Uitspraak 201200570/2/A1


Volledige tekst

201200570/2/A1.
Datum beslissing: 26 juni 2012

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

PROCES-VERBAAL van de mondelinge beslissing met overeenkomstige toepassing van artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op een verzoek van:

[verzoekers], wonend te Amsterdam,
verzoekers,

om toepassing van artikel 8:15 van de Awb.

1. Procesverloop

Bij brief van 25 juni 2012, ingekomen bij de Raad van State op dezelfde dag, hebben [verzoekers] verzocht om wraking van mr. P. van Dijk, mr. H. Troostwijk en mr. C.J.M. Schuyt (hierna: de staatsraden) als leden van de meervoudige kamer belast met de behandeling van de zaak nr. 201200570/1/A1.

De staatsraden hebben niet in de wraking berust.

De Afdeling heeft het wrakingsverzoek op 26 juni 2012 ter openbare zitting aan de orde gesteld, waar verzoekers niet zijn verschenen.
De staatsraden hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid te worden gehoord.

2. Beslissing
Bij mondelinge beslissing van 26 juni 2012 heeft de Afdeling het verzoek om toepassing van artikel 8:15 van de Awb afgewezen.

3. Overweging
Daartoe heeft zij het volgende overwogen.

3.1. Ingevolge artikel 8:15 van de Awb kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.

Ingevolge artikel 49, eerste lid, van de Wet op de Raad van State zijn deze artikelen van overeenkomstige toepassing indien bij de Afdeling hoger beroep wordt ingesteld.

3.2. Ingevolge artikel 4, derde lid, van de Wrakingsregeling Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Wrakingsregeling) worden, indien het wrakingsverzoek wordt gedaan nadat partijen in de bodemprocedure zijn uitgenodigd om op een zitting van de Afdeling te verschijnen, maar voordat het onderzoek ter zitting in die zaak is aangevangen, de verzoeker en het lid om wiens wraking is verzocht in de gelegenheid gesteld te worden gehoord op de datum en het tijdstip van die zitting, tenzij aan hen mededeling wordt gedaan dat zij op een andere datum en tijdstip voorafgaand aan die zitting in de gelegenheid worden gesteld.

3.3. Het verzoek berust - zakelijk weergegeven - op het betoog dat verzoekers ten onrechte niet in de gelegenheid zijn gesteld het dossier van de zaak in te zien, dat hun ten onrechte slechts vijf minuten gelegenheid wordt geboden om hun standpunt ter zitting uiteen te zetten, dat hun verzoek om de zitting uit te stellen ten onrechte is afgewezen en dat hun ten onrechte niet wordt toegestaan video-opnames van de zitting te maken. Zij stellen dat de beslissingen op hun verzoeken ten onrechte door ambtenaren zijn genomen in plaats van door de staatsraden. De onpartijdigheid van mr. Van Dijk is te meer niet gewaarborgd, gelet op ervaringen bij de behandeling van een eerdere zaak en gezien het feit dat mr. Van Dijk tevens zitting heeft in het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM), aldus verzoekers.

3.4. Als maatstaf geldt dat de staatsraden uit hoofde van hun aanstelling worden verondersteld onpartijdig te zijn en dat het aan verzoekers is om aannemelijk te maken dat zich bijzondere omstandigheden voordoen die een uitzondering op deze veronderstelling rechtvaardigen.
De argumenten die aan het verzoek om wraking ten grondslag liggen, zien hoofdzakelijk op processuele beslissingen van de voorzitter van de zittingskamer. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de omstandigheid dat de brieven over de beslissing geen uitstel van de zitting te verlenen en de beslissing geen langere spreektijd toe te staan door ambtenaren van de Raad van State zijn ondertekend, er niet aan afdoet dat deze beslissingen onder de verantwoordelijkheid van de voorzitter van de zittingskamer zijn genomen. Processuele beslissingen kunnen slechts leiden tot inwilliging van een wrakingsverzoek, indien sprake is van flagrante schending van eisen van een goede procesorde, dan wel fundamentele rechtsbeginselen, die een eerlijk en onafhankelijk proces waarborgen en die schending aanleiding geeft voor een objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid of vooringenomenheid van de betrokken staatsraad. Daarvan is in dit geval niet gebleken.

Kritiek op de wijze waarop de Afdeling in een eerdere zaak het (proces-)recht heeft toegepast, vormt geen grond voor wraking. Voorts maakt mr. Van Dijk, anders dan verzoekers stellen, geen deel uit van het EHRM.
Hetgeen verzoekers hebben aangevoerd levert aldus geen feiten of omstandigheden op die het oordeel rechtvaardigen dat daardoor de rechterlijke onpartijdigheid in zaak nr. 201200570/1/A1 zou kunnen zijn geschaad.

Aldus uitgesproken in het openbaar door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, voorzitter, en mr. T.G. Drupsteen en mr. N.S.J. Koeman, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, ambtenaar van staat.

w.g. Parkins-de Vin w.g. Hanrath
voorzitter ambtenaar van staat

392.