Uitspraak 201105656/1/R1


Volledige tekst

201105656/1/R1.
Datum uitspraak: 13 juni 2012

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellant sub 1], wonend te Wervershoof, gemeente Medemblik,
2. de vereniging Vereniging van Eigenaren Vlietbelangen, [appellant sub 2 A] en [appellant sub 2 B] (hierna: de VVE en anderen), gevestigd, onderscheidenlijk wonend te Wervershoof, gemeente Medemblik,
3. [appellant sub 3], wonend te Wervershoof, gemeente Medemblik,
4. [appellant sub 4], wonend te Wervershoof, gemeente Medemblik,

en

de raad van de gemeente Medemblik,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 12 april 2011, kenmerk IVR-11-00215, heeft de raad het bestemmingsplan "Recreatiegebied De Vlietlanden" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 mei 2011, de VVE en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 juni 2011, [appellant sub 3] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 juni 2011, en [appellant sub 4] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 juni 2011, beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid De Vlietlanden B.V. en [belanghebbende A] en [belanghebbende B] (hierna: [belanghebbende A] en anderen) hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 april 2012, waar [appellant sub 1], in persoon, [appellant sub 4], bijgestaan door mr. J.J. de Boer, advocaat te Hoorn, de VVE en anderen en [appellant sub 3], allen vertegenwoordigd door mr. J.J. de Boer, en de raad, vertegenwoordigd door mr. W.J.M. Loomans, advocaat te Hoorn, zijn verschenen. Voorts zijn [belanghebbende A] en anderen, vertegenwoordigd door mr. H.H. Kreikamp, advocaat te Amsterdam, als partij gehoord.

2. Overwegingen

2.1. Het bestemmingsplan betreft een partiële herziening van het op 21 oktober 2010 vastgestelde bestemmingsplan "Recreatiegebied De Vlietlanden". In onderhavig plan wordt het voorgaande plan zodanig gewijzigd dat permanente bewoning van de recreatiewoningen niet meer is toegestaan en persoonsgebonden overgangsrecht wordt toegevoegd.

In het gebied waarop het plan ziet zijn ongeveer 275 recreatiewoningen aanwezig en voorts een aantal centrale voorzieningen, zoals een receptie, een restaurant, ruimte voor detailhandel, tennisbanen, een speelveld en een parkeerterrein.

Op een groot deel van de gronden rust de bestemming "Recreatie-Recreatiewoning".

Procedurele aspecten

2.2. [appellant sub 3] betoogt dat de raad ten onrechte zijn zienswijze buiten beschouwing heeft gelaten. Daartoe wijst hij erop dat hij een brief heeft ontvangen van de gemeente, waaruit hij mocht afleiden dat zijn zienswijze als zodanig zou worden beoordeeld.

2.2.1. Bij brief van 10 februari 2011 heeft [appellant sub 3] bij onder meer de raad bezwaar gemaakt tegen de gehouden extra raadsvergadering ten aanzien van onderhavig plan op 10 januari 2011. Bij brief van 18 februari 2011 heeft [appellant sub 3] bezwaar gemaakt tegen de voorgenomen herziening van het bestemmingsplan. Bij brief verzonden op 2 maart 2011 is door de gemeente aan [appellant sub 3] een ontvangstbevestiging van het bezwaar ten aanzien van de herziening van het bestemmingsplan verzonden.

2.2.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in onder meer de uitspraak van 16 juli 2008 in zaak nr. 200707005/1 (www.raadvanstate.nl), stelt artikel 3:15, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) slechts geringe eisen aan de inhoud van een zienswijze. Voldoende is dat de desbetreffende brief kan worden aangemerkt als een reactie op het ontwerpbesluit. Naar het oordeel van de Afdeling kan de brief van [appellant sub 3] van 18 februari 2011 worden aangemerkt als een zienswijze tegen het ontwerpplan, nu deze brief een reactie op het ontwerpbesluit bevat. Uit de brief van de gemeente verzonden op 2 maart 2011 blijkt overigens naar het oordeel van de Afdeling ook dat de gemeente de brief van [appellant sub 3] van 18 februari 2011 als zienswijze tegen het ontwerpbestemmingsplan heeft gezien. De raad heeft de zienswijze van [appellant sub 3] dan ook ten onrechte niet bij de vaststelling van het bestreden besluit betrokken. Nu de in de door [appellant sub 3] naar voren gebrachte zienswijze opgenomen bezwaren evenwel overeenkomen met hetgeen door diverse andere indieners van zienswijzen naar voren is gebracht, en de raad deze gronden heeft betrokken bij de vaststelling van het besluit, ziet de Afdeling hierin geen aanleiding voor vernietiging van het bestreden besluit. De Afdeling zal in dit geval de in de zienswijze naar voren gebrachte gronden beoordelen als tegen het bestreden besluit ingebrachte beroepsgronden.

2.3. [appellant sub 3] en [appellant sub 4] betogen dat ten onrechte geen inspraakmogelijkheden op grond van de inspraakverordening van de gemeente zijn geboden. De Afdeling overweegt dat het bieden van inspraak geen deel uitmaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: het Bro) geregelde bestemmingsplanprocedure. Het schenden van een inspraakverplichting heeft daarom geen gevolgen voor de rechtmatigheid van de bestemmingsplanprocedure en het bestemmingsplan.

2.4. De VVE en anderen betogen dat het plan ten onrechte binnen twee weken na de vaststelling van het plan bekend is gemaakt, hetgeen volgens hen in strijd met artikel 3.8, vierde lid, van de Wro is. Deze beroepsgrond heeft betrekking op een mogelijke onregelmatigheid van na de datum van het bestreden besluit en kan reeds om die reden de rechtmatigheid van het besluit niet aantasten. Deze mogelijke onregelmatigheid kan geen grond vormen voor de vernietiging van het bestreden besluit.

2.5. Voorts betogen de VVE en anderen dat ten onrechte geen overleg is gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Bro. Volgens hen had dit moeten plaatsvinden, nu onderhavig plan een geheel andere inhoud heeft dan het eerder vastgestelde bestemmingsplan "Recreatiegebied De Vlietlanden".

2.6. Uit artikel 3.1.1 van het Bro volgt dat de raad in het kader van de bestemmingsplanprocedure verplicht is overleg te voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn

2.6.1. Blijkens de artikelsgewijze toelichting uit de nota van toelichting op het Bro wordt aan de praktijk overgelaten hoe het in artikel 3.1.1 bedoelde overleg wordt gevoerd. De raad heeft gesteld dat in het kader van de vaststelling van het voorgaande plan "Recreatiegebied De Vlietlanden" zienswijzen door de overlegpartners naar voren waren gebracht, zodat hun standpunten bekend waren. Voorts heeft volgens de raad telefonisch overleg plaatsgevonden en is het ontwerpbestemmingsplan toegezonden aan de overlegpartners. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het plan is vastgesteld in strijd met artikel 3.1.1, eerste lid, van het Bro.

Inhoudelijke aspecten

2.7. [appellant sub 1], de VVE en anderen, [appellant sub 3] en [appellant sub 4] betogen dat de raad van de na de fusie van de gemeente Wervershoof met de gemeenten Medemblik en Andijk ontstane gemeente Medemblik eerder genomen besluiten niet mocht terugdraaien. Het thans wijzigen van dat plan is volgens hen in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel. Volgens hen is niet gemotiveerd hoe de belangen van de bewoners bij het bestreden besluit zijn betrokken. Het toekennen van persoonlijk overgangsrecht is volgens hen niet toereikend. De VVE en anderen betogen dat in het plan ten onrechte geen regulier overgangsrecht is opgenomen, hetgeen volgens hen op grond van artikel 3.2.2 van het Bro verplicht is.

2.8. Volgens de raad is met het opnemen van het persoonsgebonden overgangsrecht in voldoende mate rekening gehouden met de belangen van de bewoners.

2.9. Ingevolge artikel 6, lid 6.1.1, van de planregels, zijn de voor "Recreatie-Recreatiewoning" aangewezen gronden bestemd voor recreatief (dag- en nacht-)verblijf met de daarbij behorende bouwwerken en terreinen.

Artikel 17, lid 17.2, van de planregels luidt als volgt:

a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 17.2, sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

c. Indien het gebruik, bedoeld in lid 17.2, sub a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

d. Lid 17.2, sub a, is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Ingevolge artikel 17, lid 17.3, mag in afwijking van lid 17.2, sub a en b, het bestaande gebruik van recreatiewoningen ten behoeve van permanente bewoning worden voorgezet door personen die op 12 april 2011 onder een persoonsgebonden beschikking vielen, op de adressen, genoemd in Bijlage 1, tenzij de betreffende personen de recreatiewoning niet meer voor permanente bewoning gebruiken en zich laten uitschrijven uit de gemeentelijke basisadministratie.

2.10. Ingevolge artikel 3.2.2 van het Bro worden behoudens voor zover uit de Richtlijnen 79/409/EEG en 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand onderscheidenlijk van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna beperkingen voortvloeien ten aanzien van ten tijde van de inwerkingtreding van een bestemmingsplan bestaand gebruik, in een bestemmingsplan de volgende regels van overgangsrecht ten aanzien van gebruik opgenomen:

1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Ingevolge artikel 3.2.3 van het Bro kan indien toepassing van het overeenkomstig artikel 3.2.2 in het plan opgenomen overgangsrecht gebruik zou kunnen leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard voor een of meer natuurlijke personen die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan grond en opstallen gebruikten in strijd met het voordien geldende bestemmingsplan, de gemeenteraad met het oog op beëindiging op termijn van die met het bestemmingsplan strijdige situatie, in het plan persoonsgebonden overgangsrecht opnemen.

2.11. Op 21 oktober 2010 heeft de raad van de toenmalige gemeente Wervershoof het bestemmingsplan "Recreatiegebied De Vlietlanden" vastgesteld, waarin naast het recreatief gebruik van de recreatiewoningen ook permanente bewoning was toegestaan. Een verzoek om voorlopige voorziening tegen dit besluit is door de voorzitter van de Afdeling afgewezen bij uitspraak van 20 april 2011 in zaak nr. 201011985/2/R1). De tegen dat besluit ingestelde beroepen zijn om diverse redenen niet-ontvankelijk verklaard.

2.12. De vaststelling van onderhavig bestemmingsplan op 12 april 2011 heeft plaatsgevonden nadat het voorgaande plan "Recreatiegebied De Vlietlanden" was vastgesteld. Laatstgenoemd plan is in werking getreden met de uitspraak van de voorzitter van 20 april 2011, en daarmee enkele maanden voor de inwerkingtreding van onderhavig plan na de uitspraken van de voorzitter van 25 juli 2011 in zaak nrs. 201105656/4/R1 en 201105656/5/R1 (aangehecht). De raad heeft ter zitting erkend dat was beoogd met onderhavig plan het eerder vastgestelde plan te wijzigen, zodat uit dat plan geen rechtsgevolgen zouden voortvloeien, doch dat deze opzet door tijdsverloop wellicht niet is geslaagd. De Afdeling is van oordeel dat onder voornoemde omstandigheden het op 21 oktober 2010 vastgestelde bestemmingsplan bij de beoordeling van onderhavig plan als het voorgaande plan dient te worden aangemerkt.

In het plan van 21 oktober 2010 was permanente bewoning van de recreatiewoningen ingevolge artikel 6, lid 6.3.2, van de planregels, toegestaan. In onderhavig plan wordt dit op grond van het voorgaande plan legale gebruik niet als zodanig bestemd, door het laten vervallen van dit artikelonderdeel. Indien de raad bij het vaststellen van een bestemmingsplan het bestaande gebruik niet als zodanig bestemt, maar een andere bestemming in het belang van een goede ruimtelijke ordening aangewezen acht, dient hij te kiezen voor een bestemming waarvan aannemelijk is dat deze binnen de planperiode van in beginsel tien jaar wordt gerealiseerd. De Afdeling overweegt dat de raad evenwel niet inzichtelijk heeft gemaakt dat het gebruik van de recreatiewoningen voor permanente bewoning binnen de planperiode zal worden beëindigd. Het plan is dan ook in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. De Afdeling begrijpt het door raad toegevoegde lid 17.3 aan artikel 17 zo dat de raad heeft beoogd het gebruik van de recreatiewoningen voor permanente bewoning onder persoonsgebonden overgangsrecht te brengen. Artikel 3.2.3 van het Bro bepaalt evenwel dat persoonsgebonden overgangsrecht alleen is toegestaan in gevallen waarin het gebruik reeds in strijd was met het voorgaande plan. Nu daarvan geen sprake is, aangezien het gebruik van de woningen voor permanente bewoning in het voorgaande plan als zodanig was bestemd, is het plan tevens in strijd met die bepaling.

2.13. In hetgeen [appellant sub 1], de VVE en anderen, [appellant sub 3] en [appellant sub 4] hebben betoogd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het plan is vastgesteld in strijd met strijd met het rechtszekerheidsbeginsel en met artikel 3.2.3 van het Bro. De beroepen zijn gegrond, zodat het bestreden besluit dient te worden vernietigd. De overige beroepsgronden behoeven geen bespreking.

2.14. De raad dient ten aanzien van de VVE en anderen, [appellant sub 3] en [appellant sub 4] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. Daarbij overweegt de Afdeling dat wat betreft de behandeling ter zitting de beroepen van de VVE en anderen en [appellant sub 4] als samenhangende zaken in de zin van artikel 3, tweede lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht dienen te worden aangemerkt.

Ten aanzien van [appellant sub 1] is van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, niet gebleken.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart de beroepen gegrond;

II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Medemblik van 12 april 2011, kenmerk IVR-11-00215, tot vaststelling van het bestemmingsplan "Recreatiegebied De Vlietlanden";

III. veroordeelt de raad van de gemeente Medemblik tot vergoeding van de door de vereniging Vereniging van Eigenaren Vlietbelangen, [appellant sub 2 A] en [appellant sub 2 B] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 655,50 (zegge: zeshonderdvijfenvijftig euro en vijftig cent), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;

veroordeelt de raad van de gemeente Medemblik tot vergoeding van bij [appellant sub 3] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

veroordeelt de raad van de gemeente Medemblik tot vergoeding van bij [appellant sub 4] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 655,50 (zegge: zeshonderdvijfenvijftig euro en vijftig cent), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

IV. gelast dat de raad van de gemeente Medemblik aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht ten bedrage van € 152,00 (zegge: honderdtweeënvijftig euro) voor [appellant sub 1], € 302,00 (zegge: driehonderdtwee euro) voor de vereniging Vereniging van Eigenaren Vlietbelangen, [appellant sub 2 A] en [appellant sub 2 B], met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen, € 152,00 (zegge: honderdtweeënvijftig euro) voor [appellant sub 3] en € 152,00 (zegge: honderdtweeënvijftig euro) voor [appellant sub 4], vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, voorzitter, en mr. M.A.A. Mondt-Schouten en mr. J. Kramer, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.W. Wijers, ambtenaar van staat.

w.g. Van Buuren w.g. Wijers
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 13 juni 2012

444.