen dat het plandeel niet het gehele perceel betreft. Gelet op het voorstaande bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden plandeel in strijd is met artikel 11.4, tweede lid, onder a, van de Verordening. Overigens heeft de raad ter zitting toegelicht dat ook in de inrichtingsschets, die deel uitmaakt van de met de initiatiefnemer gesloten overeenkomst ten behoeve van het plandeel, met een goede landschappelijke inpassing rekening is gehouden.

Met betrekking tot artikel 11.4, tweede lid, onder b, van de Verordening overweegt de Afdeling dat niet valt in te zien dat de omstandigheid dat het plangebied buiten het voorontwerp van het bestemmingsplan voor de bebouwde kom van Lieshout is gelaten, leidt tot het oordeel dat het plan voorziet in een aanzet voor een stedelijke ontwikkeling. Het betoog dat het plan hiermee in strijd is, faalt derhalve.

1.5. Voorts heeft de raad zich terecht op het standpunt gesteld dat artikel 3.5 van de Verordening niet van toepassing is op het plan, nu hoofdstuk 3 van de Verordening ziet op stedelijke ontwikkelingen, waarvan in het bestreden plandeel geen sprake is. Derhalve kan het plandeel niet in strijd zijn met dit artikel en faalt het betoog.

1.6. In de Beleidsnota, waaraan de raad bij de vaststelling van het plan toepassing heeft gegeven, is een beleidslijn opgenomen over bebouwingsconcentraties. In de Beleidsnota is bepaald dat in bebouwingsconcentraties (beperkte) toevoeging van nieuw bouwvolume mogelijk is, indien dit past in dan wel (in)direct bijdraagt aan de leidende principes van het streekplan en de doelstellingen van de revitalisering van het landelijk gebied en/of de leefbaarheid van het platteland. Belangrijke randvoorwaarde voor de verruimde mogelijkheden is een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit in brede zin.

Niet is in geschil dat ten behoeve van het plan door de initiatiefnemer een bijdrage is gestort in het landschapsontwikkelingsfonds van de gemeente. In paragraaf 3.1.4 en hoofdstuk 4 van de plantoelichting staat dat dit fonds wordt gebruikt voor de financiering van projecten uit het uitwerkingsprogramma van de structuurvisie ter verbetering van de ruimtelijke kwaliteit in het buitengebied van de gemeente. Gelet daarop bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat onvoldoende is onderbouwd op welke wijze de vereiste kwaliteitsverbetering voor de woningen is voorzien en op welke wijze deze kwaliteitsverbetering is gewaarborgd. Voor zover [appellant] betoogt dat geen sprake is van een ruimtelijke kwaliteitsverbetering omdat aan de Molendreef een woning wordt gebouwd op gronden die thans agrarisch worden gebruikt, wordt overwogen dat de kwaliteitsverbetering weliswaar niet op dat perceel is voorzien, maar, zoals door de raad toegelicht, elders in het buitengebied van de gemeente. Derhalve faalt het betoog dat geen sprake zou zijn van de vereiste verbetering van de ruimtelijke kwaliteit in brede zin. De uitspraak van de rechtbank Roermond waarop [appellant] in dit verband wijst, leidt niet tot een ander oordeel, reeds omdat, anders dan in die zaak, ten tijde van de vaststelling van het plan artikel 6.24, eerste lid, onder a, van de Wet ruimtelijke ordening in werking was getreden en dit artikel de mogelijkheid geeft bij het aangaan van een overeenkomst over grondexploitatie in de overeenkomst bepalingen op te nemen inzake financiële bijdragen aan ruimtelijke ontwikkelingen op basis van een vastgestelde structuurvisie.

2. Voor zover [appellant] stelt dat in de plantoelichting een onjuist beleidskader is opgenomen, wordt overwogen dat de plantoelichting geen juridisch bindend onderdeel is van het bestemmingsplan. Reeds daarom kan dit betoog niet leiden tot een vernietiging van het plan in zoverre.

3. Voor zover [appellant] in zijn beroepschrift verwijst naar de inhoud van de zienswijze, wordt overwogen dat in de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze. [appellant] heeft in het beroepschrift noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van zijn zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn.

4. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Wonen" aan de Molendreef, strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.

5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.I.Y. Lap, ambtenaar van staat.

w.g. Hoekstra w.g. Lap
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 12 september 2012

288-715.