Uitspraak 201112861/1/A2


Volledige tekst

201112861/1/A2.
Datum uitspraak: 18 juli 2012

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Gorinchem,

tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 4 november 2011 in zaak nr. 10/1238 in het geding tussen:

[appellant]

en

de Belastingdienst/Toeslagen.

1. Procesverloop

Bij besluit van 24 september 2009 heeft de Belastingdienst het aan [appellant] toegekende voorschot kinderopvangtoeslag voor het jaar 2008 herzien en vastgesteld op nihil.

Bij besluit van 7 april 2010 heeft de Belastingdienst het aan [appellant] toegekende voorschot kinderopvangtoeslag voor het jaar 2009 herzien en vastgesteld op nihil.

Bij besluit van 15 september 2010 heeft de Belastingdienst de door [appellant] tegen voormelde besluiten gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.

Bij besluit van 4 februari 2011 heeft de Belastingdienst dit besluit herzien wat betreft de kinderopvangtoeslag over 2009 en het bezwaar tegen het besluit van 7 april 2010 niet-ontvankelijk verklaard.

Bij besluit van 30 augustus 2011 heeft de Belastingdienst het besluit van 15 september 2010 herzien wat betreft de kinderopvangtoeslag over 2008 en het bezwaar tegen het besluit van 24 september 2009 ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 4 november 2011, verzonden op dezelfde datum, heeft de rechtbank het door [appellant] tegen het besluit van 15 september 2010 ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard en het beroep voor zover dat is gericht tegen de besluiten van 4 februari 2011 en 30 augustus 2011, ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 13 december 2011, hoger beroep ingesteld.

De Belastingdienst heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 juni 2012, waar [appellant] is verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Wet kinderopvang (hierna: de Wko), zoals dit luidde ten tijde van belang en voor zover hier van belang, heeft een ouder aanspraak op een kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten jegens het Rijk, indien het betreft gastouderopvang die plaatsvindt door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau.

Ingevolge artikel 52 geschiedt kinderopvang op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder en de ouder.

Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir) verstrekken een belanghebbende, een partner en een medebewoner de Belastingdienst desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.

2.2. In zijn hogerberoepschrift heeft [appellant] geen grieven gericht tegen het oordeel van de rechtbank over de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar met betrekking tot het jaar 2009, zodat dat aspect thans niet aan de orde is en het geschil in hoger beroep is beperkt tot de vraag of [appellant] recht heeft op kinderopvangtoeslag voor het jaar 2008. Aan het besluit van 30 augustus 2011 heeft de Belastingdienst ten grondslag gelegd dat, nu geen sprake is van een overeenkomst als bedoeld in artikel 52 van de Wko, [appellant] geen recht heeft op kinderopvangtoeslag voor dat jaar.

2.3. [appellant] betoogt in zijn hogerberoepschrift dat de rechtbank ten onrechte eraan voorbij is gegaan dat de Belastingdienst hem ten onrechte niet in de gelegenheid heeft gesteld binnen een redelijke termijn bewijs te overleggen van het bestaan van overeenkomsten als bedoeld in artikel 52 van de Wko. Hij voert hiertoe aan dat het voor hem op dat moment niet mogelijk was de overeenkomsten over te leggen, aangezien de bestuurder van [gastouderbureau], die volgens [appellant] beschikte over de overeenkomsten, voor hem niet bereikbaar was.

[appellant] betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat hij geen recht had op kinderopvangtoeslag. Ter ondersteuning van dit betoog heeft hij in hoger beroep een drietal overeenkomsten overgelegd, die onderscheidenlijk betrekking hebben op de periode van 1 september 2007 tot 1 januari 2008, 1 januari 2008 tot en met 31 december 2008 en 1 januari 2009 tot en met 31 december 2009.

2.4. Zoals de Afdeling meermalen heeft overwogen (onder andere uitspraak van 30 mei 2012 in zaak nr. 201107989/1/A2) bestaat geen recht op kinderopvangtoeslag dan wel een voorschot daarvoor indien geen sprake is van een overeenkomst als bedoeld in artikel 52 van de Wko, die de basis vormt voor de kinderopvang. Dit betekent mede gelet op artikel 18, eerste lid, van de Awir dat degene die aanspraak maakt op kinderopvangtoeslag dan wel een voorschot daarvoor dat aan de hand van een rechtsgeldige schriftelijke overeenkomst met het gastouderbureau moet aantonen.

2.4.1. [appellant] is in de gelegenheid gesteld om dergelijke stukken te overleggen aan de Belastingdienst. De door hem overgelegde overeenkomst zag op de periode van 1 september 2007 tot 1 januari 2008. Deze overeenkomst kan daarom niet de basis vormen voor kinderopvang vanaf 1 januari 2008. Dat hij niet over de door hem met [gastouderbureau] gesloten overeenkomst voor het jaar 2008 beschikte en hij deze niet anderszins kon achterhalen komt, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, gelet op artikel 18, eerste lid, van de Awir geheel voor zijn rekening en risico. In hoger beroep heeft [appellant] drie overeenkomsten overgelegd, over de periode van 1 september 2007 tot 1 januari 2008, 1 januari 2008 tot en met 31 december 2008 en 1 januari 2009 tot en met 31 december 2009. [appellant] heeft geen afdoende verklaring gegeven over de herkomst van deze overeenkomsten. [appellant] heeft evenmin een afdoende verklaring kunnen geven waarom de in hoger beroep overgelegde overeenkomst die betrekking heeft op de periode van 1 september 2007 tot 1 januari 2008 verschilt van de eerder in de procedure door hem overgelegde overeenkomst betreffende diezelfde periode. Zo verschillen de genoemde bedragen en is de eerder overgelegde overeenkomst, anders dan de in hoger beroep overgelegde overeenkomst, niet van een datum dagtekening en van een tweede handtekening van [persoon] voorzien. Bij deze stand van zaken kan niet worden aangenomen dat de kinderopvang voor het jaar 2008 op basis van de eerst in hoger beroep overgelegde schriftelijke overeenkomst, die van een voorgedrukte datum dagtekening is voorzien, heeft plaatsgevonden.

Nu [appellant] er niet in is geslaagd aan te tonen dat de kinderopvang in 2008 op basis van een overeenkomst als bedoeld in artikel 52 van de Wko heeft plaatsgevonden, heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat de Belastingdienst zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellant] voor het jaar 2008 geen recht heeft op kinderopvangtoeslag.

De betogen falen.

2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank dient, voor zover aangevallen, dat wil zeggen voor zover deze betrekking heeft op het kinderopvangtoeslagjaar 2008, te worden bevestigd.

2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.

Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, ambtenaar van staat.

w.g. Van Altena w.g. Dallinga
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 18 juli 2012

18-735.