Uitspraak 201109124/1/A2


Volledige tekst

201109124/1/A2.
Datum uitspraak: 11 juli 2012

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Zevenhuizen, gemeente Zuidplas,

tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 13 juli 2011 in zaak nr. 10/2635 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Zuidplas.

1. Procesverloop

Bij besluit van 22 december 2009 heeft het college aan [appellant] € 100.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente, ter tegemoetkoming in planschade toegekend.

Bij besluit van 23 maart 2010 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 13 juli 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State per fax ingekomen op 22 augustus 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 24 augustus 2011.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 maart 2012, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. P.J.L.J. Duijsens, advocaat te Den Haag, en het college, vertegenwoordigd door A. de Vries, werkzaam bij de gemeente Zuidplas, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Op 1 juli 2008 is de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) ingetrokken en is de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro) in werking getreden.

Ingevolge artikel 9.1.18, eerste lid, van de Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening, voor zover thans van belang, blijft het recht, zoals dat gold vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, van toepassing ten aanzien van aanvragen om schadevergoeding ingevolge artikel 49 van de WRO die zijn ingediend voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet.

Ingevolge het tweede lid geldt artikel 6.2, tweede lid, van de Wro tot 1 september 2010 niet voor aanvragen ingevolge artikel 6.1 van die wet om tegemoetkoming in schade die vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet is ontstaan.

2.2. [appellant] is eigenaar van het perceel [locatie] in Zevenhuizen (hierna: het perceel). Hij exploiteert op het perceel een glastuinbouwbedrijf en bewoont de daarop gelegen bedrijfswoning. Hij heeft in zijn hoedanigheid van exploitant van het bedrijf en eigenaar van de bedrijfswoning verzocht om een tegemoetkoming in de schade die hij stelt te lijden ten gevolge van het op 21 september 2004 door de raad vastgestelde en op 2 augustus 2007 in werking getreden bestemmingsplan "Omleidingsweg N219". Hiermee is de aanleg van de omleidingsweg N219 en bijbehorende voorzieningen tussen de autosnelweg Den Haag-Gouda (A12) en de bestaande N219 alsmede aansluitingen van de N219 met de A12 mogelijk gemaakt. [appellant] stelt dat hierdoor de waarde van zowel het bedrijf als de bedrijfswoning zal verminderen en stelt daarnaast nog een aantal andere schadecomponenten, zoals inkomensschade. Hij heeft bij zijn aanvraag een taxatierapport van D.C. van der Wel van 30 september 2008 overgelegd, waarin de totale schade is begroot op € 558.400,00 en een aantal schadecomponenten als p.m. is aangeduid.

2.3. [appellant] heeft zijn aanvraag om een tegemoetkoming in planschade ingediend op 22 september 2008 en het nieuwe bestemmingsplan is op 2 augustus 2007 in werking getreden. Ingevolge het onder 2.1 weergegeven overgangsrecht is afdeling 6.1 van de Wro op de aanvraag van toepassing, met uitzondering van artikel 6.2, tweede lid.

2.4. Ingevolge artikel 6.1, eerste lid, van de Wro kent het college degene die in de vorm van een inkomensderving of een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden als gevolg van een in het tweede lid genoemde oorzaak, op aanvraag een tegemoetkoming toe, voor zover de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en voor zover de tegemoetkoming niet voldoende anderszins is verzekerd.

Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder a, voor zover thans van belang, is een oorzaak, als bedoeld in het eerste lid, een bepaling van een bestemmingsplan.

Ingevolge artikel 6.5 vergoedt het college, indien het een tegemoetkoming, als bedoeld in artikel 6.1 toekent, daarbij tevens:

a. de redelijkerwijs gemaakte kosten van rechtsbijstand en andere deskundige bijstand;

b. de wettelijke rente, te rekenen met ingang van de datum van ontvangst van de aanvraag.

2.5. Het college heeft bij besluit van 22 december 2009, gehandhaafd bij besluit op bezwaar van 23 maart 2010, in navolging van twee adviezen van de SAOZ van oktober 2009 en haar aanvulling daarop bij brief van 26 januari 2010, [appellant] € 100.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente, ter tegemoetkoming in planschade toegekend. Van dat bedrag heeft € 35.000,00 betrekking op de bedrijfswoning en € 65.000,00 betrekking op het glastuinbouwbedrijf.

2.6. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college de adviezen van de SAOZ aan zijn besluiten ten grondslag heeft mogen leggen. Volgens [appellant] had het college het taxatierapport van Van der Wel van 30 september 2008 moeten volgen waarin tot een grotere waardevermindering is geconcludeerd dan in de adviezen van de SAOZ. Hij voert aan dat Van der Wel wel degelijk rekening heeft gehouden met de mogelijke bebouwing onder het oude bestemmingsplan "Landelijk gebied 1990" en terecht heeft geconcludeerd dat de ingevolge dat bestemmingsplan toegestane agrarische bebouwing geen waardeverminderend effect zou hebben gehad op de bedrijfswoning en het glastuinbouwbedrijf. Voorts voert [appellant] aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de SAOZ in haar adviezen er terecht vanuit is gegaan dat op de gronden ten oosten van de bedrijfswoning met de overige aanduiding "exclave 2h" woningen konden worden opgericht. Hij voert aan dat het gemeentebestuur zeer terughoudend is met het bouwen van woningen in het buitengebied op agrarische bestemmingen. Volgens [appellant] had het rapport van Van der Wel dan ook gevolgd moeten worden, te meer nu de door de SAOZ ingeschakelde taxateurs J. Oudijk en A.J. Oudijk ook hebben geconcludeerd dat sprake is van een veel grotere waardevermindering dan in de adviezen van de SAOZ is vermeld. [appellant] stelt dat, anders dan de rechtbank heeft overwogen, de taxateurs Oudijk door de SAOZ zijn ingeschakeld om zowel voor als na de planologische wijziging de waarde van de onroerende zaak te taxeren.

2.6.1. Volgens vaste rechtspraak (onder meer de uitspraak van de Afdeling van 3 maart 2010 in zaak nr. 200905785/1/H2) mag een bestuursorgaan een besluit op een aanvraag om tegemoetkoming in planschade baseren op een advies van een door dat bestuursorgaan benoemde deskundige, indien uit dat advies blijkt welke feiten en omstandigheden aan de conclusies van dat advies ten grondslag zijn gelegd en deze conclusies niet onbegrijpelijk zijn, tenzij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van dat advies naar voren zijn gebracht.

2.6.2. De adviezen van de SAOZ van oktober 2009 en de aanvulling daarop bij brief van 26 januari 2010 bieden op de wijze, als hiervoor bedoeld, inzicht in de feiten en omstandigheden die de conclusie kunnen dragen dat het nieuwe bestemmingsplan voor [appellant] tot een planologisch nadeel van totaal € 100.000,00 heeft geleid. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de SAOZ daarbij terecht is uitgegaan van de mogelijkheid onder het oude bestemmingsplan om ten oosten van de bedrijfswoning ingevolge de daar geldende overige aanduiding "exclave 2h" woningen op te richten. Dat het gemeentebestuur terughoudend is ten aanzien van het bouwen van woningen in het buitengebied leidt niet tot een ander oordeel, aangezien het bestemmingsplan zelf in die bouwmogelijkheid voorzag. [appellant] heeft met het rapport van Van der Wel geen concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid en volledigheid van de adviezen van de SAOZ naar voren gebracht. Dat de bebouwingsmogelijkheden op de gronden bij het perceel met de bestemming "agrarische doeleinden" volgens Van der Wel tot een andere waardering leiden dan die van de SAOZ, is daarvoor onvoldoende. Voorts heeft Van der Wel in zijn rapport niet gemotiveerd waarom die bebouwingsmogelijkheden zijns inziens niet van enige betekenis zijn. De rechtbank heeft derhalve terecht geoordeeld dat het college de adviezen van de SAOZ aan zijn besluiten ten grondslag heeft mogen leggen.

Anders dan [appellant] betoogt, biedt de taxatie door de door de SAOZ ingeschakelde taxateurs Oudijk geen grond voor het oordeel dat het college het rapport van Van der Wel had moeten volgen. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de stelling van [appellant] dat de waardevermindering van de onroerende zaken volgens de taxateurs Oudijk in de buurt van de schadeberekening van Van der Wel zou komen, ongegrond is. Op de zitting van de rechtbank zijn de taxateurs Oudijk als getuigen gehoord en is van de zijde van de SAOZ onweersproken gesteld dat zij deze taxateurs uitsluitend de opdracht heeft gegeven haar te adviseren over de waarde van de onroerende zaken van [appellant] voorafgaand aan de planologische wijziging. De SAOZ heeft de taxateurs niet ingeschakeld bij de bepaling van de waarde ná de planologische wijziging, omdat zij daarvoor onvoldoende expertise in planschadezaken bleken te hebben. De telefonische mededeling van A.J. Oudijk "op dezelfde golflengte te zitten als Van der Wel" had slechts betrekking op de waarde voorafgaand aan de planologische wijziging. De rechtbank is hiervan terecht uitgegaan. [appellant] heeft zijn stelling in hoger beroep dat de taxateurs Oudijk wel de waarde na de planologische wijziging hebben getaxeerd, niet op enige wijze onderbouwd.

Het betoog faalt.

2.7. [appellant] betoogt eveneens tevergeefs dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat er geen aanleiding bestaat om afzonderlijke inkomensschade, bestaande uit kosten ter voorkoming van omzetderving, te vergoeden. De SAOZ heeft in haar advies van oktober 2009 dat betrekking heeft op het bedrijf, toegelicht dat het te verwachten nadeel van de beperking van licht en de kosten van meer wasbeurten van de kassen ten gevolge van de te verwachten extra stof, zodanig zijn dat potentiële kopers daarmee rekening zullen houden en dit in de waarde tot uitdrukking zullen laten komen. De rechtbank is het college terecht gevolgd in diens gelijkluidende standpunt en daartoe terecht overwogen dat de waarde van het glastuinbouwbedrijf mede afhankelijk is van de omzet die ermee gegenereerd kan worden en de (onderhouds)kosten die gemaakt moeten worden om die opbrengst te genereren. Het afzonderlijk vergoeden van kosten van extra bewassingen zou leiden tot een dubbeltelling, omdat die kosten door de SAOZ als permanente last zijn verdisconteerd in de waarde van het bedrijf. De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat er geen aanleiding bestaat om afzonderlijke inkomensschade, bestaande uit kosten ter voorkoming van omzetderving, te vergoeden. De enkele stelling van [appellant] dat de door de SAOZ berekende waardedaling geen betrekking heeft op die kosten, leidt gezien het voorgaande niet tot een ander oordeel.

2.8. [appellant] betoogt tot slot dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de door hem gemaakte kosten van deskundige bijstand en kosten van rechtsbijstand niet als redelijk kunnen worden aangemerkt en om die reden niet voor vergoeding in aanmerking komen. De complexiteit van de zaak noodzaakte volgens hem tot het reeds bij de aanvraag maken van kosten van deskundige en juridische bijstand.

2.8.1. Ingevolge artikel 6.5, onder a, van de Wro vergoedt het college, indien het een tegemoetkoming, als bedoeld in artikel 6.1 toekent, daarbij tevens de redelijkerwijs gemaakte kosten van rechtsbijstand en andere deskundige bijstand. Onder redelijkerwijs gemaakte kosten dient niet te worden verstaan de kosten die de aanvrager met betrekking tot de indiening van de aanvraag heeft gemaakt, maar wel de kosten die de aanvrager maakt vanaf het moment dat de door het college ingeschakelde deskundige een concept-advies dan wel advies over de aanvraag aan het college heeft uitgebracht tot het moment dat het college op de aanvraag een besluit heeft genomen waartegen rechtsmiddelen kunnen worden ingesteld. Daarbij is niet van belang of het commentaar van de aanvrager heeft geleid tot aanpassing van het advies. Aangezien [appellant] de kosten van de door hem ingeschakelde deskundige Van der Wel en de kosten van rechtsbijstand heeft gemaakt ten behoeve van de aanvraag, komen die kosten niet voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank is tot dezelfde conclusie gekomen.

Het betoog faalt.

2.9. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, voorzitter, en mr. H.G. Lubberdink en mr. N.S.J. Koeman, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Jansen, ambtenaar van staat.

w.g. Van Buuren w.g. Jansen
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 11 juli 2012

609.