Uitspraak 201106567/1/R1


Volledige tekst

201106567/1/R1.
Datum uitspraak: 6 juni 2012

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant] en anderen, allen wonend te Castricum,

en

de raad van de gemeente Castricum,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 21 april 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "Castricum, 2e herziening gedeelte perceel Heerweg 89" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 juni 2011, beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

Daartoe in de gelegenheid gesteld, hebben [belanghebbende A] en [belanghebbende B] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 februari 2012, waar [appellant] en anderen, bijgestaan door mr. R.A.M. Schram, advocaat te Haarlem, en de raad, vertegenwoordigd door H. Goverde en ing. A. Slokker, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord [belanghebbende A].

2. Overwegingen

2.1. De raad betoogt dat het beroep niet-ontvankelijk is, omdat

[appellant] en anderen geen belanghebbenden zijn. De raad stelt dat de woningen van [appellant] en anderen zijn gelegen op een te grote afstand van het plangebied en zij geen rechtstreeks zicht hebben op het plangebied.

2.2. Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) kan door een belanghebbende bij de Afdeling beroep worden ingesteld tegen een besluit als het aan de orde zijnde.

Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.

2.3. [appellant A] woont op een afstand van ongeveer 530 m van het plangebied en heeft geen zicht op het plangebied. Tussen het perceel van [appellant A] en het plangebied zijn bebouwing en beplanting aanwezig. Gelet op de aard en de omvang alsmede de ruimtelijke uitstraling van de in het plan mogelijk gemaakte ontwikkelingen is deze afstand te groot om te kunnen spreken van rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belang. Voorts is gelet op de ligging van het perceel van [appellant A] aan de Achterlaan, op geruime afstand van de Heereweg, niet aannemelijk dat [appellant A] gevolgen zal ondervinden van de verkeerstoename ten gevolge van het plan. Voorts is niet gebleken van andere feiten en omstandigheden in verband waarmee moet worden geoordeeld dat een eigen persoonlijk belang van hem rechtstreeks bij het bestreden besluit is betrokken. Gelet hierop kan hij niet als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb worden aangemerkt, zodat hij aan artikel 8.2 van de Wro geen recht tot het instellen van beroep kan ontlenen. Het beroep, voor zover dat is ingesteld door [appellant A], is niet-ontvankelijk.

2.4. [appellant] woont op een afstand van ongeveer 400 m van het plangebied en heeft zicht op het plangebied. [appellant B] woont op een afstand van ongeveer 400 m en heeft zicht op het plangebied. [appellant C] woont op een afstand van ongeveer 230 m van het plangebied. [appellant D] woont op een afstand van ongeveer 158 m van het plangebied. Gelet op deze afstanden en in samenhang bezien met het zicht op het plangebied en de ruimtelijke uitstraling van het plan, hebben [appellant], [appellant B], [appellant C] en [appellant D] een voldoende objectief bepaalbaar, eigen, persoonlijk belang dat rechtstreeks wordt geraakt door het bestreden besluit. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat het plan voorziet in een ontwikkeling aan de rand van het buitengebied, hetgeen de ruimtelijke uitstraling van het plan vergroot. Gelet op het vorenstaande is de Afdeling van oordeel dat [appellant], [appellant B], [appellant C] en [appellant D] als belanghebbenden bij het bestreden besluit kunnen worden aangemerkt.

2.5. Volgens vaste jurisprudentie (onder meer de uitspraak van de Afdeling van 7 maart 2007, in zaak nr. 200606317/1) is degene wiens concurrentiebelang rechtstreeks is betrokken bij een besluit, belanghebbende bij dit besluit. Dit is slechts het geval indien de onderneming in hetzelfde verzorgingsgebied en marktsegment werkzaam is als de in het plan voorziene bedrijvigheid. Dit geldt ongeacht de vraag of het concurrentiebelang bij het nemen van dit besluit een rol kan spelen. Ter zitting is komen vast te staan dat [belanghebbende C] eigenaar is van een bed & breakfast in Castricum. Het plan voorziet eveneens in een bed & breakfast. Gelet op het verhandelde ter zitting acht de Afdeling het aannemelijk dat [belanghebbende C] en [belanghebbende A] in hetzelfde verzorgingsgebied werkzaam zullen zijn en zich ten minste gedeeltelijk tot dezelfde klantenkring zullen richten. Gelet op het vorenstaande is [belanghebbende C] gelet op zijn concurrentiebelang belanghebbende bij het bestreden besluit.

2.6. Het plan voorziet ter plaatse van het perceel aan de [locatie] onder meer in dagrecreatie, een bed & breakfast, het bedrijfsmatig verrichten van activiteiten gericht op culturele, educatieve en ontspannende voorzieningen, horeca in de categorieën 1 en 2 met een terras en het hobbymatig houden van dieren.

2.7. [appellant] en anderen richten zich tegen het plandeel met de bestemming "Gemengd". Zij betogen dat het plan in zoverre in strijd met artikel 17, eerste lid, van de provinciale ruimtelijke verordening Structuurvisie Noord-Holland (hierna: de provinciale verordening) is vastgesteld. Hiertoe voeren zij aan dat ingevolge de provinciale verordening agrarische bebouwing uitsluitend mag worden gebruikt voor kleinschalige vormen van huisvesting, werken, recreatie en zorgfuncties. Nu horeca ter plaatse van het plangebied één van de hoofdfuncties is, is het plan volgens [appellant] en anderen in strijd met de provinciale verordening.

2.8. De raad heeft uiteengezet dat het provinciale beleid er onder meer op is gericht om de recreatieve functie van het gebied te versterken. De verordening staat volgens de raad niet aan een functiewijziging naar onder meer horeca in de weg.

2.8.1. Aan een deel van het perceel is de bestemming "Gemengd" toegekend. Ingevolge artikel 3, lid 3.1, van de planregels zijn de voor "Gemengd" aangewezen gronden bestemd voor:

a. dagrecreatie, waaronder wandelen, fietsen en rondleidingen door het gebied;

b. het bedrijfsmatig verrichten van activiteiten gericht op culturele, educatieve en ontspannende voorzieningen, waaronder vergaderruimte, tentoonstellingen, workshops, bedrijfs- en productpresentaties, indoor spelen;

c. het hobbymatig houden van dieren;

d. ter plaatse van de aanduiding "bed and breakfast" is bed and breakfast uitsluitend op de verdieping toegestaan;

e. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "horeca" is horeca in de categorieën 1 en 2 toegestaan;

f. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "terras" zijn terrassen toegestaan ten behoeve van de toegestane horeca.

Onder het voorgaande plan was aan het plangebied de bestemming "Paardenfokkerij, -houderij, met bijbehorende erven (Aa9(p))" toegekend. Op het perceel is thans een paardenstoeterij en -fokkerij gevestigd.

Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de provinciale verordening voorziet een bestemmingsplan slechts in de mogelijkheid dat agrarische gebouwen inclusief de agrarische bedrijfswoningen en uitgezonderd kassen, al dan niet als nevenfunctie, op het bouwperceel worden gebruikt voor kleinschalige vormen van (bijzondere) huisvesting, werken, recreatie en zorgfuncties indien:

a. de nieuwe functie(s) de bedrijfsvoering en de ontwikkelingsmogelijkheden van omringende agrarische bedrijven en de woonfunctie van de omringende woningen niet beperkt;

b. de mogelijkheid van buitenopslag in relatie tot niet-agrarisch gebruik wordt geregeld in het bestemmingsplan;

c. de nieuwe functie aantoonbaar geen onevenredige verkeersaantrekkende werking heeft en er sprake is van een acceptabele verkeerssituatie;

d. eventuele extra parkeerplaatsen op het eigen perceel worden gerealiseerd;

e. ingeval van bijzondere huisvesting uitsluitend sprake is van afhankelijke woonruimten of woningen als onderdeel van zorgfuncties;

f. ingeval van recreatiefuncties permanente bewoning wordt verboden en;

g. ingeval van functiewijziging naar burgerwoning na volledige agrarische bedrijfsbeëindiging, deze uitsluitend gesitueerd wordt in het voormalige agrarische hoofdgebouw waarbij karakteristieke boerderijen gesplitst mogen worden indien geen afbreuk wordt gedaan aan het oorspronkelijke karakter van de bebouwing.

Ingevolge artikel 1 van de provinciale verordening wordt onder agrarisch bouwperceel verstaan: een aaneengesloten stuk grond waarop bebouwing met een hoofdgebouw en bijbehorende gebouwen van een agrarisch bedrijf zijn toegestaan. Onder een agrarisch bedrijf wordt verstaan een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen, houtteelt daaronder begrepen, of het houden van dieren.

Vaststaat dat het plan voorziet in een functiewijziging van een agrarisch bouwperceel naar onder meer horeca. Naar het oordeel van de Afdeling kunnen de horeca-activiteiten ter plaatse, gelet op de aard en de omvang van deze activiteiten zoals toegelaten door het plan, worden aangemerkt als zelfstandige hoofdfunctie.

Naar het oordeel van de Afdeling staat artikel 17, eerste lid, van de provinciale verordening niet aan voornoemde functiewijziging in de weg. Deze bepaling heeft betrekking op de functiewijziging van agrarisch naar kleinschalige vormen van (bijzondere) huisvesting, werken, recreatie en zorgfuncties en regelt onder welke voorwaarden deze functies aan een agrarisch bouwperceel kunnen worden toegekend. Nu artikel 17, eerste lid, van de provinciale verordening geen regels bevat ten aanzien van horeca en dit artikel, anders dan [appellant] en anderen kennelijk veronderstellen, geen algemene verbodsbepaling bevat te aanzien van een functiewijziging naar overige functies, bestaat geen grond voor het oordeel dat artikel 17, eerste lid, van de provinciale verordening in de weg staat aan de functiewijziging naar horeca.

2.9. [appellant] en anderen betogen voorts dat de ten behoeve van het plan verrichte onderzoeken niet objectief zijn, omdat deze onderzoeken in opdracht van de ontwikkelaar van het plangebied zijn uitgevoerd.

2.9.1. Ten behoeve van het plan is een aantal onderzoeken verricht. Deze onderzoeken zijn uitgevoerd door Aeres Milieu en BRO adviseurs. [appellant] en anderen hebben niet nader geconcretiseerd op welke punten deze onderzoeken onjuist zouden zijn. In de enkele omstandigheid dat de onderzoeken zijn verricht in opdracht van de ontwikkelaar van het plangebied ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de raad de desbetreffende onderzoeken niet aan zijn besluitvorming ten grondslag heeft mogen leggen.
2.10. Volgens [appellant] en anderen heeft de raad voorts ten onrechte niet bezien in hoeverre het woon- en leefklimaat ter plaatse van de woningen in de nabijheid van het plangebied wordt aangetast door de voorziene horecagelegenheid.

2.10.1. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake zal zijn van een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden, nu aan de richtwaarden van de brochure "Bedrijven en milieuzonering", editie 2009 van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: de VNG-brochure), kan worden voldaan.

2.10.2. Ingevolge artikel 1, lid 1.18, van de planregels wordt onder horeca categorie 1 verstaan: horecabedrijven, die gelet op de aard en omvang ervan zowel uit functionele als uit milieuoverwegingen niet of nauwelijks storend kunnen werken op de bestaande en/of toekomstige functies van de omgeving van deze horecabedrijven; onder deze categorie vallen onder andere een broodjeszaak, theehuis en lunchroom.

Ingevolge dit artikellid wordt onder horeca categorie 2 verstaan: horecabedrijven die gelet op de aard en omvang ervan zowel uit functionele als uit milieuoverwegingen in geringe mate storend kunnen werken op de bestaande en/of toekomstige functies van de omgeving van deze horecabedrijven; onder deze categorie vallen onder andere een restaurant, café-restaurant, café, bar, snackbar en cafetaria.

Uit de plantoelichting volgt dat de raad aansluiting heeft gezocht bij de VNG-brochure. In de VNG-brochure zijn de bedrijfstypen ingedeeld in milieucategorieën die samenhangen met een aanbevolen afstand ten opzichte van een milieugevoelige bestemming om hinder van de milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar uit te sluiten of althans tot een aanvaardbaar niveau te beperken.

De afstanden die in de VNG-brochure worden aanbevolen, zijn indicatief en gelden in beginsel tussen de perceelsgrens van een bedrijf en de gevel van een woning die is gelegen in een rustige woonwijk of een vergelijkbaar omgevingstype. In de brochure wordt het omgevingstype rustige woonwijk omschreven als: "Een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies (zoals bedrijven of kantoren) voor. Langs de randen (in de overgang naar mogelijke bedrijfsfuncties) is weinig verstoring door verkeer. Een vergelijkbaar omgevingstype qua aanvaardbare milieubelasting is een rustig buitengebied (eventueel inclusief verblijfsrecreatie), een stiltegebied of een natuurgebied." De omgeving van het plangebied is volgens de raad aan te duiden als een rustig buitengebied. [appellant] en anderen hebben dit niet bestreden. De in het plan mogelijk gemaakte horeca in de categorieën 1 en 2 valt volgens de VNG-brochure in milieucategorie 1, zodat een richtafstand van minimaal 10 meter dient te worden aangehouden. De afstand van het bouwvlak waaraan de aanduiding "horeca" is toegekend tot de dichtstbijzijnde woning bedraagt ongeveer 95 m. Gelet op het vorenstaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het woon- en leefklimaat ter plaatse van de nabijgelegen woningen ten gevolge van de horecagelegenheid niet onevenredig zal worden aangetast en bestaat geen grond voor het oordeel dat de raad dit aspect onvoldoende bij de belangenafweging heeft betrokken.

2.11. [appellant] en anderen voeren voorts aan dat het plan veel extra verkeersbewegingen tot gevolg zal hebben, hetgeen volgens hen tot een onveilige verkeerssituatie op de Heereweg zal leiden.

2.11.1. De raad heeft uiteengezet dat naar aanleiding van de zienswijzen aanvullend onderzoek is verricht naar de gevolgen van het plan voor de verkeerssituatie ter plaatse. De verkeersdruk zal na realisatie van het plan volgens de raad ruim onder de maximale capaciteit van de Heereweg blijven, zodat geen onacceptabele verkeerssituatie zal ontstaan.

2.11.2. Ten behoeve van het plan is onderzoek verricht naar de gevolgen voor de verkeerssituatie ter plaatse. De verkeerskundige berekeningen en de resultaten daarvan zijn neergelegd in de plantoelichting en in bijlage 5 bij de plantoelichting. Het plangebied zal langs de Heereweg worden ontsloten. Bij de berekeningen is uitgegaan van het worstcase-scenario dat alle binnen de bestemming "Gemengd" voorziene functies hun volledige capaciteit benutten. Uitgaande van deze situatie zal het plan ongeveer 450 extra motorvoertuigbewegingen per etmaal tot gevolg hebben, hetgeen de totale etmaalintensiteit op de Heereweg zal verhogen van 10.062 naar 10.498 motorvoertuigen, zo staat in de plantoelichting vermeld. [appellant] en anderen hebben dit op zichzelf niet bestreden. Gelet op de fysieke kenmerken van de Heereweg bedraagt de maximale capaciteit 25.000 motorvoertuigen per etmaal, zodat het aantal motorvoertuigbewegingen ook na de realisatie van het plan ruim onder de maximale capaciteit zal blijven. Voorts staat in de plantoelichting vermeld dat de maximale snelheid op de Heereweg 60 km per uur bedraagt en dat deze weg is gecategoriseerd als gebiedsontsluitingsweg met de fysieke kenmerken die daarbij horen, te weten lengtemarkering, vrijliggende fietsvoorzieningen en een voorrangsregeling.

Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling in hetgeen

[appellant] en anderen hebben aangevoerd geen grond voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat ten gevolge van de in het plan voorziene functies een onveilige verkeerssituatie zal ontstaan.

2.12. [appellant] en anderen betogen voorts dat de doeleindenomschrijving, zoals opgenomen in artikel 3, lid 3.1, onder b, van de planregels te ruim is omschreven. Anders dan de raad heeft beoogd blijkt niet dat deze activiteiten ondergeschikt dienen te zijn aan de overige functies en dat de activiteiten uitsluitend op de begane grond van de bestaande stoeterij mogen plaatsvinden. Gelet hierop is onvoldoende gewaarborgd dat het woon- en leefklimaat van omwonenden ten gevolge van deze activiteiten niet zal worden aangetast, aldus [appellant] en anderen.

2.12.1. De raad heeft uiteengezet dat de in artikel 3, lid 3.1, onder b, van de planregels toegelaten activiteiten van geringe planologische betekenis zijn. De activiteiten dienen ondergeschikt te zijn en versterken volgens de raad de recreatieve functie van het gebied. Voorts stelt de raad zich op het standpunt dat deze activiteiten uitsluitend zijn toegelaten op de begane grond van de bestaande stoeterij.

2.12.2. Zoals hiervoor reeds is overwogen zijn de voor "Gemengd" aangewezen gronden ingevolge artikel 3, lid 3.1, onder b, van de planregels bestemd voor het bedrijfsmatig verrichten van activiteiten gericht op culturele, educatieve en ontspannende voorzieningen, waaronder vergaderruimte, tentoonstellingen, workshops, bedrijfs- en productpresentaties en indoor spelen. Anders dan de raad kennelijk heeft beoogd volgt uit de planregels niet dat deze activiteiten ondergeschikt dienen te zijn aan de overige functies die ingevolge artikel 3, lid 3.1, van de planregels ter plaatse zijn toegelaten. Voorts volgt uit de planregels, anders dan de raad heeft beoogd, evenmin dat de onder artikel 3, lid 3.1, onder b, van de planregels toegelaten activiteiten uitsluitend zijn toegestaan op de begane grond van de bestaande stoeterij, zodat deze activiteiten binnen het gehele plandeel met de bestemming "Gemengd" kunnen worden verricht. Voor zover de raad zich op het standpunt heeft gesteld dat uit de plantoelichting volgt dat de activiteiten als bedoeld in artikel 3, lid 3.1, onder b, van de planregels uitsluitend op de begane grond van de stoeterij kunnen worden verricht, overweegt de Afdeling dat aan de plantoelichting geen bindende betekenis toekomt. Gelet op het vorenstaande is artikel 3, lid 3.1, onder b, van de planregels vastgesteld in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid.

2.13. [appellant] en anderen betogen voorts dat niet is voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Volgens hen is vereist dat op eigen terrein in de parkeerbehoefte dient te worden voorzien. Hier kan volgens [appellant] en anderen niet aan worden voldaan.

2.13.1. De raad heeft uiteengezet dat binnen het plangebied op het eigen terrein in totaal ongeveer 200 parkeerplaatsen worden gerealiseerd. Dit is volgens de raad voldoende om in de parkeerbehoefte te kunnen voorzien.

2.13.2. In de plantoelichting is de parkeerbehoefte ten aanzien van de verschillende functies berekend. Niet in geschil is dat in de reguliere situatie, uitgaande van een worstcase-scenario, een parkeerbehoefte is van ongeveer 141 parkeerplaatsen. Op een drukke zondag bedraagt de parkeerbehoefte 154 parkeerplaatsen, zo staat in de plantoelichting. Uit de plantoelichting volgt voorts dat ten aanzien van het parkeren het uitgangspunt geldt dat dit zo veel mogelijk op eigen terrein dient te worden gefaciliteerd.

Aan een gedeelte van het plangebied is de bestemming "Groen" met de nadere aanduiding "parkeerterrein" toegekend. Ingevolge artikel 4, lid 4.1, onder c, van de planregels zijn de gronden ter plaatse van deze aanduiding onder meer bestemd voor een parkeerterrein.

Aan een gedeelte van het plangebied is de bestemming "Verkeer- Verblijfsgebied" met de nadere aanduiding "parkeerterrein" toegekend. Ingevolge artikel 6, lid 6.1, onder b, zijn de gronden ter plaatse van deze aanduiding onder meer bestemd voor een parkeerterrein.

Uitgaande van de benodigde ruimte per parkeerplaats van 22 m² biedt het terrein binnen de bestemming "Groen" waaraan de nadere aanduiding "parkeerterrein" is toegekend in het zuidelijk deel van het plangebied ruimte voor meer dan 100 auto's, zo staat in de plantoelichting. Het parkeerterrein op de gronden met de bestemming "Verkeer-Verblijfsgebied" in het noordelijk deel van het plangebied biedt ruimte voor 30 parkeerplaatsen. Voorts ligt in het noordelijk deel van het plangebied op de gronden met de bestemming "Groen" en de nadere aanduiding "parkeerterrein" een mogelijkheid tot een parkeerterrein dat ruimte biedt voor ongeveer 70 parkeerplaatsen. Dit parkeerterrein wordt uitsluitend gebruikt indien bij drukte op de overige twee parkeerterreinen onvoldoende ruimte beschikbaar is. Gelet op het vorenstaande is binnen het plangebied voorzien in ruim 200 parkeerplaatsen. De Afdeling ziet in hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat binnen het plangebied niet kan worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid.

2.14. [appellant] en anderen betogen tevens dat de natuurwaarden van het in de nabijheid van het plangebied gelegen Natura 2000-gebied zullen worden aangetast.

2.14.1. De raad heeft uiteengezet dat uit de natuurtoets naar voren komt dat de in het plan mogelijk gemaakte ontwikkelingen geen significante effecten zullen hebben op de natuurwaarden.

2.14.2. Ten behoeve van het plan is door BRO adviseurs onderzoek verricht naar de gevolgen van het plan voor het nabijgelegen Natura 2000-gebied Noord-Hollands duinreservaat. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in het rapport "Natuurtoets recreatieve ontwikkelingen [locatie] te Castricum" van 11 maart 2011 (hierna: de Natuurtoets). In de Natuurtoets wordt geconcludeerd dat het plan geen negatieve gevolgen heeft voor de omliggende natuurwaarden. In de enkele stelling van [appellant] anderen dat het plan negatieve effecten zal hebben op het natuurgebied ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat deze conclusie onjuist is.

2.15. [appellant] en anderen kunnen zich voorts niet verenigen met de afwijkingsregeling ten behoeve van evenementen, zoals opgenomen in artikel 3, lid 3.5, van de planregels. Zij betogen dat onduidelijk is of met deze afwijkingsbevoegdheid de bestemming "Gemengd" kan worden gewijzigd. Voorts vrezen [appellant] en anderen ernstige verkeers- en parkeeroverlast ten gevolge van de evenementen. Zij betogen daarnaast dat nu de stoeterij niet op de verbeelding staat aangeduid, de locatie van de evenementen onvoldoende is begrensd.

2.15.1. De raad stelt zich op het standpunt dat artikel 3, lid 3.5, van de planregels aanvaardbaar is. Volgens de raad gaat het om een afwijking van ondergeschikte aard en is voldoende duidelijk waar de evenementen zijn toegelaten, ook al is de stoeterij niet aangeduid op de verbeelding. Voorts wijst de raad erop dat slechts vijf evenementen per jaar zijn toegelaten en dat evenementen maximaal vijf dagen mogen duren, zodat de eventuele verkeersoverlast ten gevolge van de afwijkingsmogelijkheid volgens de raad slechts incidenteel zal optreden. Wanneer de evenementen plaatsvinden worden bovendien verkeersregelaars ingezet, aldus de raad.

2.15.2. Ingevolge artikel 3, lid 3.5, van de planregels is het college van burgmeester en wethouders bevoegd door een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in artikel 3, lid 3.1, voor het toestaan van evenementen, met dien verstande dat:

a. de evenementen alleen in de stoeterij zijn toegestaan;

b. de maximale vloeroppervlakte die gebruikt mag worden voor de evenementenruimte 1000 m² bedraagt;

c. maximaal vijf evenementen per jaar mogen worden georganiseerd;

d. de maximale duur vijf dagen per evenement bedraagt;

e. per evenement een evenementenvergunning op grond van de APV dient te worden aangevraagd.

2.15.3. Deze afwijkingsbevoegdheid leidt ertoe dat op de gronden met de bestemming "Gemengd" evenementen kunnen plaatsvinden. Gelet op de tijdelijkheid van deze evenementen leidt de afwijkingsbevoegdheid er naar het oordeel van de Afdeling echter niet toe dat de bestemming kan worden gewijzigd.

Uit de plantoelichting volgt dat de evenementen die ter plaatse zullen worden georganiseerd ongeveer 300 tot 500 bezoekers zullen trekken. In uitzonderlijke gevallen zal ter plaatse een evenement voor maximaal 800 bezoekers worden georganiseerd, zo volgt uit de plantoelichting. Het extra aantal verkeersbewegingen ten gevolge van de evenementen is niet onderzocht. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad derhalve onvoldoende inzichtelijk gemaakt welke gevolgen de evenementen zullen hebben voor de verkeerssituatie. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat het aantal bezoekers in de planregels niet is gelimiteerd. Evenmin acht de Afdeling de parkeerbehoefte ten gevolge van de evenementen inzichtelijk gemaakt, zodat onvoldoende duidelijk is of de ter plaatse aanwezige 200 parkeerplaatsen voldoende zijn om aan de parkeerbehoefte te voldoen. Daarbij acht de Afdeling van belang dat indien ter plaatse een evenement wordt georganiseerd een deel van de overige ter plaatse toegestane functies eveneens kan worden uitgeoefend, zodat niet alle 200 parkeerplaatsen beschikbaar zullen zijn voor de bezoekers van de evenementen.

Tot slot volgt uit de planregels en de verbeelding naar het oordeel van de Afdeling, bij het ontbreken van een aanduiding ten behoeve van de stoeterij, niet eenduidig waar binnen het plandeel met de bestemming "Gemengd" de evenementen kunnen worden toegelaten.

Gelet op het vorenstaande is artikel 3, lid 3.5, van de planregels vastgesteld in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid.

2.16. Gelet op hetgeen is overwogen onder 2.12.2 en 2.15.3 geeft hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd aanleiding voor het oordeel dat het besluit tot vaststelling van het plan, voor zover dat ziet op artikel 3, lid 3.1, onder b, en artikel 3, lid 3.5, van de planregels, is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Het beroep is, voor zover ontvankelijk, in zoverre gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre te worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb.

In hetgeen [appellant] en anderen voor het overige hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het plan in zoverre is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

Het beroep is voor het overige ongegrond.

2.17. De raad dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep, voor zover dat is ingesteld door [appellant A], niet-ontvankelijk;

II. verklaart het beroep gedeeltelijk gegrond;

III. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Castricum van 21 april 2011 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Castricum, 2e herziening gedeelte perceel Heerweg 89", voor zover het betrekking heeft op:

1. artikel 3, lid 3.1, onder b, van de planregels;

2. artikel 3, lid 3.5, van de planregels;

IV. verklaart het beroep voor het overige ongegrond;

V. veroordeelt de raad van de gemeente Castricum tot vergoeding van bij [appellant] en anderen in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;

VI. gelast dat de raad van de gemeente Castricum aan [appellant] en anderen het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 152,00 (zegge: honderdtweeënvijftig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.

Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L. Brand, ambtenaar van staat.

w.g. Hoekstra w.g. Brand
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 6 juni 2012

575.