Uitspraak 201201849/1/A2


Volledige tekst

201201849/1/A2.
Datum uitspraak: 29 augustus 2012

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant A] en [appellant B], wonend te Herpen, gemeente Oss,

tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 5 januari 2012 in zaak nr. 11/1026 in het geding tussen:

[appellanten]

en

de leerplichtambtenaar van de gemeente Oss.

1. Procesverloop

Bij besluit van 18 november 2010 heeft de leerplichtambtenaar een verzoek van [appellanten] om vrijstelling van geregeld schoolbezoek voor hun [dochter A] gedurende de periode van 20 december 2010 tot en met 28 januari 2011 afgewezen.

Bij besluit van 15 februari 2011 heeft de leerplichtambtenaar het door [appellanten] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 5 januari 2012, verzonden op 10 januari 2012, heeft de rechtbank het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 februari 2012, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 5 maart 2012.

De leerplichtambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

[appellanten] hebben een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 juli 2012, waar [appellanten], bijgestaan door mr. L.G.P.A. van Putten, advocaat te Oss, en de leerplichtambtenaar, vertegenwoordigd door mr. R.J.L. Brauwers, werkzaam bij de gemeente Oss, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder e, gelezen in samenhang met artikel 16 van de Leerplichtwet 1969 (hierna: de Leerplichtwet) verstaat deze wet onder "de ambtenaar" de ambtenaar die door het college van burgemeester en wethouders is aangewezen om toe te zien op de naleving van deze wet.

Ingevolge artikel 2, eerste lid, zijn degene die het gezag over een jongere uitoefent, en degene die zich met de feitelijke verzorging van een jongere heeft belast, verplicht overeenkomstig de bepalingen van deze wet te zorgen, dat de jongere als leerling van een school is ingeschreven en deze school na inschrijving geregeld bezoekt.

Ingevolge artikel 11, aanhef en onder g, zijn de in artikel 2, eerste lid, bedoelde personen vrijgesteld van de verplichting te zorgen dat de jongere de school waarop hij staat ingeschreven, geregeld bezoekt, en zijn de leerplichtige jongere die de leeftijd van 12 jaren heeft bereikt alsmede de jongere die kwalificatieplichtig is, vrijgesteld van de verplichting de school of de instelling geregeld te bezoeken, indien de jongere door andere gewichtige omstandigheden verhinderd is de school onderscheidenlijk de instelling te bezoeken.

Ingevolge artikel 14, eerste lid, kan een beroep op vrijstelling wegens andere gewichtige omstandigheden slechts worden gedaan, indien het hoofd op verzoek van de in artikel 2, eerste lid, bedoelde personen verlof heeft verleend, dat de jongere de school tijdelijk niet bezoekt.

Ingevolge het derde lid kan het hoofd ten aanzien van dezelfde jongere wegens de in het eerste lid bedoelde omstandigheden voor ten hoogste tien dagen per schooljaar verlof als bedoeld in dat lid verlenen. Indien het verlof ten aanzien van dezelfde jongere wordt gevraagd voor meer dan tien dagen per schooljaar, besluit de ambtenaar van de woongemeente van de jongere, het hoofd gehoord.

2.2. Bij besluit van 18 november 2010, zoals gehandhaafd bij het besluit op bezwaar van 15 februari 2011, heeft de leerplichtambtenaar de aanvraag van [appellanten] om extra schoolverlof voor [dochter A], geboren op 18 februari 1995, voor de periode van 20 december 2010 tot en met 28 januari 2011 afgewezen. De reden voor de aanvraag was dat [dochter A] dan mee zou kunnen op een reis naar Nieuw Zeeland, die in die periode zou worden gemaakt in verband met een oriëntatie op eventuele emigratie. Naar het oordeel van de leerplichtambtenaar is echter geen sprake van gewichtige omstandigheden in de zin van artikel 11, aanhef en onder g, van de Leerplichtwet, nu geen sprake is van een situatie die buiten de wil van de ouders en/of leerling ligt.

2.3. [appellanten] betogen allereerst dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de leerplichtambtenaar de vaste gedragslijn hanteert dat hij deze bevoegdheid restrictief toepast en in beginsel slechts vrijstelling verleent als sprake is van buiten de wil van de leerplichtige minderjarige en diens ouders gelegen omstandigheden. De leerplichtambtenaar heeft immers niet gesteld een vaste gedragslijn te volgen en beleid is evenmin bekend gemaakt. Pas tijdens de mondelinge behandeling bij de rechtbank is dit duidelijk geworden, aldus [appellanten].

2.3.1. De leerplichtambtenaar heeft bij de beoordeling van de vraag of sprake is van gewichtige omstandigheden in de zin van artikel 11, aanhef en onder g, van de Leerplichtwet, als criterium gehanteerd dat sprake dient te zijn van buiten de wil van de leerplichtige en haar ouders gelegen omstandigheden. Uit hetgeen ter zitting bij de rechtbank door de leerplichtambtenaar naar voren is gebracht, heeft de rechtbank terecht kunnen oordelen dat het hier om een vaste gedragslijn gaat, die inmiddels in een verlofregeling schriftelijk is vastgelegd. Deze gedragslijn heeft de rechtbank terecht niet onredelijk geacht. De leerplichtambtenaar beschikt over beoordelings- en beleidsvrijheid bij de verlening van een vrijstelling op grond van artikel 11, aanhef en onder g, van de Leerplichtwet. Dat de leerplichtambtenaar bij de beoordeling of sprake is van gewichtige omstandigheden waardoor de jongere verhinderd is de school te bezoeken, is uitgegaan van de vraag of sprake is van externe, buiten de wil van de leerplichtige jongere of zijn/haar ouders gelegen omstandigheden, is bovendien in overeenstemming met de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling. Daaruit volgt dat volgens de gangbare opvatting bij het begrip "andere gewichtige omstandigheden" moet worden gedacht aan externe, veelal buiten de wil van de leerplichtige jongere of zijn/haar ouders gelegen omstandigheden en dat dit begrip restrictief moet worden uitgelegd (Kamerstukken II 1992/93, 22 900, nr. 3, blz. 6-7; Circulaire van de Minister van Onderwijs en Wetenschappen, 15 november 1982, C 820 399). Dat de leerplichtambtenaar het criterium te beperkt uitlegt, zoals [appellanten] stellen, is niet gebleken.

Dat deze gedragslijn bij [appellanten] naar zij stellen niet als zodanig bekend was, kan hen niet baten. Deze lijn blijkt immers uit de besluiten van 18 november 2010 en van 15 februari 2011 en is daarin als zodanig gemotiveerd.

Het betoog faalt.

2.4. Hetgeen [appellanten] aanvoeren ter onderbouwing van hun standpunt dat sprake is van andere gewichtige omstandigheden, als bedoeld in voormelde bepaling van de Leerplichtwet, faalt evenzeer. Dit is slechts een herhaling van hetgeen zij in beroep hebben aangevoerd. De ernstige ziekte van de in Nederland wonende vader van [appellant A] is geen omstandigheid op grond waarvan [appellanten] juist in de onderhavige periode buiten de schoolvakanties om naar Nieuw Zeeland zouden moeten gaan. Het blijft immers hun eigen keuze om een aantal weken in Nieuw Zeeland door te brengen. De specifieke situatie van hun andere [dochter B] maakt dit niet anders. De rechtbank heeft dan ook terecht en op goede gronden overwogen dat de leerplichtambtenaar hetgeen zij aanvoeren niet als andere gewichtige omstandigheden, als bedoeld in artikel 11, aanhef en onder g, van de Leerplichtwet, hoefde aan te merken. Het standpunt van [appellanten] dat sprake is van rechtsongelijkheid doordat leerplichtambtenaren deze bepaling verschillend uitleggen, hebben zij niet gestaafd met situaties die overeenkomen met die van deze zaak en waarin de desbetreffende leerplichtambtenaar het verzoek heeft toegewezen, nog daargelaten dat de leerplichtambtenaar niet gehouden is het oordeel van leerplichtambtenaren in andere gemeenten buiten het samenwerkingsverband te volgen.

Het betoog faalt.

2.5. [appellanten] hebben ten slotte gesteld dat de weigering van de gevraagde vrijstelling in strijd is met de artikelen 8 en 9 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (recht op eerbieding van privé-, familie- en gezinsleven respectievelijk vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst), artikel 2 van het daarbij behorende Eerste Protocol (recht op onderwijs) en artikel 18 van het Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (recht op vrijheid van denken, geweten en godsdienst).

Zij hebben deze stelling niet nader gemotiveerd. Het is de Afdeling niet gebleken dat de weigering op enigerlei wijze tot een inmenging op de in deze verdragsbepalingen neergelegde rechten zou leiden. Daarbij is in aanmerking genomen dat het verzoek niet is gebaseerd op godsdienst of levensovertuiging, en dat de weigering van de gevraagde vrijstelling niet in de weg staat aan de uitoefening van het gezinsleven of het ontvangen van onderwijs hier te lande.

2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, ambtenaar van staat.

w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Dallinga
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 29 augustus 2012

18-756.