Uitspraak 201109496/1/A1


Volledige tekst

201109496/1/A1.
Datum uitspraak: 30 mei 2012

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

het college van burgemeester en wethouders van Medemblik,
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 21 juli 2011 in zaak nr. 10/2202 in het geding tussen:

[wederpartij]

en

het college.

1. Procesverloop

Op 21 januari 2010 heeft het college zijn besluit om op die datum spoedeisende bestuursdwang toe te passen ter zake van de ontmanteling van een hennepkwekerij in het pand gelegen aan de [locatie] te [plaats] (hierna: het pand) op schrift gesteld.

Bij besluit van 20 juli 2010 heeft het college het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij besluit van 22 september 2010 heeft het college de kosten van de uitvoering van de last op [wederpartij] verhaald.

Bij brief van 8 oktober 2010, bij de rechtbank ingekomen op 11 oktober 2010, heeft [wederpartij] bezwaar gemaakt tegen de kostenbeschikking.

Bij uitspraak van 21 juli 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [wederpartij] tegen de besluiten van 20 juli 2010 en 22 september 2010 ingestelde beroep gegrond verklaard, die besluiten vernietigd, het besluit van 21 januari 2010 herroepen en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 20 juli 2010. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 augustus 2011, hoger beroep ingesteld.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 april 2012, waar het college, vertegenwoordigd door F.P.M. Brieffies, werkzaam bij de gemeente, is verschenen.

2. Overwegingen

Last onder bestuursdwang

2.1. Vaststaat dat het gebruik van het pand als hennepkwekerij in strijd is met het bepaalde in artikel 1b, eerste lid, van de Woningwet gelezen in samenhang met de artikelen 2.52 en 2.55 van het Bouwbesluit, artikel 7b, tweede lid, aanhef en onder a, van de Woningwet gelezen in samenhang met artikel 7.3.2, aanhef en onder c, van de Bouwverordening van de gemeente Medemblik, alsmede artikel 7b, derde lid, aanhef en onder b, van de Woningwet gelezen in samenhang met artikel 2.9.1, onder a, van het Besluit brandveilig gebruik bouwwerken, zodat het college ter zake handhavend kon optreden.

2.2. Het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat [wederpartij] niet als overtreder kan worden aangemerkt. Daartoe wordt aangevoerd dat [wederpartij] tekort is geschoten in de op hem rustende verplichting om zich te informeren over het gebruik dat door de huurder van het pand wordt gemaakt.

2.2.1. [wederpartij] was ten tijde van belang eigenaar van het pand. Hij heeft het pand verhuurd.

2.2.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 29 juni 2011 in zaak nr. 201011303/1/H1), kan [wederpartij] als overtreder worden aangemerkt, indien hij wist of redelijkerwijs had kunnen weten dat het pand als hennepkwekerij werd gebruikt. Van de eigenaar van een pand dat wordt verhuurd, mag worden gevergd dat hij zich tot op zekere hoogte informeert over het gebruik dat van het door hem verhuurde pand wordt gemaakt.

2.2.3. Niet in geschil is dat het pand ten tijde van de ontdekking en ontmanteling van de hennepkwekerij op 21 januari 2010 minimaal twee maanden was verhuurd. Voorts is niet in geschil dat [wederpartij] gedurende deze twee maanden geen controlebezoek in het pand heeft uitgevoerd.

Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 4 augustus 2010 in zaak nr. 200910069/1/H1), is de omstandigheid dat van de buitenkant aan een pand niet valt te zien dat zich daarin een hennepkwekerij bevindt, niet voldoende voor het oordeel dat de verhuurder heeft voldaan aan zijn verplichting om zich tot op zekere hoogte te informeren over het gebruik van het verhuurde pand wanneer de verhuurder na het ingaan van de huurovereenkomst geen controlebezoek aan het pand heeft gebracht. Dat de huurovereenkomst slechts twee maanden geleden was gesloten, maakt dat niet anders, omdat de hennepkwekerij bij betreden van het pand direct zou zijn ontdekt. Daarbij wordt tevens in aanmerking genomen dat de huurpenningen contant zijn voldaan en dat de huurder de ramen van het pand met folie heeft afgeplakt. Gezien het vorenstaande heeft [wederpartij] onvoldoende ondernomen om zich te informeren over het gebruik dat van het pand werd gemaakt. De rechtbank heeft niet onderkend dat het college [wederpartij] in het besluit van 21 januari 2010 terecht als overtreder van de hiervoor onder 2.1 vermelde artikelen heeft aangemerkt.

Het betoog slaagt.

2.3. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling de beroepsgronden tegen het besluit van 20 juli 2010 beoordelen.

2.4. Gelet op hetgeen hiervoor bij de behandeling van het hoger beroep is overwogen, heeft het college [wederpartij] terecht als overtreder van de in 2.1 genoemde artikelen aangemerkt en is het bevoegd daartegen handhavend op te treden.

2.5. [wederpartij] betoogt dat het college niet heeft onderkend dat het handhavend optreden niet zodanig spoedeisend was, dat tot toepassing daarvan mocht worden besloten zonder het gunnen van een termijn waarin hij de overtreding zelf had kunnen beëindigen. Daartoe voert hij aan dat, na afsluiting van de elektriciteit, geen brandgevaarlijke situatie en geen gevaar voor verstoring van de openbare orde aanwezig was. Gelet hierop betoogt [wederpartij] dat het college de bevoegdheid tot handhaving heeft aangewend om op deze wijze kosten te kunnen verhalen die via een strafrechtelijke optreden niet verhaald kunnen worden en dat daarom sprake is van strijd met het verbod van détournement de pouvoir. Ten slotte voert [wederpartij] aan dat de politie aanwezig was, zodat geen gevaar bestond dat hij de kwekerij opnieuw zou opstarten of zou verkopen.

2.5.1. Voor het oordeel dat aan het besluit in werkelijkheid andere motieven ten grondslag liggen, waartoe de handhavingsbevoegdheid niet mag worden aangewend, bestaat onvoldoende aanleiding. Daartoe wordt overwogen dat van optreden ter onmiddellijke handhaving van de openbare orde in de zin van artikel 5:23 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) geen sprake is, maar dat het college het besluit tot handhavend optreden heeft gebaseerd op de overtreding van de hiervoor onder 2.1 genoemde artikelen in samenhang bezien met artikel 125 van de Gemeentewet en artikel 5:24 van de Awb.

2.5.2. Het college heeft aan het besluit van 20 juli 2010 ten grondslag gelegd dat het enkel afsluiten van de elektriciteit niet mogelijk was, omdat hierdoor problemen ontstonden voor de huurder van de bovenwoning aan de [locatie a]. Daarnaast was de elektriciteitsvoorziening volgens het college op gevaarlijke en onprofessionele wijze uitgebreid en gemanipuleerd om illegaal aftappen van stroom mogelijk te maken, hetgeen ernstig gevaar voor brand, elektrocutie en/of ontploffing opleverde. Gelet op dat gevaar, heeft het college in redelijkheid kunnen oordelen dat direct spoedeisende bestuursdwang diende te worden toegepast zonder [wederpartij] een begunstigingstermijn te gunnen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het college niet ten onrechte bij het ontruimen van hennepkwekerijen de regie in handen wil houden en zeker wil zijn dat de ontruiming op juiste wijze plaats vindt, zodat voorkomen wordt dat ter plaatse binnen korte tijd met een nieuw aan te leggen aansluiting op het elektriciteitsnet een nieuwe hennepkwekerij wordt opgezet.

Het betoog faalt.

Kostenbeschikking

2.6. Ingevolge artikel 5:25, eerste lid, van de Awb geschiedt de toepassing van bestuursdwang op kosten van de overtreder, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen.

Ingevolge artikel 5:25, zesde lid, stelt het bestuursorgaan de hoogte van de verschuldigde kosten vast.

Ingevolge artikel 5:31c, eerste lid, voor zover hier van belang, heeft het hoger beroep tegen de last onder bestuursdwang mede betrekking op een beschikking tot vaststelling van de kosten van de bestuursdwang, voor zover de belanghebbende deze beschikking betwist.

2.7. [wederpartij] betwist de verschuldigdheid van de kosten die het toepassen van de last onder bestuursdwang met zich hebben gebracht, maar heeft daartegen geen inhoudelijke gronden aangevoerd. Voor zover [wederpartij] de kostenbeschikking betwist omdat, volgens hem, ten onrechte spoedeisende bestuursdwang is toegepast, volgt uit hetgeen in overweging 2.5.2 is besproken dat niet volstaan kon worden met het enkel afsluiten van de stroomtoevoer, zodat de kosten van de spoedeisende bestuursdwang op hem verhaald konden worden. Er zijn geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het college van invordering van de kosten die de toepassing van de last onder bestuursdwang met zich brengt, had moeten afzien.

Het betoog faalt.

2.8. Het beroep is ongegrond.

2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 21 juli 2011 in zaak nr. 10/2202;

III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, ambtenaar van staat.

w.g. Troostwijk w.g. Montagne
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 30 mei 2012

374-724.