Uitspraak 201113049/1/A2


Volledige tekst

201113049/1/A2.
Datum uitspraak: 8 augustus 2012

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant A], [appellant B], [appellant C] en [appellant D] (hierna gezamenlijk en in enkelvoud: [appellant]) en anderen (hierna: de omwonenden), allen wonend te Amsterdam,

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 9 november 2011 in zaak nr. 11/3384 in het geding tussen:

[appellant]

en

het dagelijks bestuur van het stadsdeel Centrum van de gemeente Amsterdam.

1. Procesverloop

Bij besluit van 10 september 2010 heeft het dagelijks bestuur een monumentenvergunning verleend aan [belanghebbende] voor het veranderen en vergroten van het pand [locatie] in Amsterdam (hierna: de woning) en het aanbrengen van een dakterras aan de achterzijde van de woning (hierna: het bouwplan).

Bij besluit van 1 juni 2011 heeft het dagelijks bestuur het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 9 november 2011, verzonden op dezelfde datum, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben [appellant] en de omwonenden bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 december 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 22 januari 2012.

Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.

Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft [belanghebbende] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant] heeft een nader stuk ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 juni 2012, waar [appellant], in persoon, mede als gemachtigde van [appellant B], [appellant C] en [appellant D] en de omwonenden, en vergezeld van J.F. Groos, werkzaam bij Groos & Co. Architecten, het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. H.D. Hosper, werkzaam bij het stadsdeel Centrum van de gemeente Amsterdam (hierna: het stadsdeel), en [belanghebbende], in persoon, zijn verschenen.

2. Overwegingen

Het hoger beroep van de omwonenden

2.1. Ingevolge artikel 6:13, gelezen in samenhang met artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), voor zover hier van belang, kan geen hoger beroep worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten geen beroep te hebben ingesteld.

2.2. De omwonenden hebben tegen het besluit van het dagelijks bestuur van 1 juni 2011 geen beroep ingesteld bij de rechtbank. Niet is gebleken dat hen dat redelijkerwijs niet kan worden verweten. Het hoger beroep, voor zover ingesteld door de omwonenden, is daarom niet-ontvankelijk.

Het hoger beroep van [appellant]

2.3. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder a, onder 1, van de Monumentenverordening stadsdeel Amsterdam-Centrum 2005 (hierna: de Monumentenverordening) verstaat de verordening onder monument, een zaak die van algemeen belang is wegens zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde.

Ingevolge artikel 10, aanhef en onder a, is het verboden, zonder of in afwijking van een vergunning van het dagelijks bestuur of in strijd met bij zodanige vergunning gestelde voorschriften, een beschermd gemeentelijk monument af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen.

Ingevolge artikel 12, eerste lid, brengt het dagelijks bestuur de aanvraag en ingediende zienswijzen terstond ter kennis van de Commissie voor Welstand en Monumenten (hierna: de monumentencommissie) en vraagt deze commissie om advies voordat het beslist op een aanvraag als bedoeld in artikel 10.

2.4. [appellant], eigenaar van de naastgelegen woning, betoogt dat de rechtbank, door te overwegen dat de monumentencommissie haar advies meerdere malen heeft heroverwogen naar aanleiding van zijn bezwaren, heeft miskend dat de adviezen van de monumentencommissie niet op de juiste wijze tot stand zijn gekomen en op onjuiste feiten zijn gebaseerd, zodat het dagelijks bestuur deze niet aan het besluit van 1 juni 2011 ten grondslag had mogen leggen.

2.4.1. Blijkens het verhandelde ter zitting, in het bijzonder blijkens hetgeen de door [appellant] meegebrachte architect J.F. Groos naar voren heeft gebracht, is het betoog in de kern gericht tegen de adviezen van de monumentencommissie voor zover deze betrekking hebben op de achtergevel van de woning. Daarbij gaat het om de aanpassingen op de eerste verdieping, waar [belanghebbende] een nieuw dakterras met een hekwerk en het wijzigen van een venster in een deur heeft beoogd. [appellant] verwijst ter motivering van zijn betoog naar de door hem overgelegde rapporten van ir. J. Tegelaar van 24 oktober 2011, van voormelde J.F. Groos van gelijke datum, van ir. J.T.M. Bensdorp, en naar de toelichting op het beroepschrift van 24 oktober 2011 en de pleitnota in bezwaar van 7 december 2010 van prof. dr. ir. R. Smook (hierna gezamenlijk: de rapporten van [appellant]).

2.4.2. Het dagelijks bestuur beschikt bij het al dan niet verlenen van een monumentenvergunning als bedoeld in artikel 10, aanhef en onder a, van de Monumentenverordening over een discretionaire bevoegdheid. De rechter toetst de verlening marginaal; ter beoordeling staat of sprake is van een zodanige onevenwichtigheid van de afweging van de betrokken belangen, dat moet worden geoordeeld dat het dagelijks bestuur niet in redelijkheid tot verlening van de monumentenvergunning heeft kunnen komen.

2.4.3. Uit artikel 12, eerste lid, van de Monumentenverordening volgt dat de monumentencommissie de ter zake deskundige is die het dagelijks bestuur bij het al dan niet verlenen van de monumentenvergunning adviseert. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het dagelijks bestuur zich volgens vaste rechtspraak op een dergelijk advies mag baseren, tenzij dit niet zorgvuldig tot stand is gekomen of zodanige gebreken vertoont dat het dagelijks bestuur daarop niet had mogen afgaan.

2.4.4. De monumentencommissie heeft op 9 juni 2010 een positief advies uitgebracht over het bouwplan. In dit advies is vermeld dat de ingreep aan de woning niet leidt tot een verdere aantasting van de monumentale waarden.

In de bezwaarprocedure heeft [belanghebbende] het bouwplan gewijzigd, in die zin dat het hekwerk op het beoogde dakterras is teruggelegd zodat een afstand van twee meter vanaf dit hekwerk tot de zijdelingse perceelgrenzen in acht wordt genomen.

Op 26 januari 2011 heeft de monumentencommissie, naast een reactie op dit gewijzigde bouwplan, op verzoek van het dagelijks bestuur ook een reactie gegeven op voormelde pleitnota van Smook en de vraag beantwoord of de woning onderdeel uitmaakt van een ensemble en of de eerdere conclusie hierdoor anders wordt. Zij heeft in dit advies over het gewijzigde bouwplan vermeld dat het twee meter terugleggen van het hekwerk ten opzichte van de belendingen geen gevolgen heeft voor de monumentale waarden en voldoet aan het Programma van Eisen kwaliteit Monumenten 2009 (hierna: het PvEM). Over het door haar op 9 juni 2010 behandelde bouwplan heeft zij vermeld dat wijzigingen aan monumenten worden getoetst aan het PvEM waarbij wordt gekeken of deze acceptabele gevolgen hebben voor de monumentale waarden, en heeft zij geconcludeerd dat dit zo is. Voorts heeft de monumentencommissie in dit advies vermeld dat voor het maken van een terras op een uitbouw bij een monument in het PvEM richtlijnen zijn opgenomen en dat het bouwplan daaraan voldoet. Tot slot is hierin vermeld dat bij de beoordeling van de aanvraag destijds is meegewogen dat de woning onderdeel is van een ensemble. De monumentencommissie heeft geconcludeerd dat geen bezwaar bestaat tegen het bouwplan.

Op 1 april 2011 heeft de monumentencommissie op verzoek van het dagelijks bestuur gereageerd op de ingediende zienswijzen, bezwaarschriften, in bezwaar overgelegde foto's en pleitnota's van de hoorzitting in bezwaar. De monumentencommissie heeft in dit advies geconcludeerd dat de beoogde wijziging van de achtergevel op de begane grond niet leidt tot een verdere aantasting van de monumentwaarde. Vermeld is dat de achtergevel bij een eerdere verbouwing deels is verwijderd en opgevangen door middel van stalen portalen. Voorts is in dit advies vermeld dat door het handhaven van een forse muurdam aan de noordzijde de plaats van de achtergevel voldoende afleesbaar blijft en er een fysieke scheiding aanwezig is tussen de voormalige achterkamer en de serre. Daarmee voldoet het bouwplan volgens de monumentencommissie aan het PvEM en de Welstandsnota die door het stadsdeel Centrum als beleidskaders zijn vastgesteld. Het wijzigen van een venster in een deur ter hoogte van de eerste verdieping leidt tot een beperkte aantasting van de monumentale waarde van de achtergevel. De aansluiting van het nieuwe hekwerk op de bestaande achtergevel zou nader uitgewerkt moeten worden, aldus het advies van 1 april 2011. Niet in geschil is dat [belanghebbende] hieraan gevolg heeft gegeven en deze aansluiting nader heeft uitgewerkt.

De monumentencommissie heeft op 30 september 2011 vervolgens wederom een advies uitgebracht op verzoek van het dagelijks bestuur, waarin zij heeft gereageerd op het beroepschrift van [appellant] en haar eerdere positieve adviezen heeft gehandhaafd. Niet in geschil is dat de rapporten van [appellant] niet konden worden betrokken in dit laatste advies van de monumentencommissie.

2.4.5. Uit de redengevende beschrijving volgt dat de woning deel uitmaakt van een aaneengesloten rij woonhuizen aan de Plantage Kerklaan 11-13-15-17-19-21-23 in Amsterdam (hierna: de rij woonhuizen) die dateren uit 1865 en zijn aangewezen als beschermd gemeentelijk monument.

De monumentencommissie heeft in haar advies van 26 januari 2011 desgevraagd vermeld dat zij heeft meegewogen dat de woning onderdeel uitmaakt van een ensemble. Het dagelijks bestuur heeft terecht in zijn verweerschrift aangevoerd dat onder 'ensemble' naar gangbaar taalgebruik wordt verstaan, de samenstellende delen in hun onderlinge samenhang, als samenhangend geheel beschouwd. Zo de aanduiding 'ensemble' al onjuist is omdat de rij woonhuizen één monument en één gebouw vormen, zoals [appellant] betoogt, dan heeft de monumentencommissie met deze aanduiding onderkend dat de woning niet op zichzelf staat, maar deel uitmaakt van een samenhangend geheel. Het betoog dat de monumentencommissie had moeten laten blijken op welke wijze zij rekening heeft gehouden met dit aspect, wordt niet gevolgd. De enkele vermelding in het advies dat dit aspect is meegewogen, volstaat.

2.4.6. Het betoog, samengevat weergegeven, dat het bouwplan niet fraai is, dat dit de symmetrie van de rij woonhuizen doorbreekt en de monumentale waarde van de woning te zeer aantast, geeft geen aanleiding voor het oordeel dat het dagelijks bestuur niet in redelijkheid de monumentenvergunning heeft kunnen verlenen. In geen van de rapporten van [appellant] is het standpunt van de monumentencommissie, dat de gevolgen van het op 9 juni 2010 behandelde bouwplan volgens de richtlijnen van het PvEM acceptabel zijn en dat de nadien ingediende wijzigingen betreffende het terugleggen van het hekwerk voldoen aan die richtlijnen, gemotiveerd weerlegd. De rapporten van [appellant] getuigen van een andere visie op de vraag of het bouwplan al dan niet acceptabel is. Dit is evenwel onvoldoende om te oordelen dat het dagelijks bestuur niet op de adviezen van de monumentencommissie mocht afgaan. De rechtbank is terecht tot de slotsom gekomen dat de rapporten van [appellant] niet tot het oordeel leiden dat het dagelijks bestuur deze adviezen niet aan het besluit van 1 juni 2011 ten grondslag had mogen leggen.

2.4.7. Het betoog van [appellant] dat de monumentencommissie ten onrechte heeft geconcludeerd dat het bouwplan voldoet aan het PvEM, is daartoe eveneens onvoldoende. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 18 januari 2012 in zaak nr. 201103647/1/H2) bevat het PvEM uitsluitend richtlijnen die als leidraad dienen voor planontwikkeling, planbeoordeling en de uitvoering van verbouwings- of restauratiewerkzaamheden van monumenten en geen beleidsregels in de zin van artikel 4:81, eerste lid, van de Awb. Verder is van belang dat in het voorwoord van het PvEM is vermeld dat het PvEM de bouwkundige en monumentale kwaliteit van monumenten bewaakt, dat het nagenoeg onmogelijk is hiervoor algemene, toetsbare criteria op te stellen en dat veel afhankelijk is van de ouderdom, het materiaalgebruik, de fysische condities en de monumentaliteit. [appellant] gaat hieraan voorbij in zijn betoog en beschouwt de richtlijnen van het PvEM ten onrechte als harde normen. Mede in aanmerking genomen dat hij niet als onafhankelijk deskundige ter zake is aan te merken, kan aan zijn toets aan het PvEM niet de waarde worden gehecht die hij daaraan toedicht.

2.4.8. De rechtbank heeft overwogen dat ter zitting aan de hand van de bouwtekening is vastgesteld dat de vermelding in het advies van de monumentencommissie van 1 april 2011 dat bij de eerdere verbouwing een deel van de achtergevel is gesloopt en vervangen door stalen portalen, niet juist is. Deze onjuiste vermelding laat evenwel onverlet dat, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, de rest van het advies van 1 april 2011 de conclusie van de monumentencommissie kan dragen. Het betoog van [appellant] dat de monumentencommissie in dit advies ten onrechte is uitgegaan van de veronderstelling dat de achtergevel van de woning reeds was aangetast, faalt. De omstandigheid dat bij eerdere verbouwingen geen doorbraken zijn gemaakt in de achtergevel zelf, betekent immers niet, anders dan [appellant] aanvoert, dat de achtergevel intact is gebleven. Uit de rapporten van [appellant] volgt dat bij eerdere verbouwingen de kozijnen en deuren van de achtergevel van de woning zijn verwijderd en dat een serre aan de achterzijde van de woning is geplaatst. Voorts heeft [appellant] zelf gesteld dat rond 1993 een renovatie heeft plaatsgevonden waarbij de achtergevel van de rij woonhuizen opnieuw is gepleisterd in diverse gelijksoortige pasteltinten, hetgeen ook blijkt uit de door hem in beroep overgelegde foto. Gelet op deze wijzigingen, heeft de monumentencommissie van de veronderstelling mogen uitgaan dat de achtergevel eerder is aangetast. De door [appellant] gestelde omstandigheid dat deze wijzigingen reversibel zijn maakt dit niet anders, nu ook reversibele wijzigingen de achtergevel van de woning, zoals deze oorspronkelijk was, kunnen aantasten.

2.4.9. De door [appellant] gestelde omstandigheid dat de ingediende zienswijzen, in weerwil van artikel 12, eerste lid, van de Monumentenverordening, niet terstond ter kennis zijn gebracht van de monumentencommissie, treft evenmin doel. Uit het advies van 1 april 2011 volgt dat de monumentencommissie daarin alsnog gemotiveerd is ingegaan op deze zienswijzen voor zover die binnen haar beoordelingskader vallen. Niet aannemelijk is dat [appellant] is benadeeld door deze gang van zaken.

2.4.10. Dat de monumentencommissie negatief heeft geadviseerd over een eerdere aanvraag om een monumentenvergunning van [belanghebbende], leidt evenmin tot het oordeel dat de adviezen van de monumentencommissie niet aan het besluit van 1 juni 2011 ten grondslag mochten worden gelegd. De eerdere aanvraag omvatte een wezenlijk ander bouwplan dan de aanvraag die hier aan de orde is. De rechtbank is, anders dan [appellant] betoogt, terecht voorbijgegaan aan de door hem gestelde tegenstrijdigheid tussen voormelde adviezen van de monumentencommissie over beide bouwplannen.

2.4.11. Het betoog dat de rechtbank heeft miskend dat het dagelijks bestuur de adviezen van de monumentencommissie niet aan het besluit van 1 juni 2011 ten grondslag had mogen leggen, faalt derhalve.

2.5. De Monumentenverordening ziet op het behoud van gemeentelijk beschermde monumenten. Gelet hierop, heeft de rechtbank terecht overwogen dat bij een aanvraag om een monumentenvergunning het belang van het behoud van de monumentale waarde van de woning moet worden afgewogen tegen het belang van de aanvrager van de vergunning. Uit de adviezen van de monumentencommissie volgt dat zij de gevolgen van het bouwplan voor de monumentale waarden van de woning acceptabel acht. Niet kan worden geoordeeld dat het dagelijks bestuur niet in redelijkheid een doorslaggevend gewicht mogen hechten aan het belang van [belanghebbende] bij realisering van het bouwplan en de monumentenvergunning heeft mogen verlenen.

Dat [belanghebbende] volgens [appellant] geen belang heeft bij meer buitenruimte en dus geen belang heeft bij het realiseren van het dakterras, geeft geen aanleiding voor een ander oordeel. Zoals hiervoor is overwogen, beschikt het dagelijks bestuur bij het al dan niet verlenen van een monumentenvergunning over discretionaire bevoegdheid en staat het hem derhalve vrij geen doorslaggevend gewicht toe te kennen aan dit betoog van [appellant].

Hetgeen [appellant] heeft aangevoerd betreffende de privacy van omwonenden, het bestemmingsplan, het Bouwbesluit 2003 en de redelijke eisen van welstand, kan geen grond vormen voor het oordeel dat het dagelijks bestuur niet in redelijkheid de monumentenvergunning heeft kunnen verlenen. Het betoog van [appellant] dat de rechtbank ten onrechte voorbij is gegaan aan die aspecten, faalt derhalve eveneens.

2.6. Het hoger beroep, voor zover dat is ingesteld door de omwonenden, is niet-ontvankelijk. Het hoger beroep, voor zover dat is ingesteld door [appellant], is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep, voor zover dat is ingesteld door de omwonenden, niet-ontvankelijk;

II. verklaart het hoger beroep, voor zover dat is ingesteld door [appellant A], [appellant B], [appellant C] en [appellant D], ongegrond;

III. bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. N.S.J. Koeman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, ambtenaar van staat.

w.g. Koeman w.g. Bindels
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 8 augustus 2012

47-615.