Uitspraak 201105998/1/R3


Volledige tekst

201105998/1/R3.
Datum uitspraak: 22 augustus 2012

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellant sub 1], wonend te Teteringen, gemeente Breda,
2. [appellant sub 2], wonend te Teteringen, gemeente Breda,
3. [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B], wonend te Teteringen, gemeente Breda,
4. [appellant sub 4A], [appellant sub 4B], [appellant sub 4C] en [appellant sub 4D] (hierna: [appellant sub 4] en anderen), wonend te Teteringen, gemeente Breda,
5. [appellant sub 5A] en [appellant sub 5B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 5]), wonend te Teteringen, gemeente Breda,
6. [appellant sub 6], wonend te Teteringen, gemeente Breda,

en

de raad van de gemeente Breda,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 17 maart 2011, kenmerk 37022, heeft de raad het bestemmingsplan "De Gouwen, Breeschot 18" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] bij faxbericht, bij de Raad van State ingekomen op 27 mei 2011, [appellant sub 2] bij faxbericht, bij de Raad van State ingekomen op 27 mei 2011, [appellanten sub 3] bij faxbericht, bij de Raad van State ingekomen op 1 juni 2011, [appellant sub 4] en anderen bij faxbericht, bij de Raad van State ingekomen op 6 juni 2011, [appellant sub 5] bij faxbericht, bij de Raad van State ingekomen op 7 juni 2011, en [appellant sub 6] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 juni 2011, beroep ingesteld. [appellanten sub 3] hebben hun beroep aangevuld bij brief van 15 september 2011.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellanten sub 3], [appellant sub 1], [appellant sub 4] en anderen en [appellant sub 5] hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 juni 2012, waar [appellant sub 2], vertegenwoordigd door M.C.M. Vermeulen, [appellanten sub 3], vertegenwoordigd door mr. C.R. Jansen, [appellant sub 4] en anderen, vertegenwoordigd door [gemachtigde], [appellant sub 5], vertegenwoordigd door mr. M.C.M. Vermeulen, [appellant sub 6], vertegenwoordigd door mr. M.C.M. Vermeulen, en de raad, vertegenwoordigd door A.J.J. Neele, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting Nutsbasisschool Teteringen, vertegenwoordigd door F. de Graaf, als belanghebbende verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Het plan voorziet in een aanpassing en uitbreiding van een bestaand schoolgebouw aan de Breeschot 18 te Teteringen.

Beleid en verordening

2.2. [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellanten sub 3], [appellant sub 4] en anderen, [appellant sub 5] en [appellant sub 6] betogen dat het plan is vastgesteld in strijd met het gemeentelijke beleid zoals neergelegd in de Structuurvisie Breda 2020 (hierna: de structuurvisie), omdat het voorziet in een grootschalige integrale ontwikkeling in een consolidatiegebied.

2.2.1. Het plangebied ligt in een consolidatiegebied als bedoeld in de structuurvisie. Volgens de structuurvisie zijn ontwikkellocaties in consolidatiegebieden niet uitgesloten, mits deze leiden tot een functionele verbetering van de omgeving. De raad heeft ter zitting toegelicht dat het plangebied geen ontwikkellocatie betreft, omdat de uitbreiding geen grootschalige integrale ontwikkeling is. Dit is naar het oordeel van de Afdeling niet onjuist. Het plan is derhalve niet vastgesteld in strijd met de structuurvisie. De betogen falen.

2.3. Voorts is het plan volgens [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellanten sub 3], [appellant sub 4] en anderen, [appellant sub 5] en [appellant sub 6] vastgesteld in strijd met de gemeentelijke Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Breda 2008 (hierna: verordening). Uit deze verordening volgt volgens hen voor 11 lokalen een minimaal bruto vloeroppervlak van 1457 m². Volgens [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellanten sub 3], [appellant sub 4] en anderen, [appellant sub 5] en [appellant sub 6] biedt het plangebied deze ruimte niet. Voorts mag de buitenschoolse opvang volgens [appellant sub 4] en anderen en [appellant sub 6] geen deel uitmaken van dit oppervlak en heeft de raad niet gemotiveerd waarom 11 leslokalen nodig zijn. [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 5] stellen dat uit de verordening een algemeen maximum van 11 lokalen volgt. Hieronder vallen volgens hen ook speellokalen.

2.3.1. Het plangebied bestaat uit één plandeel, waaraan, voor zover van belang, de bestemming "Maatschappelijk" en de aanduiding "bouwvlak" is toegekend.

Ingevolge artikel 3, lid 3.1, van de planregels zijn de voor "Maatschappelijk" aangewezen gronden bestemd voor:

a. maatschappelijke voorzieningen;

b. nutsvoorzieningen;

met daarbij behorend:

c. parkeren;

d. groen.

Ingevolge artikel 3, lid 3.2.1, onder c, mogen binnen het bouwvlak maximaal elf leslokalen worden gerealiseerd.

2.3.2. De Afdeling stelt voorop dat niet de voorgenomen uitvoering van het plan, maar de in het plan voorziene bouwmogelijkheden ter beoordeling voorliggen. Het plan voorziet op het perceel Breeschot 18 in een bouwvlak van ongeveer 1990 m², waarbinnen ingevolge artikel 3, lid 3.2.1, onder c, van de planregels maximaal 11 leslokalen mogen worden gerealiseerd. Dit is het maximale aantal leslokalen, inclusief eventuele vaklokalen en buitenschoolse opvang. De stelling van [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 5] dat de speellokalen buiten het maximum van 11 lokalen vallen, volgt niet uit de verordening. Voor zover het bouwvlak niet voldoende ruimte zou bieden voor deze 11 lokalen, bijvoorbeeld als gevolg van de in de verordening gestelde eisen aan de capaciteit van een gebouw voor een basisschool, heeft de raad zich met juistheid op het standpunt gesteld dat niet het in de planregels opgenomen maximum van 11 leslokalen dient te kunnen worden gerealiseerd, maar het volume van de toegestane bouwmogelijkheden zoals weergegeven op de verbeelding. Dit zou kunnen leiden tot een kleiner aantal lokalen. Overigens biedt het plan gelet op de omvang van het bouwvlak voldoende ruimte voor het uit de verordening voortvloeiende minimale bruto vloeroppervlak van 1457 m² voor 11 groepen leerlingen. Dit aantal groepen is gelijk aan het aantal lokalen in het desbetreffende gebouw.

Nu de buitenschoolse opvang buiten schooluren plaatsvindt kan deze, zoals de raad ter zitting heeft toegelicht, ook bij 11 groepen leerlingen in de lokalen plaatsvinden. Niet valt in te zien dat de buitenschoolse opvang geen deel uit mag maken van het in de verordening vereiste minimale bruto vloeroppervlak. Door [appellant sub 4] en anderen en [appellant sub 6] is niet aannemelijk gemaakt dat de raad onvoldoende rekening heeft gehouden met de buitenschoolse opvang.

Voorts heeft de raad blijkens het bestreden besluit en de plantoelichting willen voorzien in voldoende groeimogelijkheden, zodat de school kan groeien tot een volwaardige basisschool en daarmee de stichtingsnorm van 277 leerlingen binnen een periode van vijf jaar kan halen. Gelet hierop is het naar het oordeel van de Afdeling niet onredelijk dat het plan voorziet in 11 lokalen.

Gelet op het voorgaande is het plan niet in strijd met de verordening. De betogen falen.

Verkeer en parkeren

2.4. [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellanten sub 3], [appellant sub 4] en anderen, [appellant sub 5] en [appellant sub 6] stellen dat ten gevolge van het plan de verkeers- en parkeerdruk in de omliggende straten zullen toenemen. Volgens [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 5] heeft de raad zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat geen rekening hoefde te worden gehouden met de parkeerdruk in de omliggende straten. Volgens [appellant sub 4] en anderen en [appellant sub 6] zijn deze straten niet berekend op deze extra parkeerdruk. [appellanten sub 3] stellen dat het plan onvoldoende mogelijkheden biedt voor een goede ontsluiting.

Voorts stellen [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 5], [appellant sub 4] en anderen en [appellant sub 6] dat minimaal 13 leslokalen zullen worden gerealiseerd, waarvoor ingevolge de gemeentelijke nota Parkeer- en Stallingsbeleid Breda minimaal 26 parkeerplaatsen benodigd zijn en dat hiervoor onvoldoende ruimte is in het plangebied. Uit het plan blijkt voorts niet dat, zoals de raad stelt in zijn reactie op de zienswijze van [appellant sub 5], 22 parkeerplaatsen zullen worden gerealiseerd, aldus [appellant sub 5]. [appellanten sub 3] stellen in dit verband dat voor het onderwijstype van de inmiddels in het plangebied gevestigde Nutsschool een andere parkeernorm dient te worden gehanteerd.

Volgens [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellanten sub 3], [appellant sub 4] en anderen, [appellant sub 5] en [appellant sub 6] zullen, ondanks de aanleg van een zogenoemde zoen- en zoefzone, kinderen in de omliggende straten worden afgezet, nu de zoen- en zoefzone in strijd is met de richtlijnen. Daarnaast voeren [appellanten sub 3] aan dat de raad ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de mogelijkheden die het plan biedt voor naschoolse activiteiten. Zij vrezen dat, om ook na de toename van de verkeersdruk de verkeersveiligheid te kunnen waarborgen, de Herikaard zal worden ingericht voor eenrichtingsverkeer.

2.4.1. Gelet op artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder c, van de planregels, voorziet het plan in de mogelijkheid parkeerplaatsen aan te leggen. Uit de plantoelichting komt naar voren dat de raad heeft willen aansluiten bij de in de gemeentelijke "Nota Parkeer- en Stallingsbeleid Breda" gehanteerde parkeernormen. In deze nota wordt een norm gehanteerd van 2 parkeerplaatsen per leslokaal. Niet in geschil is dat in het plangebied ruimte is voor de aanleg van 22 parkeerplaatsen die bij deze parkeernorm nodig zijn voor 11 lokalen, waarin het plan, zoals hiervoor onder 2.3.1 is overwogen, maximaal voorziet. Voor zover [appellant sub 2], [appellant sub 5], [appellant sub 4] en anderen en [appellant sub 6] ter zitting hebben betoogd dat voor de buitenschoolse opvang een aparte parkeerplaats dient te worden gerealiseerd, overweegt de Afdeling dat dit betoog niet kan worden gevolgd. Hoewel van enige overlap tussen de aanwezigheid van arbeidskrachten tijdens schooltijden en de aanwezigheid van arbeidskrachten voor de buitenschoolse opvang sprake is, valt niet in te zien dat louter voor de periode waarin de overlap plaatsvindt een aparte parkeerplaats dient te worden gerealiseerd. Ten aanzien van het betoog van [appellanten sub 3] dat voor het onderwijstype van de inmiddels in het plangebied gevestigde Nutsschool een andere parkeernorm dient te worden gehanteerd, overweegt de Afdeling dat het onderwijstype niet ruimtelijk relevant is. Voorts wordt blijkens paragraaf 4.2 van de plantoelichting een gedeelte van het plangebied ingericht als zoen- en zoefzone om te voorkomen dat leerlingen in de omliggende straten zullen worden afgezet. [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 5], [appellanten sub 3], [appellant sub 4] en anderen en [appellant sub 6] hebben niet aannemelijk gemaakt dat de aanleg van de zoen- en zoefzone in strijd is met de richtlijnen, zodat niet aannemelijk is dat leerlingen alsnog in de omliggende straten worden afgezet. Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het plan leidt tot een toename van de parkeerdruk in de omgeving van het plangebied.

[appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 5], [appellanten sub 3], [appellant sub 4] en anderen en [appellant sub 6] hebben voorts niet aannemelijk gemaakt dat ten gevolge van de zoen- en zoefzone een zodanige toename van de verkeersdruk valt te verwachten dat deze binnen de straten in de rijrichting van de zoen- en zoefzone niet kan worden verwerkt. Er bestaat derhalve evenmin aanleiding voor de vrees van [appellanten sub 3] dat de Herikaard ten gevolge van de toegenomen verkeersdruk zal moeten worden ingericht voor eenrichtingsverkeer.

Voor zover [appellanten sub 3] vrezen voor overlast tijdens naschoolse activiteiten, wordt overwogen dat niet aannemelijk is dat dit zal leiden tot een zodanig extra ruimtebeslag dat 22 parkeerplaatsen niet volstaan of dat hierdoor de verkeersdruk in de omliggende straten onaanvaardbaar zal toenemen. Niet aannemelijk is immers dat van de naschoolse activiteiten door meer personen gebruik zal worden gemaakt dan van de school tijdens schooltijden.

Gelet op het voorgaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan geen onevenredige parkeeroverlast in omliggende straten met zich zal brengen en dat de verkeersdruk in de omliggende straten niet onaanvaardbaar zal toenemen. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het plan niet voorziet in een goede ontsluiting. De betogen falen.

Geluid

2.5. [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellanten sub 3], [appellant sub 4] en anderen, [appellant sub 5] en [appellant sub 6] stellen dat het plan zal leiden tot een onaanvaardbare toename van de geluidsoverlast. Volgens hen heeft de raad zich bij de vaststelling van het plan niet mogen baseren op het akoestisch onderzoek, nu in het onderzoek niet is uitgegaan van de maximaal toegestane 11 leslokalen. Voorts is volgens [appellanten sub 3] in het akoestisch rapport uitgegaan van onjuiste waarden met betrekking tot het hoogteverschil tussen hun perceel en het plangebied en zijn de verkeersbewegingen na 19.00 uur en de bestrating met straatklinkers ten onrechte niet meegenomen in het onderzoek.

Voorts volgt uit het akoestisch onderzoek dat de geluidnormen uit het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (hierna: Barim) worden overschreden, aldus [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 4] en anderen, [appellant sub 5] en [appellant sub 6]. Uit de plantoelichting blijkt volgens [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 5] niet of de raad het advies uit het akoestisch rapport, om te onderzoeken of organisatorische maatregelen kunnen worden genomen tegen de overschrijding van de normen uit het Barim, in acht heeft genomen. Volgens [appellant sub 5] is geen sprake van een bestaande situatie, nu het speelplein elders was gesitueerd dan thans in het plan is voorzien.

2.5.1. Ingevolge artikel 2.18, eerste lid, onder h en i, van het Barim blijft het stemgeluid van kinderen op een onverwarmd of onoverdekt terrein dat onderdeel is van een inrichting voor primair onderwijs, in de periode vanaf een uur voor aanvang van het onderwijs tot een uur na beëindiging van het onderwijs of dat onderdeel is van een instelling voor kinderopvang bij het bepalen van de geluidsniveaus, bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19, 2.20 dan wel 6.12, buiten beschouwing.

2.5.2. Ten behoeve van het plan is een akoestisch onderzoek verricht waarvan de resultaten zijn vervat in het rapport "Akoestisch onderzoek ten behoeve van Basisschool Breeschot te Teteringen Gemeente Breda" van het onderzoeksbureau MPO3 (hierna: het akoestisch rapport).

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient mogelijke geluidhinder voor omwonenden, ook indien dit hinder betreft door menselijk stemgeluid, in het kader van een goede ruimtelijke ordening in de vereiste belangenafweging te worden betrokken.

Dat in het onderzoek de verkeersbewegingen na 19.00 uur niet zijn betrokken en is uitgegaan van glad asfalt in plaats van straatklinkers leidt niet tot het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het onderzoek heeft kunnen baseren, nu de te verwachten geluidhinder na 19.00 en de te verwachten geluidhinder van de straatklinkers niet wezenlijk anders zullen zijn dan waarvan is uitgegaan.

Ten aanzien van de in het onderzoek voorspelde overschrijdingen van de geluidnormen uit het Barim en het advies hiervoor maatregelen te treffen, blijkt uit het bestreden besluit niet op welke wijze de raad hiermee rekening heeft gehouden.

Voorts is door de raad ter zitting erkend dat het akoestisch rapport weliswaar is gebaseerd op het aantal leerlingen dat bij 11 lokalen kan worden gehuisvest, maar dat niet is uitgegaan van de in het plan voorziene bebouwing die is benodigd voor de 11 lokalen. In het akoestisch rapport is uitgegaan van de situering van geluidsbronnen op plaatsen waar het plan voorziet in de uitbreiding van het schoolgebouw. Gelet hierop heeft de raad zich bij de beoordeling van de gevolgen van het plan voor de te verwachten geluidhinder niet kunnen baseren op het akoestisch rapport.

De betogen slagen.

Luchtkwaliteit

2.6. [appellant sub 5], [appellant sub 4] en anderen en [appellant sub 6] stellen dat door de raad onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat de voorziene school moet worden aangemerkt als een ontwikkeling die niet in betekenende mate bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit waardoor de luchtkwaliteit niet onderzocht hoeft te worden. Volgens [appellanten sub 3] is ten onrechte geen onderzoek gedaan naar de gevolgen van het plan voor de luchtkwaliteit, nu door de toename van het aantal leerlingen een onaanvaardbare verhoging van de uitstoot van uitlaatgassen van auto's valt te verwachten.

2.6.1. De raad stelt dat het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor een grenswaarde is opgenomen, als bedoeld in artikel 5.16, eerste lid, onder c, van de Wet milieubeheer. Nu de luchtkwaliteit als gevolg van de autonome ontwikkeling voldoet aan de eisen die zijn gesteld in de Wet milieubeheer heeft de raad geen aanleiding gezien onderzoek te doen naar de gevolgen van het plan voor de luchtkwaliteit.

2.6.2. Ingevolge artikel 5.16, eerste lid, van de Wet milieubeheer, voor zover hier van belang, maken bestuursorganen bij de uitoefening van een in het tweede lid bedoelde bevoegdheid of toepassing van een daar bedoeld wettelijk voorschrift, welke uitoefening of toepassing gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, gebruik van een of meer van de volgende gronden en maken daarbij aannemelijk:

(…)

c. dat een uitoefening of toepassing, rekening houdend met de effecten op de luchtkwaliteit van onlosmakelijk met die uitoefening of toepassing samenhangende maatregelen ter verbetering van de luchtkwaliteit, niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen;

(…)

Ingevolge artikel 2, eerste lid, van het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen), draagt met ingang van het tijdstip dat een programma als bedoeld in artikel 5.12, eerste lid, van de wet, voor de eerste maal is vastgesteld, de uitoefening van een of meer bevoegdheden of de toepassing van een of meer wettelijke voorschriften niet in betekenende mate bij indien aannemelijk is gemaakt dat, als gevolg van die uitoefening of toepassing, de toename van de concentraties in de buitenlucht van zowel zwevende deeltjes (PM10) als stikstofdioxide niet de 3% grens overschrijdt.

2.6.3. Uit het bestreden besluit en de plantoelichting blijkt niet dat de raad de gevolgen van de uitbreiding van de school voor de luchtkwaliteit heeft beoordeeld. De enkele stelling dat de luchtkwaliteit in de bestaande situatie voldoet aan de eisen die zijn gesteld in de Wet milieubeheer is hiervoor onvoldoende. Niet inzichtelijk is immers gemaakt dat, als gevolg van de vaststelling van het plan, de toename van de concentratie in de buitenlucht van zowel zwevende deeltjes (PM10) als stikstofdioxide niet de 3% grens overschrijdt. Derhalve is evenmin inzichtelijk gemaakt hoeveel ruimte er gelet hierop nog bestaat voor extra verkeersbewegingen voordat deze in betekenende mate zouden bijdragen aan de concentratie van voornoemde stoffen in de buitenlucht. De betogen slagen.

Water

2.7. [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 5] betogen dat het advies van het dagelijks bestuur van het waterschap Brabantse Delta (hierna: het waterschap) op onjuistheden berust, nu het van 6 leslokalen in plaats van 11 leslokalen is uitgegaan.

2.7.1. Uit het advies van het waterschap komt naar voren dat ten gevolge van het plan het verharde oppervlak niet toeneemt, nu het perceel in de huidige situatie reeds geheel verhard is. Voorts zitten het vuilwater en het hemelwater in de huidige situatie aangesloten op het gemengde rioleringsstelsel en zal het voorziene schoolgebouw ook op dit stelsel worden aangesloten. Het plan heeft volgens het waterschap geen gevolgen voor de waterhuishoudkundige situatie. Het waterschap heeft derhalve positief geadviseerd over het plan. Nu het plan voorziet in maximaal 11 leslokalen moet het waterschap worden geacht hiervan te zijn uitgegaan. [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 5] hebben niet aannemelijk gemaakt dat het advies van het waterschap zodanige gebreken of leemtes in kennis bevat dat de raad zich niet in redelijkheid op het advies heeft mogen baseren. Het betoog faalt.

Bouwhoogte

2.8. [appellanten sub 3], [appellant sub 4] en anderen en [appellant sub 6] stellen dat de gewijzigde vaststelling van de maximale bouwhoogte in het bestreden besluit niet is gemotiveerd. [appellant sub 4] en anderen en [appellant sub 6] stellen dat de raad de bouwhoogte heeft gewijzigd om de illegale luchtbehandelingsapparatuur op het dak van het bestaande schoolgebouw te legaliseren.

2.8.1. Ingevolge artikel 3, lid 3.2.1, onder b, van de planregels mag de bouwhoogte maximaal 4,6 m bedragen.

2.8.2. Blijkens het raadsvoorstel en het verweerschrift is de bouwhoogte van gebouwen ambtshalve verhoogd van 4 naar 4,6 m om alle voorzieningen, waaronder de luchtbehandelingsapparaatuur, te kunnen realiseren. Dit is naar het oordeel van de Afdeling, mede gelet op de beperkte verhoging, niet onredelijk. De betogen falen.

Privacy

2.9. [appellanten sub 3] betogen dat het plan leidt tot een onaanvaardbare aantasting van hun woongenot en privacy. In dit verband stellen zij dat het schoolterrein aanmerkelijk hoger ligt dan hun perceel, waardoor vanaf het schoolterrein vrij zicht bestaat op hun woning.

2.9.1. De raad stelt dat ten aanzien van de vermeende hoogteverschillen en de daarmee gepaard gaande aantasting van de privacy van de omwonenden van het plangebied metingen zijn verricht. Hierbij is vastgesteld dat er nagenoeg geen hoogteverschil bestaat tussen de verharding in het plangebied en de achtertuinen van de omwonenden. Wel is aansluitend aan een aantal achtertuinen de grond in beperkte mate opgehoogd ten behoeve van de inrichting van een beplantingsstrook. Voor inkijk vanaf de parkeerplaats in de achtertuinen van omwonenden hoeft volgens de raad niet te worden gevreesd omdat het hoogteverschil tussen het parkeerterrein en de achtertuinen van omwonenden minimaal is. Voorts zullen in de betreffende beplantingsstrook bomen worden aangeplant, waardoor de inkijkmogelijkheden worden weggenomen, aldus de raad.

2.9.2. [appellanten sub 3] hebben niet aannemelijk gemaakt dat de raad zich niet in redelijkheid op de ten aanzien van de door hun vermeende hoogteverschillen verrichte metingen heeft kunnen baseren. Voorts bestaat mede gelet op de afstand van ongeveer 30 m tussen de woning van [appellanten sub 3] en het plangebied geen aanleiding voor het oordeel dat hun privacy door het plan onevenredig wordt aangetast. Het betoog faalt.

Alternatieven

2.10. [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellanten sub 3], [appellant sub 4] en anderen, [appellant sub 5] en [appellant sub 6] voeren aan dat er meer geschikte locaties zijn voor de vestiging van een nieuwe school. Hierbij wijzen zij op het zogenoemde IVA-rapport, waarin wordt geadviseerd om de school, die de raad wenst te vestigen in het plangebied, te vestigen op de locatie De Wegwijzer. Daarbij is van belang dat op de gekozen locatie maximaal slechts 277 leerlingen terecht kunnen.

2.10.1. In de stukken en ter zitting is toegelicht dat door het IVA een locatieonderzoek is gedaan waarbij de locatie in het plangebied niet is betrokken. Het advies van het IVA is voorgelegd aan de raadscommissie Onderwijs en Economie. Deze heeft verzocht na te gaan of de vestiging van een nieuwe Nutsschool in Teteringen of Doornbos/Linie mogelijk is. In samenwerking met de betrokken schoolbesturen is gekozen voor de locatie in het plangebied. De raad heeft in dit verband aangegeven dat door de hervestiging van de school De Springplank deze locatie beschikbaar kwam en dat met de vestiging van de school in het plangebied sprake is van een optimale spreiding van basisscholen over Teteringen. Dat de locatie in het plangebied niet is onderzocht in het IVA-rapport is naar het oordeel van de Afdeling niet onredelijk, nu deze pas na de vaststelling van dit rapport als potentiële locatie is voorgesteld. Dat deze school op deze locatie niet onbeperkt kan doorgroeien is naar het oordeel van de Afdeling evenmin onredelijk. De betogen falen.

Conclusie en proceskosten

2.11. In hetgeen [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellanten sub 3], [appellant sub 4] en anderen, [appellant sub 5] en [appellant sub 6] hebben aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid en niet berust op een deugdelijke motivering. De beroepen zijn gegrond. Het bestreden besluit dient wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) te worden vernietigd.

2.12. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. Voor zover [appellanten sub 3] hebben verzocht om vergoeding van de gemaakte kosten voor het opgestelde rapport ter beoordeling van het bestemmingsplan, overweegt de Afdeling dat dit rapport niet door [appellanten sub 3] is ingediend. Voorts is het rapport niet opgesteld door een deskundige op het gebied van de in het rapport aan de orde gestelde beoordelingspunten. Ten slotte is het rapport onder meer opgesteld door [appellant sub 4C], mede-ondertekenaar van het beroepschrift van [appellant sub 4] en anderen, en valt niet in te zien waarom de voor het rapport gemaakte kosten, voor zover daarvan sprake is, aan [appellanten sub 3] zouden moeten worden vergoed. Ingevolge artikel 8:75 van de Awb komen de gestelde kosten van voornoemd rapport gelet op het voorgaande niet voor vergoeding in aanmerking.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart de beroepen gegrond;

II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Breda van 17 maart 2011, kenmerk 37022, tot vaststelling van het bestemmingsplan "De Gouwen, Breeschot 18";

III. veroordeelt de raad van de gemeente Breda tot vergoeding van bij appellanten in verband met de behandeling van de beroepen opgekomen proceskosten als volgt:

a. aan [appellant sub 1] een bedrag van € 437,00 (zegge: vierhonderdzevenendertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

b. aan [appellant sub 2] een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

c. aan [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] een bedrag van € 1.147,34 (zegge: elfhonderdzevenenveertig euro en vierendertig cent), waarvan € 874,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;

d. aan [appellant sub 4A], [appellant sub 4B], [appellant sub 4C] en [appellant sub 4D] een bedrag van € 437,00 (zegge: vierhonderdzevenendertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;

e. aan [appellant sub 5A] en [appellant sub 5B] een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;

f. aan [appellant sub 6] een bedrag van € 437,00 (zegge: vierhonderdzevenendertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

IV. gelast dat de raad van de gemeente Breda aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht vergoedt, als volgt:

a. € 152,00 (zegge: honderdtweeënvijftig euro) voor [appellant sub 1];

b. € 152,00 (zegge: honderdtweeënvijftig euro) voor [appellant sub 2];

c. € 152,00 (zegge: honderdtweeënvijftig euro) voor [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B], met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;

d. € 152,00 (zegge: honderdtweeënvijftig euro) voor [appellant sub 4A], [appellant sub 4B], [appellant sub 4C] en [appellant sub 4D], met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;

e. € 152,00 (zegge: honderdtweeënvijftig euro) voor [appellant sub 5A] en [appellant sub 5B], met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;

f. € 152,00 (zegge: honderdtweeënvijftig euro) voor [appellant sub 6].

Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. J.G.C. Wiebenga en drs. W.J. Deetman, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.F.N. Pikart-van den Berg, ambtenaar van staat.

w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Pikart-van den Berg
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 22 augustus 2012

350-653.