Uitspraak 201112163/1/R2


Volledige tekst

201112163/1/R2.
Datum uitspraak: 27 juni 2012

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellante A], gevestigd te Putten, en [appellant B] en [appellante C], wonend te Putten (hierna: [appellante] en anderen),

en

het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 15 september 2011, kenmerk ROG/2006/4631, heeft het college opnieuw besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Putten bij besluit van 28 februari 2006 vastgestelde bestemmingsplan "Westelijk Buitengebied" (hierna: het plan).

Tegen dit besluit hebben [appellante] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 november 2011, beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[appellante] en anderen hebben nadere stukken ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 april 2012, waar [appellante] en anderen, van wie [appellant B] en [appellante C], bijgestaan door mr. I.E. Nauta, advocaat te Enschede, het college, vertegenwoordigd door P.G. Everts, werkzaam bij de provincie, en de raad, vertegenwoordigd door N. Gerritsen en mr. G.J. Vooren, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Ter zitting is Sauna DrÔme B.V., vertegenwoordigd door H. Lebbink en bijgestaan door C. de Boer gehoord.

2. Overwegingen

2.1. Bij uitspraken van 20 februari 2008, in zaak nr. 200608145/1 en 13 oktober 2010, in zaak nr. 200908301/1/R2, heeft de Afdeling de besluiten van het college van 17 oktober 2006 en 4 september 2009 tot goedkeuring van het plan vernietigd, voor zover deze besluiten zagen op het plandeel met de bestemming "Dagrecreatie" met de nadere aanduiding 'sauna en beautycentrum (rsb)' ter plaatse van de percelen Tolweg 13-15 en Poolseweg 20 te Putten.

Bij besluit van 15 september 2011 heeft het college opnieuw goedkeuring aan het voornoemde plandeel verleend.

2.2. Voor zover [appellante] en anderen bezwaren tegen het besluit omtrent goedkeuring van het plan aanvoeren met betrekking tot het verkeer, de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998, overweegt de Afdeling dat deze bezwaren in de uitspraak van 13 oktober 2010 reeds als ongegrond zijn afgedaan. Nu niet is gebleken van nieuwe feiten of omstandigheden, kunnen deze bezwaren in de voorliggende procedure niet tot een ander oordeel leiden.

2.3. [appellante] en anderen voeren verder aan dat het college het plan ten onrechte heeft getoetst aan het Streekplan Gelderland 1996, vastgesteld door provinciale staten van Gelderland op 25 september 1996. Het college had het plan aan het Streekplan Gelderland 2005, vastgesteld door provinciale staten van Gelderland op 29 juni 2005 (hierna: het Streekplan 2005) moeten toetsen. Voorts betogen zij dat het college het plan ten onrechte niet heeft getoetst aan de "Herbegrenzing Ecologische Hoofdstructuur", vastgesteld door provinciale staten van Gelderland op 1 juli 2009 (hierna: de streekplanherziening). Tevens betogen zij dat het college het plan had moeten toetsen aan het gemeentelijk beleid, specifiek het antiversteningsbeleid en het Landschapsontwikkelingsplan (hierna: het LOP).

2.4. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat het LOP geen door de raad vastgesteld gemeentelijk beleid betreft. Het college heeft het plandeel hier dan ook niet aan behoeven te toetsen.

Uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat het antiversteningsbeleid volgt uit het bestemmingsplan "Buitengebied" van de gemeente Putten en ziet op de maximaal toegestane omvang van woningen. Dit betreft geen afzonderlijk gemeentelijk beleid waaraan het college het plandeel had moeten toetsen. Het betoog faalt.

2.5. Met betrekking tot de toetsing aan het provinciaal beleid, acht de Afdeling het volgende van belang. In de voornoemde uitspraak van 13 oktober 2010 heeft de Afdeling in overweging 2.8.2. als volgt overwogen:

"Ter zitting heeft het college gesteld dat het bij de goedkeuring van het plan niet is uitgegaan van nieuwvestiging van het als nieuwe uitbreiding aangemerkte deel van de sauna en het beautycentrum, maar van de op de percelen aan de Tolweg 13-15 en Poolseweg 20 aanwezige bebouwing als een bestaande situatie. Het college stelt zich op het standpunt dat nu ten tijde van de vaststelling van het beleid het bedrijf reeds aanwezig was geen sprake is van nieuwvestiging zodat de nieuwe uitbreiding niet getoetst hoeft te worden aan het beleid. De Afdeling volgt dit standpunt van het college niet. Dit zou met zich brengen dat indien alsnog een planologische regeling wordt getroffen voor illegaal tot stand gekomen bebouwing deze niet meer aan het geldende beleid behoeft te worden getoetst vanwege het feit dat deze reeds is gerealiseerd. Een dergelijk uitgangspunt zou, mede gelet op de precedentwerking die daar vanuit zou gaan, het beleid ondergraven en illegale bouw bevorderen.

Evenmin heeft het college kunnen volstaan met de overwegingen dat verscheidene malen getracht is het bedrijf planologisch in te passen en van handhavend optreden is afgezien. Deze overwegingen kunnen op zichzelf niet nopen tot het positief bestemmen van de nieuwe uitbreiding. Derhalve dient de nieuwe uitbreiding volledig te worden getoetst aan het relevante beleid. Daarbij is niet in geschil dat als nieuwe uitbreiding dient te worden aangemerkt de bebouwing die is opgericht zonder bouwvergunning alsmede de bebouwing die weliswaar is opgericht met bouwvergunning maar niet wordt gebruikt voor de functie waarop de vergunning ziet."

2.6. Uit het bestreden besluit tot goedkeuring van het plan en het verhandelde ter zitting is gebleken dat, in tegenstelling tot voornoemde uitspraak, het college de gehele bedrijfsbebouwing in het plandeel wederom als legaal bestaande bebouwing heeft aangemerkt. Het college heeft het besluit daarbij getoetst aan het Streekplan 1996 en ten onrechte niet aan het Streekplan 2005. Voorts is het plandeel blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting met de streekplanherziening binnen de Ecologische Hoofdstructuur (hierna: EHS) komen te liggen. Uit het bestreden besluit en het verhandelde ter zitting is verder gebleken dat het college het besluit niet heeft getoetst aan deze streekplanherziening, hoewel dit ten tijde van het nemen van het besluit geldend provinciaal beleid was. Voorts is van belang dat in de streekplanherziening wordt verwezen naar de "Kernkwaliteiten en omgevingscondities van de Gelderse ecologische hoofdstructuur", vastgesteld door gedeputeerde staten van Gelderland op 16 mei 2006 (hierna: de streekplanuitwerking). Hierin staan kernwaarden beschreven die gelden voor de gehele EHS en kernwaarden die specifiek gelden voor de onderscheidene gebieden. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat het plandeel ligt binnen het gebied dat is aangeduid als de "Gelderse Vallei". Kernwaarden die gelden voor het plandeel zijn daarmee onder meer de vanuit ecologisch oogpunt grote samenhang in en dichtheid aan natuur- en bosgebieden, landschapselementen, beken en beekdalen in de groene gordel van Putten tot Scherpenzeel. Voorts is gebleken dat het college niet aan deze kernwaarden heeft getoetst en is uitgegaan van de 'ja, mits'-benadering.

In de uitspraak van de voorzitter van 27 januari 2012, in zaak nr. 201112163/2/R2, naar aanleiding van het verzoek van [appellante] en anderen om het treffen van een voorlopige voorziening tegen het plandeel, is in overweging 2.4 reeds het volgende overwogen:

"De streekplanherziening vermeldt dat binnen de EHS de 'nee, tenzij'-benadering geldt. Deze houdt in dat een bestemmingswijziging niet mogelijk is als daarmee wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied significant worden aangetast, tenzij er geen reële alternatieven zijn en er sprake is van redenen van groot openbaar belang. Hierin staat verder dat om te kunnen bepalen of de wezenlijke kenmerken en waarden van een gebied significant worden aangetast, het bevoegde gezag erop moet toezien dat hiernaar door de initiatiefnemer onderzoek wordt verricht. Om een zorgvuldige afweging te kunnen maken, zal de provincie de te beschermen en te behouden wezenlijke kenmerken en waarden per gebied specificeren. Voorts staat in de streekplanherziening dat plannen die tot significante aantasting zouden kunnen leiden onder meer nieuwbouw van woningen en bedrijven betreffen."

2.7. Nu het college ten onrechte niet heeft getoetst aan het ten tijde van het nemen van het bestreden besluit geldende provinciaal beleid en geen blijk heeft gegeven van toetsing aan de kernwaarden die ingevolge dit beleid gelden voor de omgeving waarin het plandeel zich bevindt, overweegt de Afdeling dat het besluit in strijd met de vereiste zorgvuldigheid tot stand is gekomen.

2.8. Voor zover [appellante] en anderen betogen dat het college ten onrechte niet heeft getoetst aan het Reconstructieplan Gelderse Vallei/Utrecht-Oost (hierna: het Reconstructieplan) wat betreft het deel dat ziet op de Robuuste verbinding Veluwe-Heuvelrug, stelt de Afdeling voorop dat het Reconstructieplan niet meer bescherming kan bieden dan de streekplanherziening ten aanzien van de EHS.

Het college stelt zich op het standpunt dat het deel van het Reconstructieplan dat ziet op de Robuuste verbindingszones geen bindend provinciaal beleid is. [appellante] en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat het college zich niet in redelijkheid op dit standpunt heeft kunnen stellen. Voorts hebben zij hun stelling dat het desbetreffende onderdeel van het Reconstructieplan niet is opgenomen in de streekplanherziening, niet aannemelijk gemaakt. De Afdeling acht hierbij van belang dat in de streekplanuitwerking is opgenomen, dat de planologische bescherming en reservering van de zoekzones voor Robuuste verbindingen en poorten gelijktijdig met de herbegrenzing van de EHS in een streekplanherziening zal worden vastgelegd. Het enkele feit dat in de streekplanherziening niet verwezen wordt naar het Reconstructieplan doet hier niet aan af, nu in de streekplanherziening wel is ingegaan op de Robuuste ecologische verbindingszones en de daarbij behorende bescherming. Gelet op het voorgaande faalt het betoog van [appellante] en anderen dat het college hier ten onrechte niet aan heeft getoetst.

Het betoog van [appellante] en anderen dat de raad het Reconstructieplan tot het eigen beleid heeft gemaakt en reeds daarom hieraan getoetst moet worden, faalt, nu de raad hiertoe geen besluit heeft genomen. Het Reconstructieplan kan dus niet gezien worden als zijnde vastgesteld gemeentelijk beleid.

Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is voorts gebleken dat de gebiedsaanduidingen "Multifunctioneel gebied" en "waardevol landschap" zoals bedoeld in het Streekplan 2005 niet meer relevant zijn, nu het plandeel binnen de EHS ligt. Het betoog van [appellante] en anderen dat het college hier ten onrechte niet aan heeft getoetst faalt.

2.9. Gelet op overweging 2.7 is het beroep gegrond. Het bestreden besluit, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Dagrecreatie" met de nadere aanduiding 'sauna en beautycentrum (rsb)' ter plaatse van de percelen aan de Tolweg 13-15 en Poolseweg 20 te Putten, dient te worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).

De Afdeling draagt het college op om binnen twintig weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw besluit te nemen. De Afdeling ziet voorts aanleiding om aan deze termijn op na te melden wijze een dwangsom, als bedoeld in artikel 8:72, zevende lid, van de Awb, te verbinden. Daarbij wordt overwogen dat het college naar aanleiding van voornoemde uitspraak van de Afdeling van 13 oktober 2010 niet tijdig een nieuw besluit heeft genomen en het college bovendien geen blijk heeft gegeven van navolging van eerdere uitspraken van de Afdeling, nu het college wederom niet is uitgegaan van nieuwvestiging van een groot deel van de aanwezige bebouwing.

2.10. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep gegrond;

II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Gelderland van 15 september 2011, kenmerk ROG/2006/4631, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Dagrecreatie" met de nadere aanduiding 'sauna en beautycentrum (rsb)' ter plaatse van de percelen aan de Tolweg 13-15 en Poolseweg 20 te Putten;

III. draagt het college van gedeputeerde staten van Gelderland op om binnen twintig weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw besluit te nemen en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;

IV. bepaalt dat indien het college van gedeputeerde staten van Gelderland aan het bepaalde onder III niet voldoet, de provincie Gelderland aan [appellante A], [appellant B] en [appellante C] een dwangsom verbeurt van € 250,00 (zegge: tweehonderdvijftig euro) per dag, met een maximum van € 10.000,00 euro (zegge: tienduizend euro), voor iedere dag dat het onder III bedoelde besluit na het verstrijken van de gestelde termijn niet aan [appellante A], [appellant B] en [appellante C] is toegezonden, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;

V. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Gelderland tot vergoeding van bij [appellante A], [appellant B] en [appellante C] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;

VI. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Gelderland aan [appellante A], [appellant B] en [appellante C] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 302,00 (zegge: driehonderdtwee euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.

Aldus vastgesteld door mr. J.C. Kranenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Plambeck, ambtenaar van staat.

w.g. Kranenburg w.g. Plambeck
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 27 juni 2012

159-677.