Uitspraak 201110192/1/T1/R2


Volledige tekst

201110192/1/T1/R2.
Datum uitspraak: 13 juni 2012

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Tussenuitspraak met toepassing van artikel 46, zesde lid, van de Wet op de Raad van State in het geding tussen:

1. de stichting Stichting Leefbaarheid Prijsseweg, gevestigd te Culemborg (hierna: de stichting),
2. [appellant sub 2a] en [appellant sub 2b], beiden wonend te Culemborg (hierna: [appellanten sub 2]),
3. [appellanten sub 3], allen wonend te Culemborg (hierna: [appellanten sub 3]),
appellanten,

en

de raad van de gemeente Culemborg,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 30 juni 2011 (kenmerk 11427) heeft de raad het bestemmingsplan "Jan van Riebeeckstraat" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben de stichting bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 september 2011 en aangevuld bij brief van 15 oktober 2011, [appellanten sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 september 2011, en [appellanten sub 3] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 september 2011 en aangevuld bij brief van 26 oktober 2011, beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift en een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 februari 2012, waar de stichting, vertegenwoordigd door [gemachtigde], [appellanten sub 2], bijgestaan door mr. M.J. Smaling, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand, [appellanten sub 3], bij monde van [appellant sub 3] en bijgestaan door [verkeersconsulent], en de raad, vertegenwoordigd door A.L. Vader en H.M. Bonouvrié, beiden werkzaam bij de gemeente, en bijgestaan door mr. M. van Geilswijk, advocaat te Rotterdam, zijn verschenen. Tevens is ter zitting de stichting Stichting Kleurrijk Wonen, vertegenwoordigd door [gemachtigden], als partij gehoord.

2. Overwegingen

Algemeen

2.1. Ingevolge artikel 46, zesde lid, van de Wet op de Raad van State (hierna: WRvS), voor zover hier van belang, kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.

Intrekking

2.2. [appellant sub 3] heeft bij brief van 27 september 2011, mede namens 59 anderen, beroep ingesteld. Ter zitting is het beroep, voor zover ingediend namens [partij sub 1], [partij sub 2], [partij sub 3], [partij sub 4], [partij sub 5], [partij sub 6], [partij sub 7], [partij sub 8], [partij sub 9], [partij sub 10], [partij sub 11], [partij sub 12], [partij sub 13], [partij sub 14], [partij sub 15], [partij sub 16], [partij sub 17], [partij sub 18], [partij sub 19], [partij sub 20] en [partij sub 21], ingetrokken.

Inhoud bestemmingsplan

2.3. Met het onderhavige plan wordt beoogd ter plaatse een nieuwe woonwijk te ontwikkelen, waar naast woningen ook enkele maatschappelijke voorzieningen zullen worden gerealiseerd.

Zienswijzen

2.4. Volgens [appellanten sub 3] is sprake van een onvolledige beantwoording van de zienswijze ten aanzien van parkeren en geluid, waardoor sprake is van een onzorgvuldige procedure.

2.4.1. De procedure omtrent vaststelling van een bestemmingsplan vangt ingevolge de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) aan met de terinzagelegging van een ontwerpplan. Gedurende de terinzagelegging van het ontwerpplan kunnen door een ieder zienswijzen omtrent het ontwerp bij de raad naar voren worden gebracht. [appellanten sub 3] hebben van deze mogelijkheid gebruik gemaakt. De artikelen 3:46 en 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) verzetten zich er niet tegen dat de raad de zienswijzen samengevat weergeeft. Dat niet op ieder argument ter ondersteuning van een zienswijze afzonderlijk is ingegaan, is op zichzelf geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit niet voldoende is gemotiveerd. Dit betoog faalt.

2.5. Tevens verwijzen de stichting, [appellanten sub 2] en [appellanten sub 3] in het beroepschrift naar de inhoud van de ingediende zienswijzen.

2.5.1. Voor zover de stichting, [appellanten sub 2], en [appellanten sub 3] in hun beroepschrift uitsluitend verwijzen naar de inhoud van de ingediende zienswijzen, overweegt de Afdeling dat in de Nota van beantwoording van de zienswijzen en de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze. De stichting, [appellanten sub 2], en [appellanten sub 3] hebben geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijzen in het bestreden besluit onjuist zou zijn.

Prematuur plan

2.6. De stichting kan zich niet verenigen met het plan en voert hiertoe ten eerste aan dat het plan prematuur is, nu de procedure niet gelijk oploopt met die van het voorontwerpbestemmingsplan "Culemborg-West", dat betrekking heeft op de gronden rondom het onderhavige plangebied. De raad gaat er naar hun mening ten onrechte al vanuit gaat dat de Prijsseweg een verbindingsweg wordt voor autoverkeer tussen de wijk "Parijsch" en het centrum, terwijl een besluit hiertoe nog niet is genomen.

2.6.1. De raad stelt dat geen sprake is van een prematuur plan, aangezien dit plan los staat van het bestemmingsplan "Culemborg-West". Voorts betoogt de raad dat op 27 maart 2008 een aantal beleidspunten is geformuleerd die betrekking hebben op de verkeersstructuur in Culemborg, waaronder het verwijderen van de blocker op de Prijsseweg. Hieraan zal in het bestemmingsplan "Culemborg-West" uitvoering worden gegeven, waarbij rekening wordt gehouden met het onderhavige plan, aldus de raad.

2.6.2. De stichting heeft niet aannemelijk gemaakt dat het plan prematuur is. Niet is gebleken dat het plan zodanige samenhang vertoont met het bestemmingsplan "Culemborg-West", dat de plannen gelijktijdig in procedure hadden moeten worden gebracht, dan wel samengevoegd hadden moeten worden tot één plan. Voorts overweegt de Afdeling dat de raad hierbij, gezien het raadsbesluit van 27 maart 2008, de geplande inrichting van de Prijsseweg als verbindingsweg tussen de wijk "Parijsch" en het centrum mocht betrekken. Het betoog faalt.

Schaduwwerking, privacy en waardevermindering

2.7. Zowel [appellanten sub 2] als [appellanten sub 3] betogen dat de toegestane bouwhoogte van 14 meter ter plaatse van de gronden met de bestemming "Gemengd - 3" te hoog is. Zij voeren hiertoe aan dat door hetgeen het plan mogelijk maakt gedurende een aantal maanden per jaar sprake zal zijn van schaduwwerking. Tevens verwachten zij dat door realisatie van het plan hun privacy zal worden aangetast.

[appellanten sub 3] vrezen daarnaast voor waardevermindering van hun woningen.

2.7.1. De raad bevestigt dat de voor een gedeelte van het plandeel met de bestemming "Gemengd - 3" toegestane bouwhoogte van 14 meter hoger is dan de bouwhoogte van 12 meter die geldt voor bebouwing op de direct omliggende gronden. De raad heeft voor deze hogere bouwhoogte gekozen om de bouw van een liftschacht mogelijk te maken. Nu deze bouwhoogte slechts geldt voor een zeer beperkt deel van het plangebied, en uit de bezonningsdiagrammen volgt dat ter plaatse dan alleen in de wintermaanden sprake is van enige schaduwwerking in de omgeving, heeft de raad de bouwhoogte van 14 meter aanvaardbaar geacht.

2.7.2. Binnen het plangebied aan de Jan van Riebeeckstraat bevindt zich thans, naast een tijdelijk gebouw voor een praktijk van een fysiotherapeut en een aantal parkeerplaatsen, voornamelijk gras. Voor het plandeel met de bestemming "Gemengd - 3" geldt grotendeels een maximale bouwhoogte van 14 meter. Het vorige bestemmingsplan "Goilberdingen" liet ter plaatse een bouwhoogte van maximaal 12 meter toe.

2.7.3. De afstand van de gronden met de bestemming "Gemengd - 3" bedraagt ongeveer 50 meter tot de woning van [appellanten sub 2] en ongeveer 105 meter tot de woning van [appellant sub 3].

Niet valt uit te sluiten dat realisering van de maatschappelijke voorzieningen op deze locatie het woon- en leefklimaat van [appellanten sub 2] en [appellanten sub 3] in enige mate zal aantasten, in de vorm van enige vermindering van inval van zonlicht en een vermindering van privacy. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich echter in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat, gelet op de genoemde afstanden van de woningen van appellanten tot de gronden met de bestemming "Gemengd - 3", waarvoor een maximale bouwhoogte van 14 meter geldt, het plan niet zal leiden tot een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat van [appellanten sub 2] en [appellanten sub 3]. Daarbij betrekt de Afdeling tevens dat uit het uitgevoerde bezonningsonderzoek blijkt dat voornamelijk in de maand december sprake is van schaduwwerking. Niet is gebleken, dan wel aannemelijk gemaakt, dat voornoemd onderzoek naar de schaduwwerking gebreken dan wel leemten in kennis vertoont. De Afdeling ziet daarbij geen aanleiding voor het oordeel dat ook de schaduwwerking in de andere wintermaanden onderzocht hadden dienen te worden. Dit betoog faalt.

2.7.4. Wat de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van de woningen van [appellanten sub 3] betreft, bestaat geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig is dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan aan de belangen die met de realisering van het plan aan de orde zijn. Dit betoog faalt.

Parkeeroverlast

2.8. [appellanten sub 2] en [appellanten sub 3] kunnen zich niet verenigen met het plandeel met de bestemming "Gemengd - 3". Zij voeren hiertoe aan dat zij vrezen voor parkeeroverlast. Volgens [appellanten sub 2] is de bestemming "Gemengd - 3" dermate ruim, dat voor bepaalde functies de door de raad berekende parkeernorm ontoereikend zal zijn. Dit klemt te meer omdat de parkeerdruk in de omgeving reeds onacceptabel hoog is. Bovendien is volgens [appellanten sub 3] het aantal thans feitelijk aanwezige parkeerplaatsen in de berekening van de raad onjuist. [appellanten sub 3] en de stichting voeren tot slot aan dat een deel van de parkeerbehoefte zal worden afgewenteld op gronden die buiten het plangebied zijn gelegen.

2.8.1. De raad betoogt dat, in overeenstemming met de Parkeernota van 4 november 2010, de bestaande parkeersituatie als gevolg van het plan niet verslechtert. Hierbij merkt de raad op dat, naast de voor realisatie van het plan benodigde parkeerplaatsen, nog vijf extra parkeerplaatsen worden gerealiseerd ter compensatie van de bestaande parkeerdruk.

2.8.2. Ingevolge artikel 3, lid 3.1, van de planregels, zijn de voor "Gemengd - 3" aangewezen gronden bestemd voor maatschappelijke voorzieningen, wonen en nutsvoorzieningen, met de daarbij behorende voorzieningen.

Ingevolge artikel 1 wordt onder 'maatschappelijke voorzieningen' verstaan: educatieve, (para)medische, socaal-culturele, sport- en recreatieve voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening.

2.8.3. Voor het onderhavige plangebied is een parkeeronderzoek uitgevoerd, waarvan de resultaten zijn neergelegd in het "Parkeeronderzoek Jan van Riebeeckstraat" van 30 januari 2007. Voor het berekenen van het voor het plangebied benodigde aantal parkeerplaatsen zijn in het onderzoek de normen van het CROW, een kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte, als uitgangspunt gehanteerd. Daarbij is uitgegaan van de maatschappelijke functies waarvan reeds bekend is dat zij zich binnen het plandeel met de bestemming "Gemengd - 3" zullen vestigen. Volgens de plantoelichting volgt uit het onderzoek dat het toekomstige parkeeraanbod binnen het plangebied 139 parkeerplaatsen dient te zijn, inclusief de 41 parkeerplaatsen die op dit moment reeds binnen het plangebied aanwezig zijn. Nu in het plan is voorzien in 135 parkeerplaatsen en 10 garages op eigen terrein wordt volgens de plantoelichting voldaan aan de parkeerbehoefte en wordt ten gevolge van het plan geen parkeeroverlast in de omgeving verwacht.

2.8.4. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat realisering van de in het plan voorziene ontwikkelingen niet zal leiden tot onaanvaardbare parkeeroverlast. De raad heeft de vijf parkeerplaatsen aan de Mandelastraat terecht niet meegeteld, nu het hier gaat om een verharding op particulier terrein, die na sloop van de supermarkt niet is verwijderd en nu in het bijzonder door omwonenden als parkeerplaats wordt gebruikt. Gezien het overwogene onder 2.8.3 heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat, uitgaande van de specifieke maatschappelijke instellingen waarvan aannemelijk is dat deze zich ter plaatse zullen vestigen, het plan voorziet in voldoende parkeerplaatsen. De raad stelt dat als voor de gronden met de bestemming "Gemengd - 3" in de parkeerberekening in plaats van de ter plaatse toegestane functie "wonen, welzijn, zorgzone (wowezozo)" zou worden uitgegaan van de functie die ingevolge de parkeernormen van het CROW de grootste parkeerbehoefte genereert, de parkeerbehoefte weliswaar 147 parkeerplaatsen bedraagt, maar dat het mogelijk is deze extra parkeerplaatsen, evenals de vijf parkeerplaatsen ter compensatie van de huidige parkeerdruk, te realiseren. Ter zitting heeft de raad hieraan toegevoegd dat ook als voor het gehele plandeel met de bestemming "Gemengd - 3" wordt uitgegaan van invulling met de functie die ingevolge de parkeernormen van het CROW de meeste parkeergelegenheid nodig heeft, er zowel planologisch als feitelijk voldoende ruimte is om deze parkeerplaatsen, grotendeels binnen het plangebied, te realiseren.

[appellanten sub 2] en [appellanten sub 3] hebben dit niet gemotiveerd weerlegd. Voor zover niet al deze parkeerplaatsen binnen het plangebied zullen worden gerealiseerd, maar deels ook in de omliggende straten, doet dit niet af aan het standpunt dat het plan voldoende ruimte biedt om de benodigde parkeerplaatsen te realiseren en de voorziene ontwikkelingen derhalve niet als gevolg daarvan zullen leiden tot onaanvaardbare parkeeroverlast. Dit betoog faalt.

Verkeersoverlast, verkeersveiligheid en geluid

2.9. [appellanten sub 3] en de stichting stellen dat het plan leidt tot verkeersoverlast en verslechtering van de verkeersveiligheid. Het plan is volgens hen onzorgvuldig vastgesteld, nu het aantal voertuigbewegingen te laag is ingeschat. Voorts heeft de voorziene wijze van parkeren volgens hen negatieve gevolgen voor de verkeersveiligheid. Tevens stellen zij dat de geluidsbelasting is onderschat nu is uitgegaan van een onjuist aantal voertuigbewegingen en stellen zij dat de maximale geluidsbelasting zowel ter plaatse van de nieuwbouw als ter plaatse van de bestaande flat zal worden overschreden. Verder wijzen [appellanten sub 3] erop dat het geluidsrapport een aantal omissies bevat. Zo is geen rekening gehouden met de toename van de geluidsbelasting op de omliggende bebouwing ten gevolge van reflectie tegen de nieuwbouw en wordt ten onrechte een aftrek van 5 dB gehanteerd. Voorts stelt de stichting dat de beantwoording van de zienswijzen strijdig is met gemaakte afspraken en toezeggingen aan bewoners, en derhalve in strijd is met het vertrouwensbeginsel.

2.9.1. De raad stelt dat onderzoek heeft plaatsgevonden naar de extra verkeersbewegingen die ontstaan door het plan. Uit dit onderzoek volgt dat de wegenstructuur van het plan past binnen de opzet van de bestaande wijk en dat de verkeersintensiteit die door het plan gegenereerd zal worden, niet aan de vaststelling van het plan in de weg staat. Volgens de raad is in het onderzoek de berekening van de verkeersintensiteit als gevolg van de binnen het plan voorziene functies gebaseerd op kengetallen van het CROW. Tevens heeft de raad bij de beoordeling van de verkeerssituatie betrokken dat de Jan van Riebeeckstraat ter hoogte van het plangebied bij besluit van 14 juni 2011 is aangewezen als 30 km/u-weg en dat uit de "Aanbevelingen voor verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom", uitgegeven door het CROW, volgt dat een verkeersintensiteit van 5.000 tot 6.000 motorvoertuigen in een 30 km/u-zone acceptabel is.

Verder betoogt de raad dat, nu op grond van het vorige bestemmingsplan "Goilberdingen" reeds bebouwing in de vorm van woningen en gebouwen voor openbare en bijzondere doeleinden mogelijk was, geen sprake is van een zodanige toename van de geluidsbelasting op de woningen van appellanten dat geen sprake zou zijn van een goede ruimtelijke ordening. Ook na realisatie van de in het plan voorziene woningen en maatschappelijke voorzieningen blijven de in het akoestisch onderzoek maximaal berekende geluidwaarden volgens de raad onder de maximale waarden die op grond van de Wet geluidhinder (hierna: Wgh) in principe aanvaardbaar zijn.

2.9.2. Met betrekking tot het standpunt van de stichting dat de beantwoording van de zienswijzen strijdig is met gemaakte afspraken en toezeggingen aan bewoners, en derhalve in strijd is met het vertrouwensbeginsel, overweegt de Afdeling dat de stichting niet aannemelijk heeft gemaakt dat door of namens de raad afspraken zijn gemaakt met of toezeggingen zijn gedaan aan bewoners met betrekking tot de verkeerssituatie in het plan. De raad heeft het plan op dit punt derhalve niet in strijd met het vertrouwensbeginsel vastgesteld. Dit betoog faalt.

2.9.3. Ingevolge artikel 76, eerste lid, in samenhang met artikel 82, eerste lid, van de Wgh, voor zover hier relevant, wordt bij de vaststelling van een bestemmingsplan, dat betrekking heeft op gronden, behorende tot een zone als bedoeld in artikel 74, 48 dB als de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting, vanwege de weg, van de gevel van woningen in acht genomen.

Ingevolge artikel 74, eerste lid, van de Wgh bevindt zich langs een weg een zone met een nader in dat artikellid aangeduide breedte.

In artikel 74, tweede lid, onder b, van de Wgh, is bepaald dat het eerste lid niet van toepassing is voor wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/u geldt.

Ingevolge artikel 110g van de Wgh stelt de Minister van Infrastructuur en Milieu (voorheen: de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer) regels op grond waarvan telkens voor een bepaalde periode, al naar gelang de geluidproductie van motorvoertuigen in de betrokken periode hoger ligt dan voor de toekomst redelijkerwijs is te verwachten, bij de berekening en meting van de geluidsbelasting van de gevel van woningen of van andere geluidsgevoelige gebouwen of aan de grens van geluidsgevoelige terreinen op het resultaat een door hem bepaalde aftrek van niet meer dan 5 dB wordt toegepast.

2.9.4. Niet in geschil is dat realisering van het plan leidt tot een toename van het verkeer ten opzichte van de huidige feitelijke situatie, aangezien de gronden waarop in het plan ontwikkelingen zijn voorzien nu grotendeels braak liggen. Volgens de plantoelichting zal de verkeersintensiteit als gevolg van de realisatie van het plan met ongeveer 420 motorvoertuigen per dag toenemen, ten opzichte van ongeveer 4.700 motorvoertuigen per dag ten tijde van de laatste verkeerstelling in 2010.

Nu ingevolge artikel 74, tweede lid, van de Wgh geen geluidszone geldt voor wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/u geldt, zoals de Jan van Riebeeckstraat ter hoogte van het plangebied, heeft de raad zich terecht op het standpunt gesteld dat uit de Wgh in zoverre geen verplichtingen voortvloeien. Dit neemt echter niet weg dat in het kader van een goede ruimtelijke ordening moet worden vastgesteld of sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Om vast te stellen of daarvan sprake is en met het oog op een zorgvuldige belangenafweging, is in opdracht van de raad door Regio Rivierenland een akoestisch onderzoek uitgevoerd om de gevolgen van het plan voor omwonenden inzichtelijk te maken. De resultaten hiervan zijn neergelegd in het rapport "Akoestisch onderzoek verkeerslawaai: bestemmingsplan Jan van Riebeeckstraat, Culemborg" van 24 september 2010. In dit akoestisch onderzoek zijn aannames gedaan ten aanzien van de toekomstige verkeersintensiteiten. Op basis van een autonome groei van 2% per jaar is uitgegaan van een groei van 20% in 10 jaar. Dit leidt volgens de raad, uitgaande van de laatste verkeerstelling in 2010, tot een verkeersintensiteit van 5.639 motorvoertuigen in 2020. Indien de blocker op de Prijsseweg verwijderd wordt, zal dit volgens het akoestisch onderzoek leiden tot een extra toename van 30%, oftewel een verkeersintensiteit van 7.048 motorvoertuigen in 2020. Uit het akoestisch onderzoek volgt verder dat de geluidsbelasting op een aantal meetpunten hoger zal zijn dan de voorkeursgrenswaarde uit de Wgh van 48 dB. De hoogst gemeten geluidsbelasting betreft 60 dB, waarbij een aftrek van 5 dB heeft plaatsgevonden. Verder zal de geluidsbelasting ter plaatse van de omliggende woningen met maximaal 1 dB toenemen.

Door Goudappel Coffeng is in 2011 een Regionaal Verkeersmodel opgesteld, waarin het wegennet van Culemborg is opgenomen. Hieruit volgt voor de Jan van Riebeeckstraat, ter hoogte van het plangebied, een verkeersintensiteit van 5.194 motorvoertuigen in 2020, waarbij geen rekening is gehouden met de eventuele verwijdering van de blocker op de Prijsseweg.

2.9.5. Voor zover [appellanten sub 3] betogen dat de maximumsnelheid van 30 km/u ter plaatse van de Jan van Riebeeckstraat veelal niet wordt nageleefd en hierdoor de geluidsbelasting is onderschat, overweegt de Afdeling dat dit ziet op handhaving van ter plaatse geldende verkeersregels. Dat aspect kan in deze procedure niet aan de orde komen.

2.9.6. Voor zover [appellanten sub 3] betogen dat het maximale geluidsniveau ter plaatse van de nieuwbouw zal worden overschreden, overweegt de Afdeling dat ingevolge artikel 1.1, eerste lid, onder a, gelezen in samenhang met categorie 3, onder 3.1 van bijlage I van de Crisis- en herstelwet (hierna: Chw), afdeling 2 van hoofdstuk 1 van de Chw van toepassing is op dit besluit.

Ingevolge artikel 1.9 van de Chw, dat onderdeel uitmaakt van afdeling 2 van hoofdstuk 1 van de Chw, dient de bestuursrechter een besluit niet te vernietigen op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dat beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.

Uit de memorie van toelichting op het wetsvoorstel van de Chw (Kamerstukken II 2009/10, 32 127, nr. 3, blz. 49) kan worden afgeleid dat de wetgever met dit artikel de eis heeft willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en de daadwerkelijke (of: achterliggende) reden om een besluit in rechte aan te vechten en dat de bestuursrechter een besluit niet moet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die niet strekt tot bescherming van een belang waarin de eisende partij feitelijk dreigt te worden geschaad.

De met de door [appellanten sub 3] aangedragen beroepsgrond verbonden normen hebben geen betrekking op hun eigen percelen, maar zien op de bepaling van hetgeen een goede ruimtelijke ordening vereist uit een oogpunt van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de nieuwbouw. Het voorgaande en hetgeen de Afdeling in overweging 2.4.3 van haar uitspraak van 19 januari 2011, zaak nr. 201006426/1/R2 (www.raadvanstate.nl) heeft overwogen, leidt de Afdeling tot het oordeel dat [appellanten sub 3] zich niet op de in geding zijnde normen kunnen beroepen, nu deze niet de strekking hebben hun belangen te beschermen. De Afdeling laat deze beroepsgrond, daargelaten of deze zou slagen, dan ook buiten beschouwing, nu artikel 1.9 van de Chw er niet toe kan leiden dat het bestreden besluit om die reden wordt vernietigd.

2.9.7. Ten aanzien van de bestaande woningen van appellanten overweegt de Afdeling als volgt. De Afdeling stelt vast dat in het akoestisch onderzoek ten onrechte is uitgegaan van een groei van het aantal motorvoertuigen van 20% in 10 jaar, nu een toename van 2% per jaar leidt tot een grotere gecumuleerde toename.

In de Jan van Riebeeckstraat, ter hoogte van het plangebied, geldt een maximumsnelheid van 30 km/u en zijn gelijkwaardige kruisingen en fysieke snelheidsremmers aangebracht. Tevens is deze weg een hoofdroute voor langzaam verkeer, hetgeen wordt aangegeven door middel van fietssuggestiestroken. Op grond hiervan is de Jan van Riebeeckstraat, ter hoogte van het plangebied, volgens de raad te karakteriseren als een erftoegangsweg, met tevens een gebiedsontsluitende functie. Volgens de raad blijven de verkeersintensiteiten na realisatie van het plan onder de 5.000 tot 6.000 motorvoertuigen per etmaal die volgens het CROW acceptabel worden geacht in een dergelijke 30 km/u zone en zijn daarmee geen negatieve gevolgen voor de verkeersafwikkeling en de verkeersveiligheid te verwachten. Gelet op het voorgaande is de raad echter bij de beoordeling van de afwikkeling van het verkeer en de hiermee samenhangende verkeersveiligheid uitgegaan van een te lage inschatting van het aantal voertuigbewegingen. Voorts is in het plan weliswaar de wijze van inrichting van de parkeerplaatsen niet bindend vastgelegd en staat de bestemming "Verkeer - Verblijf" ook een andere wijze van parkeren dan het zogenoemde haaks parkeren toe, doch gezien de relatief smalle strook op de verbeelding ter plaatse van de Jan van Riebeeckstraat met de bestemming "Verkeer - Verblijf" is aannemelijk dat de parkeerplaatsen haaks zullen worden aangelegd. Dit wordt ook in de plantoelichting bevestigd. Nu in het plan niet toereikend is gemotiveerd of de combinatie van haaks parkeren, de intensiteit van het autoverkeer ter plaatse en de functie van de straat van hoofdroute voor langzaam verkeer vanuit een oogpunt van verkeersveiligheid aanvaardbaar is te achten, ziet de Afdeling in hetgeen [appellanten sub 3] ten aanzien van de verkeersafwikkeling en de gevolgen hiervan voor de verkeersveiligheid hebben aangevoerd aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre in strijd is met artikel 3:46 van de Awb.

Hoewel, in tegenstelling tot hetgeen [appellanten sub 3] betogen, rekening is gehouden met de geluidsbelasting op de gevels van bestaande woningen, is aannemelijk dat de gestelde toename van 1 dB onjuist is, nu deze is gebaseerd op een onjuist aantal voertuigbewegingen. In zoverre hebben [appellanten sub 3] terecht betoogd dat, nu het aantal voertuigbewegingen te laag is ingeschat, het akoestisch onderzoek in zoverre een omissie bevat. In het akoestisch onderzoek is verder, volgens [appellanten sub 3] ten onrechte, een aftrek van 5 dB toegepast, die verband houdt met toekomstige maatregelen voor het reduceren van het geluid van zowel de motor als de banden. De Afdeling stelt vast dat niet is uitgesloten dat deze aftrek in de praktijk niet volledig kan worden toegepast bij snelheden van 30 km/u of minder, omdat de geluidemissie bij deze snelheden meer wordt veroorzaakt door het motorgeluid en minder door het bandengeluid. Noch in het akoestisch onderzoek, noch anderszins is door de raad gemotiveerd waarom in dit specifieke geval een aftrek van 5 dB mocht worden toegepast. Het betoog dat het akoestisch onderzoek ook in zoverre een omissie bevat, slaagt. Nu het akoestisch onderzoek, waar in het plan naar wordt verwezen, niet zorgvuldig is vastgesteld en ondeugdelijk is gemotiveerd, had de raad dit onderzoek derhalve niet aan het bestreden besluit ten grondslag mogen leggen. De Afdeling ziet hierin aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid ingevolge artikel 3:2 van de Awb en niet berust op een deugdelijke motivering ingevolge artikel 3:46 van de Awb.

Conclusie

2.10. De Afdeling ziet in het belang bij een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding de raad op de voet van artikel 46, zesde lid, van de WRvS op te dragen de hierboven genoemde gebreken in het bestreden besluit te herstellen. Daartoe zal de Afdeling een termijn stellen.

De raad dient daartoe, met inachtneming van hetgeen is overwogen in 2.9.7, alsnog de verkeerstoename als gevolg van de realisering van het plan te onderzoeken, en alsnog te motiveren dat de combinatie van haaks parkeren ter plaatse van de Jan van Riebeeckstraat, de intensiteit van het autoverkeer ter plaatse en de functie van deze straat als hoofdroute voor langzaam verkeer vanuit een oogpunt van verkeersveiligheid en verkeersafwikkeling aanvaardbaar is te achten, en tevens alsnog te motiveren of de uit de verkeerstoename als gevolg van de realisering van het plan voortvloeiende maximale geluidsniveaus ter plaatse van de bestaande woningen van appellanten acceptabel zijn en of ter plaatse van die bestaande woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, dan wel een nieuw besluit te nemen, zonder dat daarbij toepassing behoeft te worden gegeven aan afdeling 3.4 van de Awb. In geval van een nieuw besluit dient dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekendgemaakt te worden.

2.11. In de einduitspraak wordt beslist over de proceskosten en de vergoeding van betaalde griffierechten.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

draagt de raad van de gemeente Culemborg op om binnen 26 weken na de verzending van deze tussenuitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen het besluit van 30 juni 2011 (kenmerk 11427) te herstellen, door:

1. alsnog de verkeerstoename als gevolg van de realisering van het plan te onderzoeken, en alsnog te motiveren of de combinatie van haaks parkeren ter plaatse van de Jan van Riebeeckstraat, de intensiteit van het autoverkeer ter plaatse en de functie van deze straat als hoofdroute voor langzaam verkeer vanuit een oogpunt van verkeersveiligheid en verkeersafwikkeling aanvaardbaar is te achten, en tevens alsnog te motiveren of de uit de verkeerstoename als gevolg van de realisering van het plan voortvloeiende maximale geluidsniveaus ter plaatse van de bestaande woningen van appellanten acceptabel zijn en of ter plaatse van die bestaande woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, dan wel een nieuw besluit te nemen;

2. in geval van een nieuw besluit dient dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekendgemaakt te worden;

3. de uitkomst aan de Afdeling mede te delen.

Aldus vastgesteld door mr. M.W.L. Simons-Vinckx, voorzitter, en mr. J. Hoekstra en mr. E. Helder, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.J.A.M. Broekman, ambtenaar van staat.

w.g. Simons-Vinckx w.g. Broekman
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 13 juni 2012

12-706.