Uitspraak 201201932/1/R2


Volledige tekst

201201932/1/R2.
Datum uitspraak: 25 juli 2012

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Amsterdam, en anderen,

en

de raad van de gemeente Utrechtse Heuvelrug,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 15 december 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "De Amerongse Berg" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 februari 2012, beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 juli 2012, waar de raad, vertegenwoordigd door G. Veenstra en J. Seraus-van den Broek, beiden werkzaam bij de gemeente, is verschenen. Voorts is ter zitting Buitengoed de Amerongse Berg B.V., vertegenwoordigd door ing. K.B. Jansen, verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Het plan voorziet in de mogelijkheid van de vestiging van een recreatiepark met maximaal 95 recreatiewoningen, gelegen aan de Dwarsweg te Overberg.

2.2. [appellant] en anderen verzetten zich tegen het plan en wensen voor het gebied een natuurbestemming in plaats van een recreatiepark. Hiertoe voeren zij in de eerste plaats aan dat het plan in strijd is met het vorige bestemmingsplan dat beoogt verstening in het gebied tegen te gaan.

Voorts zorgt het plan volgens hen voor een belasting van de natuur welke deel uitmaakt van de Ecologische Hoofdstructuur (hierna: EHS) aan de randen van het plangebied en rond het plangebied. Hiermee is het plan in strijd met het zogenoemde "nee, tenzij beleid" voor de EHS, omdat er geen zwaarwegende maatschappelijke belangen aanwezig zijn om de aantasting hiervan te rechtvaardigen. Veeleer is sprake van een individueel belang van de ontwikkelaar van het terrein, aldus [appellant] en anderen.

2.2.1. De raad stelt dat de mogelijkheid om binnen het plangebied maximaal 95 recreatiewoningen te bouwen met elk een maximale inhoud van 300 m3 geen verstening in een natuurgebied betekent. De raad voert hiertoe aan dat het vorige bestemmingsplan ruimte bood voor een groter maximaal bouwvolume dan het huidige plan mogelijk maakt. Voorts stelt de raad dat de ligging in de nabijheid van de EHS het niet noodzakelijk maakt om aan het plangebied een natuurbestemming te geven en dat niet hoeft te worden gevreesd voor aantasting van de in de nabijheid gelegen gebieden binnen de EHS.

2.2.2. Door [appellant] en anderen is niet bestreden dat het op grond van het vorige bestemmingsplan was toegestaan om binnen het desbetreffende gebied 18 recreatiewoningen met elk een maximale inhoud van 200 m3 en 190 stacaravans met elk een maximale inhoud van 180 m3 te plaatsen. Derhalve was op grond van het vorige bestemmingsplan het maximaal toegestane bouwvolume binnen het plangebied 37.800 m3.

2.2.3. Ingevolge artikel 4, lid 4.2, onder 4.2.2, sub g, van de planregels bedraagt de gezamenlijke inhoud van alle recreatiewoningen maximaal 23.750 m3.

De maximale inhoud van de bedrijfswoning en gemeenschappelijke voorzieningen is niet gewijzigd ten opzichte van het vorige bestemmingsplan. Het plan staat derhalve een kleiner maximaal bouwvolume toe dan onder het vorige bestemmingsplan was toegestaan, zodat het plan op zichzelf geen verdere verstening binnen het plangebied teweegbrengt.

2.2.4. De Afdeling stelt vast dat het plangebied grotendeels in de directe nabijheid van de EHS en langs de randen van de EHS is gelegen. Zoals is overwogen onder 2.2.3. staat het plan een minder groot volume aan bebouwing toe dan onder het hiervoor bestaande planologisch regime. Verder is het maximaal aantal toegestane gebouwen binnen het plangebied verminderd. Voorts voorziet het plan in een natuurbestemming voor de langs de randen van het plangebied liggende gronden die tot de EHS behoren. In het "Advies buitengoed Amerongse Berg" van 6 maart 2009 dat is opgesteld door de Adviescommissie Recreatie en Toerisme ten behoeve van het plan (hierna: het Advies buitengoed) wordt verder geconcludeerd dat de voorgenomen planuitvoering geen significante aantasting van wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS ter plaatse en in de omgeving zal veroorzaken, maar zal leiden tot winst voor natuur en landschap. Gelet hierop hebben [appellant] en anderen niet aannemelijk gemaakt dat het plan een negatieve invloed heeft op de natuur die behoort tot de EHS.

Voor zover [appellant] en anderen zich beroepen op het rapport "Plan van aanpak kwaliteitsverbetering verblijfsrecreatie en natuur Nationaal Park Utrechtse Heuvelrug" van 4 februari 2005, opgesteld door Van Nuland en Partners, ter onderbouwing van hun stelling dat iedere vorm van recreatieve belasting moet worden voorkomen, overweegt de Afdeling dat deze conclusie geen grondslag vindt in dit rapport. In dit rapport, dat de raad als advies heeft betrokken bij het opstellen van het plan, wordt beschreven op welke wijze zowel een verbetering van de (verblijfs)recreatie als een versterking van de gebiedskwaliteit kan worden vormgegeven.

Het betoog van [appellant] en anderen faalt.

2.3. Verder stellen [appellant] en anderen dat de natuurtoets die ten behoeve van het plan is uitgevoerd te summier is. Onder meer zijn volgens hen slechts op één dag waarnemingen uitgevoerd binnen het plangebied, hetgeen te weinig is gelet op het waardevolle gebied waarop het plan ziet.

2.3.1. De raad stelt dat de natuurtoets niet slechts op één veldbezoek is gebaseerd, maar ook op onderzoek naar de aanwezige bomen in het plangebied en op andere bronnen, waaronder gegevens over de verspreiding van beschermde planten- en diersoorten.

2.3.2. Ten behoeve van het plan is door Bureau Schenkeveld de "Natuurtoets, Buitengoed Amerongse Berg" van 20 oktober 2008 opgesteld. In de natuurtoets wordt geconcludeerd dat natuurwetgeving niet in de weg staat aan de uitvoering van het plan, mits aan een aantal voorwaarden wordt voldaan. Deze voorwaarden zijn in de natuurtoets beschreven. Zoals de raad heeft gesteld, is voor de natuurtoets niet slechts een eendaags veldbezoek afgelegd, maar is deze tevens gebaseerd op diverse bronnen in de literatuur, met gegevens over de verspreiding van (beschermde) natuurgebieden en bijzondere (en beschermde) planten- en diersoorten in de omgeving. Uit het door [appellant] en anderen aangevoerde is niet aannemelijk geworden dat de natuurtoets zodanige gebreken dan wel leemten in kennis bevat dat de raad bij het vaststellen van het plan in redelijkheid niet van de resultaten van deze toets heeft mogen uitgaan. De raad heeft op grond van deze resultaten zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de natuurwetgeving niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat. Het betoog faalt.

2.4. [appellant] en anderen vrezen voorts voor een onevenredige verkeersoverlast en toename van gevaar op de Dwarsweg als gevolg van het plan.

2.4.1. De raad stelt dat door het plan de verkeers- en de parkeerbelasting op de omgeving zal verminderen. Hiertoe voert hij aan dat er minder woningen op het terrein aanwezig zullen zijn dan op basis van het voorgaande plan mogelijk was. Voorts wordt volgens de raad voorzien in voldoende parkeerplaatsen bij de woningen en bij de entree van het terrein.

2.4.2. In het door [appellant] en anderen aangevoerde ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het plan een onevenredige verkeers- of parkeeroverlast zal opleveren of dat de toegangswegen onvoldoende capaciteit hebben voor de gebruikers van het gebied. Hiertoe wordt in aanmerking genomen dat het plan, zoals de raad heeft aangegeven, minder woningen op het terrein mogelijk maakt dan het voorgaande plan. Voorts wordt met het plan voorzien in twee parkeerplaatsen per recreatiewoning en in een parkeerterrein met ongeveer 25 parkeerplaatsen. De raad heeft dit in redelijkheid als een voldoende aantal kunnen beschouwen om te voorkomen dat gevaar ontstaat door parkeren buiten het park. Het betoog faalt.

2.5. Tot slot stellen [appellant] en anderen dat geen inzicht is gegeven in de financiële haalbaarheid van het beoogde recreatiepark en dat niet aannemelijk is dat het project haalbaar is. Hiertoe stellen zij onder meer dat geen onderzoek is verricht naar de behoefte aan het soort recreatiewoningen waarin het plan voorziet. Het is volgens hen niet aannemelijk dat er voldoende behoefte bestaat aan dergelijke woningen om een rendabele exploitatie van het park te verzekeren. Dit zal bij realisering van het plan leiden tot verboden permanente bewoning en bewoning door seizoensarbeiders. De raad zal hiertegen niet handhavend optreden, zo vrezen zij.

2.5.1. De raad stelt dat het project bedrijfseconomisch haalbaar is. Er is, aldus de raad, voldoende behoefte aan de woningen. Ten aanzien van de handhaving tegen verboden gebruik, stelt de raad dat daarin is voorzien.

2.5.2. Ingevolge artikel 3.1.6, eerste lid, onder f, van het Besluit ruimtelijke ordening gaan een bestemmingsplan alsmede een ontwerp hiervoor vergezeld van een toelichting, waarin de inzichten over de uitvoerbaarheid van het plan zijn neergelegd.

2.5.3. In de plantoelichting is beschreven dat de plankosten zullen worden gedragen door de initiatiefnemer. Hiertoe is een anterieure overeenkomst met de initiatiefnemer gesloten. Voorts is in het Advies buitengoed geconcludeerd dat het plan bedrijfseconomisch haalbaar is. In het door [appellant] en anderen aangevoerde is niet aannemelijk geworden dat de raad op voorhand aan de uitvoerbaarheid van het plan had moeten twijfelen.

Verder hebben [appellant] en anderen niet aannemelijk gemaakt dat de raad niet in redelijkheid kon uitgaan van een behoefte aan de voorziene recreatiewoningen. In verband hiermee heeft de raad ter zitting toegelicht dat het oorspronkelijke uitgangspunt dat is opgenomen in het Advies buitengoed, van een park dat zich richt op een doelgroep zonder kinderen, is verbreed naar een meer gedifferentieerd aanbod, mede door de recente ontwikkelingen in de vraag. Hierbij is door de raad onder meer uitgegaan van de beleidsnotitie "Nota Verblijfsrecreatie" van 9 juli 2009. Dat in de omgeving van het plangebied recreatiewoningen al langere tijd te koop worden aangeboden, doet niet af aan de bijdrage die het plan kan leveren aan het toeristische product in de omgeving.

Het betoog van [appellant] en anderen faalt.

2.5.4. Met betrekking tot de vrees van [appellant] en anderen dat de raad niet handhavend zal optreden tegen mogelijk verboden bewoning overweegt de Afdeling dat dit de uitvoering van het plan betreft, hetgeen niet aan de orde is in onderhavige procedure omtrent de vaststelling van het plan.

2.6. [appellant] en anderen hebben zich in het beroepschrift voor het overige beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van de zienswijze. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze.

[appellant] en anderen hebben in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn.

2.7. In hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.

2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. M.W.L. Simons-Vinckx, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. Y.M. van Soest-Ahlers, ambtenaar van staat.

w.g. Simons-Vinckx w.g. Van Soest-Ahlers
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 25 juli 2012

343-723.