Uitspraak 201110100/1/R3


Volledige tekst

201110100/1/R3.
Datum uitspraak: 29 augustus 2012

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellant sub 1], wonend te Elsendorp, gemeente Gemert-Bakel,
2. [appellant sub 2], wonend te De Mortel, gemeente Gemert-Bakel,
appellanten,

en

de raad van de gemeente Gemert-Bakel,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 29 juni 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "Gemert-Bakel Buitengebied herziening april 2011" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 september 2011, en [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 september 2011, beroep ingesteld. [appellant sub 1] heeft zijn beroep aangevuld bij brief van 14 oktober 2011. [appellant sub 2] heeft zijn beroep aangevuld bij brief van 18 oktober 2011.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De raad heeft nadere stukken ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 juli 2012, waar [appellant sub 1], [appellant sub 2] en de raad, vertegenwoordigd door mr. F.T.H. Branten, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Het plan voorziet in een herziening van het bestemmingsplan "Gemert-Bakel Buitengebied 2010".

2.2. [appellant sub 1], exploitant van een pluimveehouderijbedrijf aan [locatie 1] te Elsendorp, betoogt dat de begrenzing van het plandeel met de bestemming "Agrarisch - Agrarisch Bedrijf" op de verbeelding onjuist is vastgelegd, nu de propaantank aan de zuidzijde van het bedrijf ten onrechte buiten dit plandeel ligt. In dit verband verwijst [appellant sub 1] naar de in 1996 opgemaakte tekening behorend bij de melding omtrent de verplaatsing van de propaantank, waarop de propaantank aan de zuidzijde van de inrichting is aangegeven. Tevens doet [appellant sub 1] een beroep op de tekening behorend bij de ingediende aanvraag om bouwvergunning in 2010, waarop de propaantank eveneens aan de zuidzijde van de inrichting is aangegeven. Gelet hierop is de propaantank volgens [appellant sub 1] ten onrechte onder de werking van het overgangsrecht gebracht. Zelfs al zou de propaantank niet overeenkomstig de melding zijn gerealiseerd, dan is de propaantank volgens [appellant sub 1] op grond van artikel 5 van de planregels van het bestemmingsplan "Gemert-Bakel Buitengebied 2006", alsnog onder de werking van het overgangsrecht gebracht. De verplaatsing van de propaantank naar de noordzijde is ongewenst en niet uitvoerbaar, aldus [appellant sub 1].

2.2.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de propaantank in afwijking van de in 1995 verleende milieuvergunning is opgericht. Alleen een tekening behorend bij een melding als bedoeld in artikel 8.19 van de Wet milieubeheer heeft geen legaliserende werking. Dit geldt ook voor de tekening behorend bij de in 2010 ingediende aanvraag om bouwvergunning, die geen betrekking had op de propaantank, maar op de stal. De propaantank was voorheen ingevolge de Woningwet niet vergunningvrij en is zodoende niet onder de werking van het overgangsrecht gebracht. Artikel 5 van de voorschriften van het bestemmingsplan "Gemert-Bakel Buitengebied 2006" is volgens de raad slechts bedoeld voor een afwijkende situering en/of maatvoering van een overigens legaal opgericht bouwwerk.

Binnen het plandeel met de bestemming "Agrarisch - Agrarisch Bedrijf" zijn voldoende mogelijkheden om een propaantank met inachtneming van de daartoe gestelde afstandseisen op te richten. Daarnaast ligt het perceel van [appellant sub 1] in een extensiveringsgebied. Volgens de raad is een uitbreiding van het agrarisch bedrijf niet mogelijk en in strijd met de Verordening ruimte Noord-Brabant 2011 (hierna: Verordening 2011).

2.2.2. Het perceel van [appellant sub 1] heeft de bestemming "Agrarisch" en de bestemming "Agrarisch - Agrarisch Bedrijf" met de aanduiding "intensieve veehouderij". De propaantank ligt binnen de bestemming "Agrarisch".

Ingevolge artikel 2 van de planregels wordt onder agrarisch gebruik verstaan: het gebruik van gronden of gebouwen voor het telen van gewassen of het houden van dieren.

Ingevolge artikel 4, lid 4.1, voor zover hier van belang, zijn de voor "Agrarisch" aangewezen gronden bestemd voor al dan niet bedrijfsmatig agrarisch grondgebruik.

Ingevolge lid 4.2, voor zover hier van belang, mogen op of in de in lid 4.1 bedoelde gronden uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd ten dienste van de in de bestemmingsomschrijving omschreven bestemming met een hoogte van maximaal 2,50 m.

Ingevolge artikel 29, lid 29.1, mag het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, worden voortgezet.

Ingevolge lid 29.4 is het eerste lid niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

2.2.3. Het perceel van [appellant sub 1] had in het bestemmingsplan "Gemert-Bakel Buitengebied 2006" de bestemmingen "Agrarisch Bedrijf" en "Landelijk Gebied". De propaantank lag in dat plan binnen de bestemming "Landelijk Gebied".

Ingevolge artikel 5, lid 5.1, onder 1, van de planvoorschriften van dat plan, voor zover hier van belang, worden bouwwerken die op het tijdstip dat het ontwerp van dit bestemmingsplan ter inzage werd gelegd, bestonden of die worden of nog kunnen worden gebouwd op basis van een reeds verleende of nog te verlenen bouwvergunning en die wat betreft situering en/of maatvoering afwijken van de voorschriften van dit bestemmingsplan maar die verder met het plan in overeenstemming zijn, geacht te voldoen aan de voorschriften van dit plan.

Ingevolge artikel 14, lid 14.2, van de planvoorschriften van dat plan, mag op de gronden die als "Landelijk Gebied" zijn bestemd niet worden gebouwd.

2.2.4. Ingevolge artikel 9.2, lid 1, aanhef onder a, van de Verordening 2011, voor zover hier van belang, bepaalt een bestemmingsplan dat is gelegen in een extensiveringsgebied dat uitbreiding van intensieve veehouderij niet is toegestaan.

2.2.5. Blijkens de stukken heeft [appellant sub 1] bij besluit van 7 maart 1995 een vergunning voor de gehele inrichting aan [locatie 1] op grond van artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer (oud) verkregen. Daarnaast heeft hij in 1996 een melding als bedoeld in artikel 8.19 van de Wet milieubeheer (oud) gedaan. Een milieuvergunning dan wel een gedane melding als bedoeld in artikel 8.19 van de Wet milieubeheer (oud) gelden echter niet tevens als een bouwvergunning voor de oprichting van een propaantank. Dit geldt ook voor de in 2011 verleende bouwvergunning voor de stal. De propaantank aan de zuidkant van het perceel is, gelet op het voorgaande en zoals ter zitting door [appellant sub 1] ook is erkend, zonder bouwvergunning opgericht.

De Afdeling stelt vast dat de propaantank aan de zuidzijde van de inrichting binnen de bestemming "Agrarisch" niet als zodanig is bestemd.

Evenmin was de propaantank in het ten tijde van de oprichting hiervan in 1996 geldende bestemmingsplan en de daarop volgende bestemmingsplannen uit 1998, 2006 en 2010 als zodanig bestemd. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de propaantank niet onder de werking van artikel 5, lid 5.1, onder 1, van de planvoorschriften van het bestemmingsplan "Gemert-Bakel Buitengebied 2006" valt, nu op de gronden met de bestemming "Landelijk gebied" geen bouwwerken zijn toegestaan en het reeds hierom geen afwijking in situering en/of maatvoering betreft als bedoeld in dat artikelonderdeel. Het in de vorige bestemmingsplannen opgenomen overgangsrecht verschilde, voor zover van belang, inhoudelijk niet van het overgangsrecht in het voorliggende plan, zodat de opgerichte propaantank niet onder de beschermende werking daarvan valt.

De raad heeft, gelet op artikel 9.2, eerste lid, onder a, van de Verordening 2011, terecht geen aanleiding gezien om de gerealiseerde propaantank via een uitbreiding van het bestemmingsvlak "Agrarisch - Agrarisch Bedrijf" met de aanduiding "intensieve veehouderij" in het extensiveringsgebied toe te staan.

2.3. [appellant sub 2], exploitant van een (voormalig) agrarisch bedrijf en initiatiefnemer van een nieuw landgoed aan [locatie 2] te De Mortel, betoogt dat het agrarische bestemmingsvlak voor zijn perceel aan de achterzijde ten onrechte niet, zoals de raad heeft toegezegd, is vergroot ten behoeve van een door [appellant sub 2] gewenste mestplaat vanwege het houden van koeien en jongvee. [appellant sub 2] stelt dat binnen het thans opgenomen agrarische bestemmingsvlak, gelet op de door hem gewenste functies aldaar, geen passende locatie voor die mestplaat aanwezig is. Voorts wijst [appellant sub 2] op een door hem ingediende kaart waarop het door hem gewenste agrarische bestemmingsvlak is weergegeven. Deze kaart is volgens hem door de raad akkoord bevonden, maar het daarop aangegeven agrarische bestemmingsvlak is niet juist op de verbeelding overgenomen.

2.3.1. De raad stelt zich op het standpunt dat [appellant sub 2] in aanmerking is gekomen voor een landgoedregeling, op grond waarvan het bestemmingsvlak met de bestemming "Agrarisch ¬- Agrarisch Bedrijf" reeds in het bestemmingsplan "Landgoed Nieuwen Huys" is verkleind. [appellant sub 2] kan volgens afspraak alleen hobbymatig agrarische activiteiten uitvoeren. Gelet op de grootte van het thans aanwezige agrarische bestemmingsvlak is er volgens de raad voldoende ruimte om deze activiteit naar behoren uit te voeren. Een uitbreiding van het agrarische bestemmingsvlak acht de raad, gelet op het voorgaande en de naastgelegen burgerwoning, niet wenselijk.

2.3.2. De raad heeft reeds bij de vaststelling van het bestemmingsplan "Landgoed Nieuwen Huys" het agrarische bestemmingsvlak in vorm en grootte aangepast, nu voor het te realiseren landgoed een minimaal aantal hectaren natuur gerealiseerd dient te worden. In het voorliggende plan is het bestemmingsvlak aan de westzijde aangepast om de geplande bedrijfswoning meer richting het zuidwesten te kunnen realiseren.

2.3.3. Gelet op het stelsel van de Wro komt de raad in beginsel een grote mate van beleidsvrijheid toe bij het bepalen van de begrenzing van een bestemmingsplan. Deze vrijheid strekt echter niet zo ver dat de raad een begrenzing kan vaststellen die in strijd met een goede ruimtelijke ordening moet worden geoordeeld of anderszins in strijd is met het recht.

In hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd wordt geen aanleiding gezien voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vastgestelde begrenzing strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. [appellant sub 2] heeft niet aannemelijk gemaakt dat een passende locatie voor de gewenste mestplaat niet binnen het aan zijn perceel toegekende agrarische bestemmingsvlak mogelijk is. Daarbij wordt ook in aanmerking genomen dat [appellant sub 2] ten tijde van de vaststelling van het plan geen concrete plannen kenbaar had gemaakt voor door hem ter plaatse van het bestemmingsvlak gewenste functies die zich tegen de aanwezigheid van de mestplaat binnen dit bestemmingsvlak zouden verzetten. Ter zitting heeft de raad in dit verband opgemerkt dat ook het eventueel voorzien in een alternatieve situering van de mestplaat buiten het bestemmingsvlak bespreekbaar is, indien [appellant sub 2] zou verzoeken om een wijziging van het bestemmingsplan met het oog op het ter plaatse mogelijk maken van dergelijke door hem gewenste functies. Voorts blijkt niet dat de door [appellant sub 2] ingebrachte kaart door de raad in het kader van de vaststelling van dit bestemmingsplan ook zou zijn vastgesteld, zodat het bestreden besluit in zoverre niet is genomen in strijd met de te betrachten zorgvuldigheid.

2.4. Niet is gebleken dat [appellant sub 2] in zijn zienswijze heeft aangevoerd dat hij ook zonder een verkleining van het agrarische bestemmingsvlak met de helft had kunnen voldoen aan de landgoedregeling. Zijn betoog dat de raad op dit punt ten onrechte niet is ingegaan faalt derhalve.

2.5. In hetgeen [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan, voor zover bestreden, strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. De beroepen zijn ongegrond.

2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart de beroepen ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.I.Y. Lap, ambtenaar van staat.

w.g. Hoekstra w.g. Lap
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 29 augustus 2012

288-709.