Uitspraak 201111230/2/R1


Volledige tekst

201111230/2/R1.
Datum beslissing: 2 juli 2012

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Beslissing op het verzoek van:

[verzoeker], wonend te Enter, gemeente Wierden,

om toepassing van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).

1. Procesverloop

Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 juni 2012, heeft [verzoeker] verzocht om wraking van mr. M.W.L. Simons-Vinckx bij de behandeling van de zaak nr. 201111230/1.

De staatsraad heeft niet in de wraking berust.

De Afdeling heeft het verzoek op 26 juni 2012 ter zitting behandeld, waar [verzoeker], bijgestaan door mr. S.C.M. Suijkerbuijk, is gehoord. De staatsraad heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid te worden gehoord.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 8:15 van de Awb kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.

Ingevolge artikel 8:16, eerste lid, dient het verzoek te worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan verzoeker bekend zijn geworden.

Ingevolge artikel 46, eerste lid, van de Wet op de Raad van State zijn deze artikelen van overeenkomstige toepassing indien bij de Afdeling beroep wordt ingesteld.

2.2. [verzoeker] heeft als reden voor het wrakingsonderzoek onder meer aangevoerd dat een aantal door hem op 16 mei 2012 aangetekend verzonden stukken is geretourneerd wegens te late indiening, terwijl op 18 mei 2012 per telefax verzonden stukken wel aan het dossier zijn toegevoegd. Het verzoek om wraking berust voorts hierop dat de staatsraad uitsluitend de vertegenwoordiger van [verzoeker] heeft toegestaan namens hem het woord te voeren tijdens de behandeling van de zaak ter zitting. Hij stelt dat hem aldus ten onrechte geen gelegenheid is geboden om de specifieke feiten en omstandigheden van het geval op belangrijke punten toe te lichten en aan te vullen. Uit de handelwijze van de staatsraad volgt dat haar oordeel omtrent de zaak tevoren vast stond en dat haar onpartijdigheid niet was gewaarborgd, aldus [verzoeker].

2.3. De zaak is ter zitting behandeld op 30 mei 2012. Nu [verzoeker] zijn verzoek om wraking eerst bij brief van 12 juni 2012, hier binnengekomen op dezelfde dag, heeft ingediend, is dat verzoek niet gedaan zodra de feiten en omstandigheden die [verzoeker] daaraan ten grondslag heeft gelegd, hem redelijkerwijs bekend konden zijn. Gezien de lengte van de tussenliggende periode, ziet de Afdeling in het betoog van [verzoeker] dat deze periode nodig was om tot een beslissing omtrent wraking en formulering van het verzoek daartoe te komen, geen aanleiding voor het oordeel dat hij het verzoek niet eerder had kunnen indienen. [verzoeker] heeft aldus niet voldaan aan het gestelde in artikel 8:16, eerste lid, van de Awb, met welke bepaling wordt beoogd te voorkomen dat door de indiening van een verzoek om wraking de goede voortgang van de procedure onredelijk wordt vertraagd.

De Afdeling overweegt voorts ten overvloede als volgt.

2.4. De aan het verzoek ten grondslag gelegde argumenten met betrekking tot het niet toevoegen aan het dossier van aan de Afdeling toegezonden stukken, zien op een processuele beslissing van de staatsraad als lid van de enkelvoudige kamer. Volgens vaste jurisprudentie is het instrument van wraking niet bedoeld om als rechtsmiddel tegen processuele beslissingen te worden aangewend. Zodanige beslissingen kunnen slechts leiden tot inwilliging van een wrakingsverzoek, indien sprake is van flagrante schending van eisen van een goede procesorde, dan wel van fundamentele rechtsbeginselen, die een eerlijk en onafhankelijk proces waarborgen en die schending aanleiding geeft voor een objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid of vooringenomenheid van de betrokken staatsraad. Die situatie doet zich in dit geval niet voor.

2.5. Voorts had de staatsraad als lid van de enkelvoudige kamer van de Afdeling op de voet van artikel 8:11, tweede lid, in samenhang met artikel 8:61, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, de leiding over het onderzoek ter zitting. De beslissingen omtrent het verloop van de zitting en de orde in de zittingszaal staan als zodanig in een wrakingsprocedure niet ter beoordeling.

Als maatstaf geldt dat de staatsraad uit hoofde van haar aanstelling wordt verondersteld onpartijdig te zijn en dat het aan de verzoeker is om aannemelijk te maken dat zich bijzondere omstandigheden voordoen die een uitzondering op deze veronderstelling rechtvaardigen. Dat de staatsraad ter zitting te kennen heeft gegeven dat slechts de vertegenwoordiger van [verzoeker] in de gelegenheid zou worden gesteld namens hem het woord te voeren, biedt geen grond voor het oordeel dat de staatsraad de zitting heeft geleid op een wijze die blijk geeft van vooringenomenheid, dan wel voor het oordeel dat de gerechtvaardigde vrees bestond dat de staatsraad niet in onpartijdigheid haar oordeel zou vormen.

2.6. Gelet op het voorgaande dient het verzoek te worden afgewezen.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, voorzitter, en mr. Th.G. Drupsteen en mr. N.S.J. Koeman, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.T. Zijlstra, ambtenaar van staat.

w.g. Parkins-de Vin w.g. Zijlstra
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 2 juli 2012

240.