Uitspraak 201109460/1/A1


Volledige tekst

201109460/1/A1.
Datum uitspraak: 29 augustus 2012

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

het college van burgemeester en wethouders van Oegstgeest,
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 20 juli 2011 in zaken nrs. 11/3030 en 11/3036 in het geding tussen:

[appellanten], allen wonend te Oegstgeest,

en

het college.

1. Procesverloop

Bij besluit van 17 augustus 2010 heeft het college, voor zover hier van belang, aan [kinderdagverblijf] een reguliere bouwvergunning voor het veranderen van het gebruik van het pand op het perceel [locatie] te Oegstgeest (hierna: het perceel) verleend.

Bij besluit van 15 februari 2011 heeft het college de door [appellanten] daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 20 juli 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank de door [appellanten] daartegen ingestelde beroepen gegrond verklaard, het besluit van 15 februari 2011 vernietigd en het besluit van 17 augustus 2010 herroepen. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 augustus 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 26 september 2011.

[appellanten] hebben een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 juni 2012, waar het college, vertegenwoordigd door A.C.M. Goud en B.V. Swinkels, beiden werkzaam bij de gemeente, [appellanten], in de personen van [drie van de appellanten], bijgestaan door mr. G.G. Kranendonk, zijn verschenen. Daar is voorts [kinderdagverblijf], vertegenwoordigd door [gemachtigden], gehoord.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Oranje Nassau" (hierna: het bestemmingsplan) rust op het perceel de bestemming "Gemengd (GD)".

Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de planvoorschriften zijn, voor zover thans van belang, de voor "Gemengd" aangewezen gronden bestemd voor:

a. wonen;

d. maatschappelijke voorzieningen;

onder de voorwaarden dat de op de verdieping aanwezige woonfuncties niet mogen worden omgezet naar niet-woonfuncties.

2.2. Het college betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de bovenverdieping van het pand geen woonfunctie had ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan en dat derhalve het gebruik van de bovenverdieping ten behoeve van een kinderdagverblijf niet in strijd is met de voorwaarde, als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de planvoorschriften, dat de op de verdieping aanwezige woonfuncties niet mogen worden omgezet naar niet-woonfuncties. Hiertoe voert het aan dat bij besluit van 16 juli 1981 vrijstelling is verleend van het destijds geldende bestemmingsplan "Centrum" voor het gebruik van de verdieping als magazijn ten behoeve van een fotostudio en dat vanaf dat moment het gehele pand een niet-woonfunctie had. Tevens voert het aan dat het geen gelegenheid heeft gehad om te controleren of het in gebruik nemen van de bovenverdieping als woning in overeenstemming was met de voorschriften van het Bouwbesluit 2003. Daarbij is er geen bouwvergunning aangevraagd of verleend voor het omzetten van de bedrijfsfunctie naar een woonfunctie. Voorts voert het aan dat in de 1e partiële herziening van het hiervoor genoemde bestemmingsplan in artikel 31 is opgenomen dat voor het gebruik als magazijn op de bovenverdieping, voor zover deze omzetting gewenst zou zijn, dit via een binnenplanse vrijstelling kan worden gerealiseerd. Het overgangsrecht, geregeld in artikel 77 van de 1e partiële herziening, laat toe dat reeds bestaand strijdig gebruik kan worden voortgezet en dat het gebruik als niet-woonfunctie via die vrijstelling van het bestemmingsplan "Centrum" kon blijven bestaan, aldus het college.

2.2.1. Het college is er bij het nemen van het bestreden besluit ten onrechte van uitgegaan dat door de verlening van de vrijstelling de woonfunctie van de bovenverdieping als bedoeld in het bestemmingsplan is gewijzigd in een niet-woonfunctie. De verlening van een vrijstelling wijzigt het bestemmingsplan niet. Voorts kan, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraken van 15 juli 2009 in zaken nrs. 200805354/1 en 200900135/1/H1), als eenmaal met vrijstelling een bouwvergunning is verleend, op basis van dezelfde vrijstelling nadien niet voor een nieuw bouwplan bouwvergunning worden verleend, ook al past het nieuwe bouwplan binnen de verleende vrijstelling. Derhalve heeft de rechtbank terecht overwogen dat na beëindiging van het gebruik van de bovenverdieping als magazijn ten behoeve van de op de begane grond gevestigde fotostudio, aan de vrijstelling die daarvoor is verleend geen betekenis meer toekomt. Door het college kan evenmin beroep worden gedaan op artikel 77 van het overgangsrecht van de 1e partiële herziening, waarin word toegelaten dat reeds bestaand strijdig gebruik van de verdieping kan worden voortgezet en dat het gebruik als niet-woonfunctie via die vrijstelling van het bestemmingsplan "Centrum" kon blijven bestaan. Ten tijd van de inwerkingtreding van het plan was het gebruik van de bovenverdieping als magazijn gestaakt. De vrijstelling is voor de toepassing van artikel 77 niet van belang. Voorts heeft de rechtbank terecht overwogen dat de omstandigheid dat het college niet heeft gecontroleerd of het in gebruik nemen van de bovenverdieping als woning in overeenstemming was met het Bouwbesluit 2003, dit niet afdoet aan het feit dat de bovenverdieping een woonfunctie had. Uit het algemeen gebruik van de term woonfunctie noch uit de bepalingen van het bestemmingsplan is af te leiden dat slechts sprake kan zijn van een woonfunctie, indien aan het Bouwbesluit 2003 is voldaan. De rechtbank heeft derhalve terecht overwogen dat de bewoning van de bovenverdieping van 15 januari 1997 tot 9 februari 2009 in overeenstemming met de geldende bestemming is geweest. Het gebruik van de bovenverdieping ten behoeve van een kinderdagverblijf leidt tot een omzetting van een woonfunctie naar een niet-woonfunctie en is dan ook in strijd met het bestemmingsplan.

Het betoog faalt.

2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. bevestigt de aangevallen uitspraak;

II. bepaalt dat van het college van burgemeester en wethouders van Oegstgeest een griffierecht van € 454,00 (zegge: vierhonderdvierenvijftig euro) wordt geheven.

Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Graaff-Haasnoot, ambtenaar van staat.

w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Graaff-Haasnoot
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 29 augustus 2012

531-736.