Uitspraak 200800358/1


Volledige tekst

200800358/1.
Datum uitspraak: 22 oktober 2008

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak in zaak nr. 07/2085 van de rechtbank Breda van 5 december 2007 in het geding tussen:

appellant

en

het college van burgemeester en wethouders van Alphen-Chaam.

1. Procesverloop

Bij besluit van 21 februari 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Alphen-Chaam (hierna: het college) een verzoek van [appellant] om hem vrijstelling van het geldende bestemmingsplan en bouwvergunning te verlenen voor het oprichten van een bedrijfswoning op het perceel [locatie 1] te [plaats] afgewezen.

Bij besluit van 16 juli 2007 heeft het college het daartegen door [appellant] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 5 december 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Breda (hierna: de rechtbank) het daartegen door [appellant] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 januari 2008, hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 augustus 2008, waar [appellant] in persoon, bijgestaan door mr. E. Beele, advocaat te 's-Hertogenbosch, is verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Voor zover [appellant] betoogt dat het college de planvoorschriften in strijd met artikel 10 van de WRO heeft uitgelegd wordt dat voor het eerst in hoger beroep naar voren gebracht. Nu gesteld noch gebleken is dat [appellant] dat bij de rechtbank niet heeft kunnen aanvoeren, kan het aldus aangevoerde onder die omstandigheden niet leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak en faalt het betoog.

2.2. [appellant] betoogt verder dat de rechtbank heeft miskend dat het bouwplan niet in strijd is met het bestemmingsplan, omdat het bestemmingsplan, wat betreft het perceel, voorziet in twee bouwblokken, nu na de splitsing van het varkensbedrijf en de paardenhouderij twee agrarische bedrijven zijn ontstaan.

2.2.1. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied Nieuw-Ginneken" (hierna: het bestemmingsplan) en het wijzigingsplan "Buitengebied Nieuw-Ginneken, [locatie 2] te [plaats]" (hierna; het wijzigingsplan) rust op het perceel de bestemming "Agrarisch bouwblok".

Ingevolge artikel 15, onder B, van de tot die plannen behorende voorschriften, voor zover thans van belang, mogen op of in de als zodanig bestemde gronden slechts bouwwerken worden opgericht ten dienste van de onder A. genoemde doeleinden en mag per bouwblok slechts één agrarisch bedrijf aanwezig zijn en slechts één agrarische bedrijfswoning.

2.2.2. Het betoog faalt. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de splitsing van het voormalige perceel in twee kadastrale percelen geen splitsing van het bouwblok met zich heeft gebracht. Op de plankaart van het wijzigingsplan is voor het gehele perceel door toekenning van de bestemming "Agrarisch bouwblok" één agrarisch bouwblok aangebracht. Voorts is op het perceel voormeld artikel 15, onder B, van de planvoorschriften, van toepassing, ingevolge welke bepaling daar slechts één bedrijfswoning aanwezig mag zijn.

2.3. Evenzeer tevergeefs keert [appellant] zich tegen de overweging dat het college terecht geen vrijstelling krachtens artikel 35, onder A1, van de planvoorschriften heeft verleend. [appellant] heeft terzake volstaan met een niet nader toegedichte herhaling van zijn in beroep voorgedragen beroepsgrond, waarop de rechtbank heeft beslist.

2.4. [appellant] betoogt verder dat de rechtbank, door hem niet te volgen in zijn betoog dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen weigeren om krachtens artikel 19, eerste lid, van de WRO vrijstelling van het bestemmingsplan te verlenen, heeft miskend dat het bouwplan is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en binnen het provinciaal en gemeentelijk beleid past. Voorts heeft de rechtbank volgens hem miskend dat het college ten onrechte niet in de afweging van belangen heeft betrokken dat hij vanwege zijn gezondheid het varkensbedrijf heeft moeten verkopen.

2.4.1. Het college heeft, ervan uitgaande dat geen noodzaak bestaat om een tweede bedrijfswoning op het perceel op te richten, aan de in bezwaar gehandhaafde weigering om vrijstelling te verlenen ten grondslag gelegd dat het oprichten van een tweede bedrijfswoning niet past in het provinciaal en gemeentelijk beleid om verstening in het buitengebied tegen te gaan, te minder nu aan een volwaardig tweede agrarisch bedrijf dat dan ontstaat ook mogelijkheden tot groei moeten worden geboden. De rechtbank heeft in het in beroep aangevoerde terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid aldus gemotiveerd heeft kunnen weigeren om ten gunste van [appellant] van het gevoerde beleid af te wijken.

2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. T.M.A. Claessens, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.G.P. Oudenaller, ambtenaar van Staat.

w.g. Loeb w.g. Oudenaller
voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 22 oktober 2008

179-564.