Uitspraak 201102396/1/R3


Volledige tekst

201102396/1/R3.
Datum uitspraak: 5 september 2012

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellant sub 1A] en [appellante sub 1B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 1]), beiden wonend te Milheeze, gemeente Gemert-Bakel,
2. [appellant sub 2] en anderen, allen wonend te Milheeze, gemeente Gemert-Bakel,

en

de raad van de gemeente Gemert-Bakel,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 15 december 2010, nr. 119, heeft de raad het bestemmingsplan "Stedelijke Gebieden Gemert-Bakel - herziening oktober 2010" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] en anderen beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant sub 2] en anderen en de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid B.V. Beheer Royackers Betoncentrale Handelsmaatschappij en Royackers Betoncentrale en Handelsmaatschappij B.V. (hierna tezamen en in enkelvoud: Royackers), belanghebbenden, hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 december 2011, waar [appellante sub 1B], bijgestaan door mr. R.T. Kirpestein, [appellant sub 2] en anderen, vertegenwoordigd door mr. R.A.M. Verkoijen, en de raad, vertegenwoordigd door mr. F.T.H. Branten, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting Royackers, vertegenwoordigd door [directeur], en bijgestaan door mr. P.L.J.M. van Dun, advocaat te Tilburg, en C.J.M. Machielsen, verschenen.

Bij tussenuitspraak van 15 februari 2012, nr. 201102396/1/T1/R3 heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen drie maanden na verzending van deze tussenuitspraak de daarin omschreven gebreken in het besluit van 15 december 2010 te herstellen. Deze tussenuitspraak is aangehecht.

Bij besluit van 3 mei 2012, bij de Raad van State ingekomen op 9 mei 2012, heeft de raad het bestemmingsplan "Royackers Beton" vastgesteld.

Partijen zijn door de Afdeling in de gelegenheid gesteld een zienswijze over het besluit van 3 mei 2012 naar voren te brengen.

[appellant sub 1], [appellant sub 2] en anderen en Royackers hebben een zienswijze naar voren gebracht.

De Afdeling heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft. Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De Afdeling heeft in de tussenuitspraak van 15 februari 2012 overwogen dat het standpunt van de raad dat geen reële verplaatsingsmogelijkheden bestaan, niet onredelijk is en dat het hierop betrekking hebbende betoog faalt. Verder heeft de Afdeling geoordeeld dat de verantwoording voor de noodzaak tot uitbreiding als bedoeld in artikel 2.1.9, vierde lid, onder b, van de Verordening ruimte Noord-Brabant, zoals deze luidde na de wijziging van 1 juli 2010, alsmede de onderbouwing van het standpunt van de raad dat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor omwonenden kan worden gegarandeerd onvoldoende zijn en dat het plandeel met de bestemming "Bedrijf - BTC" derhalve niet berust op een deugdelijke motivering.

Gelet hierop is dit besluit in zoverre vastgesteld in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). De beroepen van [appellant sub 1] en van [appellant sub 2] en anderen tegen dit besluit zijn gegrond. Dit besluit dient dan ook in zoverre te worden vernietigd.

2. In de tussenuitspraak is de raad opgedragen alsnog deugdelijk te motiveren welke ruimtelijk-economische belangen voor de lange termijn noodzaken tot uitbreiding van de betoncentrale, alsmede alsnog te onderbouwen dat door de gewijzigde bedrijfsopzet een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor omwonenden kan worden gegarandeerd dan wel het besluit te wijzigen door de vaststelling van een andere planregeling.

3. Met het besluit van 3 mei 2012 heeft de raad beoogd de in de tussenuitspraak geconstateerde gebreken op te heffen. Bij dat besluit heeft - in vergelijking met het besluit van 15 december 2010 - de raad de planregels aangevuld waarbij, samengevat weergegeven, is bepaald dat het gebruik van gronden ten behoeve van de bestemming "Bedrijf", voor zover niet reeds bestaand, eerst is toegestaan nadat aan de zuidelijke en westelijke zijde van de uitbreiding een 3 m hoge muur wordt aangelegd en in stand gehouden en nadat binnen de bestemming "Groen" beplanting overeenkomstig een nader omschreven beplantingsplan wordt aangelegd en in stand gehouden en verder dat het vullen van betonmixers in de betonmortelinstallatie plaatsvindt binnen een nader omschreven overkapping met een opening aan de noordzijde. Daarnaast is bij het besluit van 3 mei 2012 - eveneens in vergelijking met het besluit van 15 december 2010 - nader onderbouwd het door de raad ingenomen standpunt dat sprake is van een noodzaak tot uitbreiding in ruimtelijke zin op de lange termijn alsmede dat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor de omwonenden kan worden gegarandeerd door een gewijzigde bedrijfsopzet en door de aanpassingen van het plan.

Het besluit van 3 mei 2012 is ingevolge de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, van de Awb mede onderwerp van het geding. Royackers kan zich met dit besluit verenigen.

4. [appellant sub 2] en anderen voeren aan dat het besluit van 3 mei 2012 ten onrechte is vastgesteld nu inmiddels de locatie de Kaak in Milheeze in beeld is gekomen als alternatief voor de uitbreiding omdat nu duidelijk is geworden dat daar een bedrijventerrein gaat komen.

4.1. Bij de tussenuitspraak van 15 februari 2012 heeft de Afdeling geoordeeld dat de raad in redelijkheid het standpunt heeft kunnen innemen dat geen reële verplaatsingsmogelijkheden voor het bedrijf van Royackers bestaan en dat het hierop betrekking hebbende betoog faalt. Dit oordeel berustte mede op de aan het besluit van 15 december 2010 ten grondslag gelegde ruimtelijke onderbouwing waarin de optie om het bedrijf te verplaatsen naar een andere locatie als een bedrijfseconomisch onmogelijke opgave werd geduid. Deze onderbouwing is ook aan het besluit van 3 mei 2012 ten grondslag gelegd. Ook als een bedrijventerrein op de Kaak wordt ontwikkeld, verandert dit niets aan de conclusie dat verplaatsing bedrijfseconomisch onmogelijk is. Het betoog van [appellant sub 2] en anderen faalt.

5. [appellant sub 1] voert aan dat het besluit van 3 mei 2012 ten onrechte is vastgesteld nu de kern van de noodzaak tot uitbreidingsruimte van Royackers voortkomt uit de noodzaak om de betoncentrale op een andere plaats op te richten teneinde het productieproces niet te verstoren. In verband hiermee zou ook een tijdelijke vrijstelling dan wel bestemming volstaan. Verder is naar zijn stellen de voor de vervanging benodigde ruimte veel kleiner dan bij het plan voorzien en is de langetermijnprognose onzeker terwijl de markt voor de productie van beton krimpt.

[appellant sub 2] en anderen voeren aan dat de uitbreiding niet nodig is en dat volstaan had kunnen worden met een herschikking binnen het bestaande perceel. Ook zij wijzen op de voorziene afname van de productiecapaciteit.

5.1. In de bij het besluit van 3 mei 2012 behorende plantoelichting, op pagina 18 en verder, is een uitvoerige onderbouwing gegeven van de ruimtelijk-economische belangen voor de lange termijn die noodzaken tot uitbreiding van het bedrijfsterrein. Daarbij is uiteengezet dat de gewijzigde bedrijfsopzet niet zozeer voortkomt uit de wens de productiecapaciteit voor beton te verhogen maar om een toename van de productiesnelheid te kunnen bewerkstelligen en meer ruimte voor materiaal en materieel te creëren. Niet alleen is aandacht besteed aan de voor de vervanging van de betoncentrale benodigde ruimte maar ook aan de noodzaak extra ruimte beschikbaar te krijgen voor onder meer opslag van zand, cement en de voor de toegenomen kelderbouw benodigde staalmatten.

Gegeven verder de uiteenzetting in de toelichting over de noodzaak om te specialiseren in kelderbouw, om de productie van metselspecie opnieuw op te pakken en om bepaalde handelingen niet langer uit te besteden maar deze zelf ter plaatse te verrichten teneinde op de langere termijn de bedrijfsactiviteiten te waarborgen, falen de betogen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] en anderen. De verantwoording voor de noodzaak tot uitbreiding is thans voldoende.

6. [appellant sub 1] voert verder aan dat de bij het besluit van 3 mei 2012 behorende planregels de noodzakelijke akoestische voorzieningen nog immer niet mogelijk maken. Verder worden - naar zijn stellen - in de aan dat besluit ten grondslag liggende Actualisatie Akoestisch onderzoek Royackers Betoncentrale Milheeze bv van AGEL adviseurs van 11 april 2012 (hierna: de Actualisatie) wisselende gegevens gebruikt. Aan de ene kant wordt uitgegaan van in de Nota geluid voor bedrijven Gemert-Bakel van mei 2007 (hierna: de Nota geluid) genoemde waarden maar voor de woningen aan de Nachtegaal van daarvan afwijkende streefwaarden. Gelet hierop is geen sprake van een consequente akoestische beoordeling.

[appellant sub 2] en anderen hebben in dit verband gesteld dat in de Actualisatie op basis van de Nota geluid voor de woningen aan de Hof uitgegaan wordt van een streefwaarde van 50 dB(A) in de dag- en avondperiode en 40 dB(A) voor de nachtperiode terwijl voor de woningen aan de Nachtegaal wordt uitgegaan van een streefwaarde van 50 dB(A) voor de dag, 45 dB(A) voor de avond en 40 dB(A) voor de nacht terwijl in de Nota geluid een streefwaarde van 45 dB(A) voor de dag, 45 dB(A) voor de avond en 35 dB(A) voor de nacht is vastgesteld. Ook is ten aanzien van woningen aan de Hof de ene keer 45 dB(A) en de andere keer 50 dB(A) aangehouden als streefwaarde, waar dat volgens de Nota geluid 50 dB(A) moet zijn.

6.1. Blijkens de door de raad gehanteerde Nota geluid wordt voor woonwijken als Milheeze in beginsel een normering van 45 dB(A) voor de dag en de avond en van 35 dB(A)voor de nacht nagestreefd. Bij deze waarden wordt 5 dB(A) opgeteld indien sprake is van ligging in de invloedsfeer van een weg. Niet bestreden is dat met betrekking tot de woningen aan de Hof sprake is van een zodanige ligging, zodat in de Actualisatie in zoverre de Nota geluid is gevolgd. Verder is voor de woningen aan de Nachtegaal een correctie toegepast in verband met de ligging naast het bestaande en vergunde bedrijfscomplex van Royackers, in verband waarmee ten aanzien van die woningen de normering voor een gemengde woonwijk, namelijk een streefwaarde van 50 dB(A) voor de dag, 45 dB(A) voor de avond en 40 dB(A) voor de nacht is aangehouden. Gegeven die ligging en gegeven de in de Nota geluid neergelegde mogelijkheid om ter zake een nadere bestuurlijke afweging te maken is deze normering niet onredelijk te achten.

Met [appellant sub 2] en anderen moet verder worden geoordeeld dat ten aanzien van een aantal woningen aan de Hof aan verschillende waarden is getoetst. Nu niet in geschil is dat de hoogste waarde daarvan de juiste is, is in zoverre geen sprake van een voor de omwonenden ongunstigere toetsing.

Verder heeft de raad zich verenigd met de bij de Actualisatie gegeven bespreking van de door [appellant sub 2] en anderen overgelegde akoestische beoordeling van HMB B.V. van 6 mei 2011 en de daaruit voortvloeiende verbeteringen in het eerdere rapport van Agel adviseurs van 16 februari 2009. [appellant sub 2] en anderen hebben in hun zienswijze niet aangegeven dat deze bespreking en de doorgevoerde verbeteringen ondeugdelijk dan wel onjuist zijn.

Bij de Actualisatie is rekening gehouden met een 3 m hoge muur en een overkapping met een opening aan de noordzijde. Bij de planregels, behorende bij het besluit van 3 mei 2012 zijn de oprichting en instandhouding van deze voorzieningen voorgeschreven alvorens een uitbreiding van Royackers in gebruik mag worden genomen. Bij dit besluit is ook voorzien in de benodigde bouwmogelijkheden. Daarbij is, anders dan [appellant sub 1] kennelijk meent, uitgegaan van een andere inrichting van en routing op het perceel van Royackers dan ten grondslag heeft gelegen aan het besluit van 15 december 2010. Gelet hierop faalt zijn betoog dat de bij het besluit van 3 mei 2012 behorende planregels de benodigde akoestische maatregelen niet mogelijk maken.

Gelet op het vorenstaande falen ook in zoverre de betogen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] en anderen en is de Afdeling van oordeel dat de raad bij de vaststelling van het besluit van 3 mei 2012 alsnog afdoende aannemelijk heeft gemaakt dat met de door het plan mogelijk gemaakte gewijzigde bedrijfsopzet een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor omwonenden kan worden gegarandeerd.

6.2. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ziet de Afdeling in hetgeen [appellant sub 1] en [appellant sub 2] en anderen hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bij het besluit van 3 mei 2012 vastgestelde plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het besluit van 3 mei 2012 anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. De beroepen zijn in zoverre ongegrond.

7. De raad dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart de beroepen, voor zover gericht tegen het besluit van de raad van de gemeente Gemert-Bakel van 15 december 2010, nr. 119, gegrond;

II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Gemert-Bakel van 15 december 2010, nr. 119, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Bedrijf - BTC";

III. verklaart de beroepen, voor zover gericht tegen het besluit van 3 mei 2012 ongegrond;

IV. veroordeelt de raad van de gemeente Gemert-Bakel tot vergoeding van de bij appellanten in verband met de behandeling van de beroepen opgekomen proceskosten als volgt:

a. aan [appellant sub 1A] en [appellante sub 1B] een bedrag van € 1092,50 (zegge: duizendtweeënnegentig euro en vijftig cent), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;

b. aan [appellant sub 2] en anderen een bedrag van € 1136,75 (zegge: elfhonderdzesendertig euro en vijfenzeventig cent), waarvan € 1092,50 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;

V. gelast dat de raad van de gemeente Gemert-Bakel aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht als volgt vergoedt:

a. aan [appellant sub 1A] en [appellante sub 1B] een bedrag van € 152,00 (zegge: honderdtweeënvijftig euro), met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;

b. aan [appellant sub 2] en anderen een bedrag van € 152,00 (zegge: honderdtweeënvijftig euro), met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.

Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, voorzitter, en mr. S.J.E. Horstink-von Meyenfeldt en mr. J. Hoekstra, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.E.A. Matulewicz, ambtenaar van staat.

w.g. Hagen w.g. Matulewicz
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 5 september 2012

45-662.