Uitspraak 201106716/2/A3


Volledige tekst

201106716/2/A3.
Datum beslissing: 3 mei 2012

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Beslissing op het verzoek van:

[verzoeker], wonend te Amstelveen,

om toepassing van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).

1. Procesverloop

Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 5 april 2012, heeft [verzoeker] verzocht om wraking van mr. A.W.M. Bijloos (hierna: de staatsraad) bij de behandeling van de zaak nr. 201106716/1/A3.

De staatsraad heeft niet in de wraking berust.

De Afdeling heeft het verzoek op 1 mei 2012 ter zitting behandeld, waar [verzoeker] is gehoord. De staatsraad heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid te worden gehoord.

2. Overwegingen

2.1. Op verzoek van een partij kan ingevolge artikel 8:15 van de Awb elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.

Ingevolge artikel 49, eerste lid, van de Wet op de Raad van State is dit artikel van overeenkomstige toepassing indien bij de Afdeling hoger beroep wordt ingesteld.

2.2. [verzoeker] heeft aan het verzoek ten grondslag gelegd dat, nadat hij eerder per brief in de gelegenheid was gesteld ter zitting vijftien minuten te pleiten, hem per brief van 14 maart 2012 is meegedeeld dat, anders dan gebruikelijk, de Afdeling ter zitting zou beginnen met het stellen van vragen. Hij heeft aangevoerd dat door hem buiten de wettelijke tiendagentermijn ingediende stukken ten onrechte niet zijn teruggezonden, maar ter zitting teruggegeven en dat de staatsraad vervolgens heeft geweigerd deze stukken desgevraagd alsnog aan het dossier toe te voegen. Tevens heeft [verzoeker] aan het verzoek ten grondslag gelegd dat uit de vraagstelling van de staatsraad bleek dat deze een onjuist beeld had van de kern van de zaak. Uit een en ander leidt [verzoeker] af dat de onpartijdigheid van de staatsraad niet is gewaarborgd.

2.3. De schriftelijke mededeling aan partijen dat de Afdeling ter zitting begint met het stellen van vragen, was op dat moment de gebruikelijke werkwijze van de Afdeling en betreft derhalve geen op de zaak van [verzoeker] toegespitste handeling. Reeds hierom houdt het doen van deze mededeling geen verband met de gestelde (schijn van) partijdigheid van de staatsraad.

2.4. De aan het verzoek ten grondslag gelegde argumenten met betrekking tot het niet toevoegen aan het dossier van ter zitting overgelegde stukken, zien op een processuele beslissing van de staatsraad als lid van de enkelvoudige kamer. Zodanige beslissingen kunnen slechts leiden tot inwilliging van een wrakingsverzoek, indien sprake is van flagrante schending van eisen van een goede procesorde, dan wel van fundamentele rechtsbeginselen, die een eerlijk en onafhankelijk proces waarborgen en die schending aanleiding geeft voor een objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid of vooringenomenheid van de betrokken staatsraad. Er is geen grond voor het oordeel dat de staatsraad door zijn beslissing de buiten de termijn van artikel 8:58 van de Awb ter zitting overlegde stukken niet aan het dossier toe te voegen vooringenomen of niet onpartijdig is geweest.

2.5. Uit hetgeen door [verzoeker] naar voren is gebracht over de vraagstelling van de staatsraad leidt de Afdeling af dat het hier in essentie gaat om een verschil in opvatting omtrent de kern van de in hoger beroep aan de Afdeling ter beoordeling voorgelegde zaak. De door [verzoeker] gekozen "insteek" in het geschil was kennelijk een andere dan die waarvan de staatsraad na bestudering van het dossier uitging. Vorenstaande houdt echter evenmin verband met de (schijn van) partijdigheid van de staatsraad.

2.6. Bovenstaande leidt ertoe dat er geen grond is voor het oordeel dat sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Ook anderszins geeft het door [verzoeker] aangevoerde geen aanknopingspunt voor die conclusie.

2.7. Gelet op het vorenstaande dient het verzoek te worden afgewezen.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. M.A.A. Mondt-Schouten en mr. N.S.J. Koeman, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, ambtenaar van staat.

w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Hanrath
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 3 mei 2012

392.