Uitspraak 201113448/1/R2


Volledige tekst

201113448/1/R2.
Datum uitspraak: 27 juni 2012

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellante], wonend te Kootwijkerbroek, gemeente Barneveld,

en

de raad van de gemeente Barneveld,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 28 juni 2011 heeft de raad besloten om geen medewerking te verlenen aan het verzoek van [appellante] om op het perceel [locatie 1] door middel van een herziening van het bestemmingsplan "Buitengebied 2000" een bedrijfswoning te bouwen.

Bij besluit van 22 november 2011, verzonden op 24 november 2011, heeft de raad het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 december 2011, beroep ingesteld.

[belanghebbende] heeft daartoe in de gelegenheid gesteld, een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 mei 2012, waar [appellante], in persoon, en de raad, vertegenwoordigd door mr. S. Hoekstra, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. [appellante] betoogt dat de raad er bij de beslissing op bezwaar ten onrechte vanuit is gegaan dat zij heeft verzocht om een tweede bedrijfswoning. De raad heeft ten onrechte geen onderzoek gedaan naar de feitelijke situatie en hij is er aan voorbijgegaan dat het agrarisch bouwperceel op het perceel [locatie 2] en [locatie 1] in economisch en juridisch opzicht is gesplitst, aldus [appellante]. Zij merkt in dit verband op dat zij eigenaar is van het perceel [locatie 1] en dat de voorheen op het perceel [locatie 2] aanwezige agrarische bedrijfsvoering is beëindigd. Op haar perceel exploiteert zij een paardenhouderij ten behoeve waarvan het college van burgemeester en wethouders van Barneveld een milieuvergunning heeft verleend. Met het oog op het vereiste permanente toezicht op de paarden is een bedrijfswoning noodzakelijk. [appellante] stelt dat de op het perceel [locatie 2] aanwezige bedrijfswoning inmiddels als burgerwoning wordt bewoond door [belanghebbende], die geen enkele binding heeft met de paardenhouderij van [appellante] op het perceel [locatie 1]. Zij betoogt dat, gelet op deze splitsing, het bestemmingsplan "Buitengebied 2000" kan worden herzien ten behoeve van de door haar gewenste bedrijfswoning bij haar paardenhouderij. [appellante] voert tevens aan dat de inwilliging van haar verzoek niet leidt tot verstening en verdichting van het buitengebied.

2.2. De raad stelt zich onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 22 oktober 2008 in zaak nr. 200800358/1 op het standpunt dat de kadastrale splitsing van het perceel niet een splitsing van het agrarisch bouwperceel met zich brengt en dat geen rekening hoeft te worden gehouden met de splitsing van de percelen [locatie 2] en [locatie 1] in privaatrechtelijk en economisch opzicht. De raad stelt dat de enige toegestane bedrijfswoning ten behoeve van het bedrijf van [appellante] reeds is gerealiseerd ter plaatse van [locatie 2] en dat haar verzoek in dat licht bezien niet anders kan worden begrepen dan een verzoek om een tweede bedrijfswoning mogelijk te maken. De raad ziet geen aanleiding om af te wijken van zijn beleid dat slechts in zeer uitzonderlijke gevallen medewerking wordt verleend aan de realisering van tweede bedrijfswoningen.

2.3. Ingevolge de plankaart van het bestemmingsplan "Buitengebied 2000" is aan de gronden ter plaatse van [locatie 2] en [locatie 1] de bestemming "Agrarisch gebied I" toegekend. Deze gronden behoren volgens de plankaart tot één agrarisch bouwperceel.

Ingevolge artikel 6 van de planvoorschriften beperkt het toestaan van bebouwing zich tot die bebouwing, welke behoort bij de functies zoals omschreven in de per bestemming gegeven doeleindenomschrijving; een en ander met inachtneming van de zonevoorschriften zoals vervat in de artikelen 29 tot en met 37 van dit plan, welke een beperking inhouden ten aanzien van de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden.

Ingevolge artikel 7, eerste lid, van planvoorschriften, voor zover thans van belang, zijn de gronden die op de plankaart zijn aangeduid met de bestemming "Agrarisch gebied I" bestemd voor de uitoefening van het agrarisch bedrijf, met dien verstande dat binnen elk agrarisch bouwperceel uitsluitend één agrarisch bedrijfscomplex, waaronder ten hoogste één bedrijfswoning met daarbij behorende bijgebouwen is toegestaan, tenzij op de plankaart anders is aangegeven.

Ingevolge artikel 1 van de planvoorschriften wordt onder "Agrarisch bouwperceel" begrepen: een in het plan als zodanig aangegeven bebouwingsvlak waarop de agrarische bedrijfsbebouwing met de (bedrijfs-)woning van één agrarisch bedrijfscomplex is geconcentreerd.

Ingevolge artikel 1 van de planvoorschriften wordt onder "Bedrijfswoning" begrepen: een woning in of bij een gebouw of op een terrein, slechts bestemd voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daarin, gelet op de bestemming van het gebouw of terrein, noodzakelijk is.

2.4. Niet in geschil is dat de milieuvergunning van het agrarische bedrijf dat voorheen aanwezig was binnen het agrarisch bouwperceel ter plaatse van [locatie 2] en [locatie 1] is ingetrokken en dat de bedrijfsvoering van dat bedrijf is beëindigd. Ter plaatse van het perceel [locatie 2] zijn nog agrarische opstallen en de bedrijfswoning aanwezig. Binnen het agrarisch bouwperceel ter plaatse van [locatie 2] en [locatie 1] is in de huidige situatie voor één agrarisch bedrijf een milieuvergunning verleend, namelijk de paardenhouderij "[naam]" van [appellante] op het perceel [locatie 1].

Voorts is niet in geschil dat de bouw van een bedrijfswoning ter plaatse van [locatie 1], vanwege de reeds aanwezige bedrijfswoning ter plaatse van [locatie 2], niet mogelijk is binnen het geldende bestemmingsplan "Buitengebied 2000".

Verder staat vast dat de bewoner van de bedrijfswoning op het perceel [locatie 2] geen enkele binding heeft met het agrarisch bedrijf op het perceel [locatie 1].

2.5. Vooropgesteld moet worden dat, gelet op de systematiek van de Wet ruimtelijke ordening, aan de raad in beginsel een grote mate van beleidsvrijheid toekomt bij het besluit omtrent het vaststellen van een bestemmingsplan.

[appellante] heeft als eigenaar van het perceel [locatie 1] bij brief van 19 januari 2011 bij de raad een verzoek ingediend om een formeel standpunt in te nemen omtrent haar voornemen om ter plaatse een bedrijfswoning te realiseren. Zij heeft daarbij aangegeven dat, gelet op de huidige gebruiks- en eigendomssituatie, het agrarisch bouwperceel in het bestemmingsplan kan worden gesplitst.

De systematiek en uitgangspunten van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) ter zake van het beslissen op een bezwaarschrift brengen met zich dat een primair besluit in volle omvang wordt heroverwogen. Anders dan de raad ter zitting heeft betoogd, blijkt uit het primaire besluit dat de raad het verzoek van [appellante] heeft opgevat als een verzoek om het geldende bestemmingsplan "Buitengebied 2000" te herzien en heeft de raad daaromtrent in het primaire besluit besloten dat herziening van het geldende bestemmingsplan "Buitengebied 2000" onwenselijk is. In het bestreden besluit op bezwaar heeft de raad zich echter op het standpunt gesteld dat het verzoek van [appellante] moet worden opgevat als een verzoek om op grond van het geldende bestemmingsplan "Buitengebied 2000" medewerking te verlenen aan de bouw van een tweede bedrijfswoning binnen het agrarisch bouwperceel ter plaatse van [locatie 2] en [locatie 1] en heeft de raad slechts zijn standpunt daaromtrent heroverwogen.

Gelet op het vorenstaande heeft de raad in het bestreden besluit ten onrechte niet heroverwogen of herziening van het geldende bestemmingsplan "Buitengebied 2000" ten behoeve van de bouw van een bedrijfswoning ter plaatse van [locatie 1] bij afweging van alle betrokken belangen onwenselijk is.

2.6. Het beroep is gegrond. Het besluit van 22 november 2011 dient wegens strijd met artikel 7:11 van de Awb te worden vernietigd. De raad dient een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.

2.7. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep gegrond;

II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Barneveld van 22 november 2011, nr. 509328;

III. gelast dat de raad van de gemeente Barneveld aan [appellante] het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 152,00 (zegge: honderdtweeënvijftig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Plambeck, ambtenaar van staat.

w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Plambeck
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 27 juni 2012

159-743.