Uitspraak 201105094/1/R3


Volledige tekst

201105094/1/R3.
Datum uitspraak: 2 mei 2012

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellant sub 1], wonend te Sprang-Capelle, gemeente Waalwijk,
2. [appellanten sub 2] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 2]), wonend te Sprang-Capelle, gemeente Waalwijk,
3. [appellante sub 3], gevestigd te Raamsdonk, gemeente Geertruidenberg,
4. [appellant sub 4], wonend te Waalwijk,
5. [appellanten sub 5], wonend te Sprang-Capelle, gemeente Waalwijk,
6. [appellant sub 6], wonend te Sprang-Capelle, gemeente Waalwijk,
7. [appellante sub 7], gevestigd te Waspik, gemeente Waalwijk,

en

de raad van de gemeente Waalwijk,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 9 december 2010 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 mei 2011, [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State per faxbericht ingekomen op 9 mei 2011, [appellante sub 3] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 mei 2011, [appellant sub 4] bij brief, bij de Raad van State per faxbericht ingekomen op 11 mei 2011, [appellanten sub 5] bij brief, bij de Raad van State per faxbericht ingekomen op 12 mei 2011, [appellant sub 6] bij brief, bij de Raad van State per faxbericht ingekomen op 12 mei 2011 en [appellante sub 7] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 13 mei 2011, beroep ingesteld. [appellante sub 7] heeft haar beroep aangevuld bij brief van 14 juni 2011.

De raad heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 februari 2012, waar [appellant sub 1], [appellant sub 2], bijgestaan door G.J. Hingstman, werkzaam bij Stichting Univé Rechtshulp, [appellante sub 3], vertegenwoordigd door L.J.A. van den Brand, bijgestaan door ing. J.A.L. van Engelen, werkzaam bij Van Engelen Management Consultans, [appellant sub 4], bijgestaan door mr. W. Krijger, werkzaam bij Krijger Advies, [appellanten sub 5], bijgestaan door mr. B. Baan, advocaat te Etten-Leur, [appellant sub 6], in persoon, [appellante sub 7], vertegenwoordigd door M. Meijs en mr. Y.A. Breunesse, werkzaam bij Zeker Bouwen B.V., en de raad, vertegenwoordigd door ing. M.C.H. Timmermans en G.H.A. Moolenschot, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

Het beroep van [appellant sub 1]

2.1. [appellant sub 1] heeft bezwaren tegen de aanduiding "bebouwingsconcentratie" voor het gebied Hoge Akkerweg/Hoge Zandschel te Capelle en tegen de wijzigingsbevoegdheid in artikel 3, lid 3.8.11, van de planregels, omdat daarmee een niet-agrarische paardenhouderij mogelijk wordt gemaakt in de omgeving van zijn perceel, in het bijzonder op het perceel Hoge Akkerweg 9. Daartoe voert hij aan dat een dergelijk gebruik een grote verkeersaantrekkende werking heeft, terwijl de Hoge Akkerweg daar niet op berekend is, en dit gebruik veel overlast voor de omgeving met zich brengt. Verder meent [appellant sub 1] dat een niet-agrarische paardenhouderij niet past in het buitengebied. Voorts betoogt [appellant sub 1] dat hij door toepassing van artikel 3, lid 3.8.11, in zijn beroepsmogelijkheden wordt beperkt.

2.1.1. De raad stelt dat het door het verdwijnen van agrarische functies op vele plekken in bebouwingsconcentraties wenselijk is aanvullende functionele mogelijkheden te bieden. Om die reden is voor bebouwingsconcentraties een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om een agrarisch bedrijf om te kunnen zetten naar een niet-agrarische paardenhouderij. Met de gekozen beperking in oppervlakte voor bebouwing en de gestelde voorwaarden met betrekking tot onder andere parkeren en milieuaspecten is een functiewijziging aanvaardbaar. Bij gebruik van de wijzigingsbevoegdheid wordt de wettelijke procedure doorlopen, aldus de raad.

2.1.2. In de plantoelichting staat dat bebouwingsconcentraties zijn onder te verdelen in drie soorten, namelijk kernrandzones, bebouwingclusters en linten. In Waalwijk zijn met name van historische (bebouwings)linten. Linten zijn een lijnvormige verzameling van gebouwen langs een weg in het buitengebied met geringe afstanden tussen bouwkavels en een veelal historisch gegroeide menging van bebouwingstypen en kleinschalige buitengebied- en niet-buitengebiedfuncties. Blijkens de verbeelding is rond de kruising van de Nieuwe Vaart/Hoge Zandschel/Hoge Akkerweg bebouwing gecentreerd langs de weg. Aan de Hoge Akkerweg is een aantal agrarische bedrijven en niet-agrarische bedrijven gevestigd en staan enkele woningen. Gelet hierop heeft de raad het gebied Hoge Akkerweg/Hoge Zandschel als bebouwingsconcentratie kunnen aanmerken.

2.1.3. Het beleid in bebouwingsconcentraties is erop gericht de bestaande kwaliteiten in die gebieden te behouden, hierop voort te bouwen en deze te versterken. Bebouwingsconcentraties vormen een overgangszone tussen stad en land. Door het verdwijnen van de agrarische functie op veel plekken is het wenselijk om aanvullende gebruiksmogelijkheden te bieden om de kwaliteit in deze gebieden te behouden en te versterken. Daarbij wordt niet gestreefd naar verdichting, maar naar functieverandering. Uit de schema’s in de plantoelichting, waarin de verschillende neven- en vervolgactiviteiten zijn weergegeven, volgt dat bedrijven met relatief veel verkeersbewegingen niet zijn toegestaan, zodat niet te verwachten is dat de gebruiksmogelijkheden tot overbelasting van de bestaande infrastructuur zullen leiden. De mogelijkheden in bebouwingsconcentraties zijn in dit plan weergegeven in een wijzigingsbevoegdheid.

2.1.4. Ingevolge artikel 3, lid 3.8.11, aanhef en onder g, k, l en m, van de planregels is het college van burgemeester en wethouders bevoegd de bestemming "Agrarisch" te wijzigen ten behoeve van het vestigen van onder meer een niet-agrarische paardenhouderij, indien wordt voldaan aan de voorwaarden dat het uitoefenen van de activiteiten van de paardenhouderij in gebouwen is toegestaan tot een maximale oppervlakte van 1.500 m², dat het niet zodanig verkeersaantrekkende activiteiten betreft dat deze kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer en de feitelijke ontsluitingssituatie, dat wordt voorzien in parkeren op eigen terrein en dat er geen onaanvaardbare situatie mag ontstaan met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit.

2.1.5. Met het bestaan van de wijzigingsbevoegdheid in het plan kan de aanvaardbaarheid van de nieuwe bestemming binnen het gebied waarop die wijzigingsbevoegdheid betrekking heeft, in beginsel als een gegeven worden beschouwd indien voldaan wordt aan de bij het plan gestelde wijzigingsvoorwaarden. Derhalve moet reeds bij het opnemen van een wijzigingsbevoegdheid die een paardenhouderij mogelijk maakt, worden beoordeeld of een paardenhouderij in het gebied waarop de wijzigingsbevoegdheid rust, vanuit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening in beginsel aanvaardbaar is. De concrete invulling van de gronden waarop de wijzigingsbevoegdheid rust, is thans echter niet aan de orde en kan pas bij het mogelijke wijzigingsplan aan de orde worden gesteld. Dit betekent dat in dit geval bezien moet worden of een invulling mogelijk is, waarbij een verkeersaantrekkende werking en overlast voor de omgeving kan worden beperkt.

2.1.6. De Hoge Akkerweg is een rustige landweg. In de genoemde wijzigingsbevoegdheid zijn voorwaarden opgenomen, waarmee wordt beoogd te voorkomen dat omschakeling naar een paardenhouderij zal leiden tot overbelasting van de huidige infrastructuur of andere overlast voor de omgeving. Mede gelet op de omstandigheid dat de oppervlakte van de bedrijfsgebouwen, die door de paardenhouderij mag worden gebruikt, is beperkt, is een invulling mogelijk die slechts een beperkte verkeersaantrekkende werking en een beperkte overlast voor de omgeving heeft. Gelet hierop heeft de raad in redelijkheid de wijzigingsbevoegdheid kunnen vaststellen. Indien het college van burgemeester en wethouders toepassing geeft aan de wijzigingsbevoegdheid, heeft [appellant sub 1] zo nodig de mogelijkheid om tegen het ontwerp van het wijzigingsplan zienswijzen naar voren te brengen en vervolgens tegen de vaststelling eventueel beroep in te stellen.

2.1.7. In hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de aanduiding "bebouwingsconcentratie" voor het gebied Hoge Akkerweg/Hoge Zandschel en de wijzigingbevoegdheid in artikel 3, lid 3.8.11, van de planregels strekken ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.

De beroepen van [appellant sub 2] en [appellanten sub 5]

2.2. [appellant sub 2] en [appellanten sub 5] hebben bezwaren tegen de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Agrarisch" voor hun percelen kadastraal bekend gemeente Capelle, sectie O, nrs. 929 en 928. Daartoe voeren zij aan dat deze percelen sinds eind jaren '70 als tuin worden gebruikt. Onder het voorheen geldende bestemmingsplan was het gebruik reeds onder het overgangsrecht gebracht. Door het gebruik thans wederom onder het overgangsrecht te brengen is het plan wat betreft dit plandeel onzorgvuldig tot stand gekomen.

Verder betogen [appellant sub 2] en [appellanten sub 5] dat de raad ten onrechte de percelen in dit plan heeft betrokken. Daartoe voeren zij aan dat de percelen tot het stedelijk gebied dienen te worden gerekend en wijzen zij op de in opdracht van hen verrichte locatieonderzoeken. Volgens hen wordt met het toevoegen van de percelen aan het stedelijk gebied geen onevenredige inbreuk gemaakt op de Verordening ruimte Noord-Brabant, eerste fase. Zij wensen dat de percelen worden bestemd voor woondoeleinden teneinde de bouw van kleine gebouwen, zoals tuinhuisjes, mogelijk te maken.

2.2.1. De raad stelt dat de grens tussen dit plan en het bestemmingsplan "Woonwijken" is ingegeven door de aanwezige stedenbouwkundige structuur ter plaatse. De Willem van Gentsvaart is daarbij aangemerkt als bebouwingsconcentratie in een voornamelijk agrarische omgeving en de Poolsestraat is deel van de homogene woonbebouwing van de kern Nieuwevaart. Op basis van de verordening zijn de percelen van [appellant sub 2] en [appellanten sub 5] niet aangemerkt als stedelijk gebied. Uitgangspunt voor dit plan is volgens de raad geweest het bestaande legale gebruik. Het gebruik van de percelen als tuin was in strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan, aldus de raad.

2.2.2. De percelen grenzen aan elkaar en perceel nr. 928 grenst aan de achtertuinen van twee percelen aan de Poolsestraat te Sprang-Capelle, die liggen in het plangebied van het bestemmingsplan "Woonwijken".

2.2.3. De raad komt gelet op de systematiek van de Wet ruimtelijke ordening in beginsel een grote mate van beleidsvrijheid toe bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan. Deze vrijheid strekt echter niet zo ver dat de raad een begrenzing kan vaststellen die in strijd is met een goede ruimtelijke ordening of anderszins in strijd met het recht. Blijkens de verbeelding liggen de percelen aan de Poolsestraat net buiten het plangebied en loopt de begrenzing van dit plan tussen deze percelen en het perceel nr. 928. De raad is hierbij uitgegaan van de begrenzing van het stedelijke gebied, zoals vastgesteld in de verordening. In de omstandigheid dat uit de locatieonderzoeken van 17 augustus 2010 naar voren komt dat vanuit historisch oogpunt samenhang bestaat met de percelen aan de Poolsestraat en dat er beleidsmatig gezien niets op tegen is de percelen nrs. 929 en 928 in het stedelijk gebied te betrekken, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat deze percelen een zodanige ruimtelijke samenhang vertonen met het stedelijke gebied dat de raad de percelen nrs. 929 en 928 buiten dit plan had moeten laten. Ook de privaatrechtelijke (eigendoms)verhoudingen doen niet af aan de omstandigheid dat deze percelen in ruimtelijk opzicht geen deel uitmaken van het stedelijke gebied. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling in hetgeen [appellant sub 2] en [appellanten sub 5] hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vastgestelde planbegrenzing strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

2.2.4. Blijkens de verbeelding hebben de percelen nrs. 929 en 928 de bestemming "Agrarisch". Ingevolge artikel 3, lid 3.1, van de planregels zijn de als zodanig aangewezen gronden niet alleen bestemd voor agrarische doeleinden maar ook voor onder andere tuinen en erven. Het door [appellant sub 2] en [appellanten sub 5] gewenste gebruik als tuin wordt dan ook met dit plan mogelijk gemaakt en niet onder het overgangsrecht gebracht. Nu het gemeentelijke beleid er voorts op is gericht bebouwing in het buitengebied zo veel mogelijk te voorkomen, heeft de raad het plandeel met de bestemming "Agrarisch" in redelijkheid kunnen vaststellen.

2.2.5. In hetgeen [appellant sub 2] en [appellanten sub 5] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plandeel met de bestemming "Agrarisch" voor de percelen kadastraal bekend gemeente Capelle, sectie O, nrs. 929 en 928, en de planbegrenzing bij die percelen strekken ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. De beroepen zijn ongegrond.

Het beroep van [appellante sub 3]

2.3. [appellante sub 3] betoogt dat de raad ten onrechte aan 0,8 ha van de gronden die ten oosten grenzen aan het perceel [locatie 1] te Raamsdonk de bestemming "Agrarisch met waarden - Openheid" heeft toegekend. Zij voert aan dat ten onrechte geen uitbreidingmogelijkheden voor haar bestaande kampeerterrein zijn opgenomen. De raad had daartoe aanleiding moeten zien, aangezien het gaat om een relatief kleine uitbreiding die alleen op deze locatie gerealiseerd kan worden en die nodig is voor de continuïteit van het bedrijf. Volgens [appellante sub 3] verzet het provinciale beleid zich niet tegen de uitbreiding.

2.3.1. De raad stelt dat het niet de bedoeling is om substantiële ontwikkelingen mogelijk te maken. Volgens gemeentelijk beleid dienen de uitbreidingsmogelijkheden van niet-agrarische bedrijven, waaronder intensieve recreatiebedrijven, in agrarisch gebied te worden beperkt.

2.3.2. [appellante sub 3], dat net buiten het plangebied aan de [locatie 1] is gevestigd, wenst op de gronden ten oosten van haar perceel het kampeerterrein uit te breiden. Ingevolge artikel 5, lid 5.1, van de planregels zijn de voor "Agrarisch met waarden - Openheid" aangewezen gronden bestemd voor onder andere agrarische doeleinden en extensief dagrecreatief medegebruik. Verblijfsrecreatie, zoals een kampeerterrein, is niet toegestaan.

2.3.3. De enkele omstandigheid dat het provinciale beleid zich niet verzet tegen de uitbreiding hoefde voor de raad geen aanleiding te zijn uitbreiding van het bestaande kampeerterrein toe te staan, aangezien de raad bij de vaststelling van een bestemmingsplan niet aan dat beleid is gebonden. Wel dient de raad daarmee rekening te houden, hetgeen betekent dat dit beleid in de belangenafweging dient te worden betrokken. In de plantoelichting is expliciet aandacht aan het beleid van de provincie besteed en is ingegaan op de verhouding van dit beleid tot het gemeentelijke beleid ter zake. In de plantoelichting staat dat het uitgangspunt voor bestaande niet-agrarische bedrijven is de uitbreidingsmogelijkheden te beperken en nieuwvestiging te voorkomen, teneinde het buitengebied zo veel mogelijk geschikt te houden voor (grondgebonden) agrarische bedrijven.

[appellante sub 3] heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij concrete plannen voor de uitbreiding van het kampeerterrein heeft, waarmee de raad bij de vaststelling van het plan rekening diende te houden. Weliswaar heeft [appellante sub 3] in 2007 een principeverzoek om uitbreiding van haar kampeerterrein ingediend, maar dit verzoek is door het college van burgemeester en wethouders destijds afgewezen. Gelet op het voorgaande heeft de raad in redelijkheid geen aanleiding hoeven zien om de uitbreiding van het kampeerterrein in het plan mogelijk te maken.

2.3.4. In hetgeen [appellante sub 3] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plandeel met de bestemming "Agrarisch met waarden - Openheid", voor zover het 0,8 ha van de gronden ten oosten van het perceel [locatie 1] te Raamsdonk betreft, strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.

Het beroep van [appellant sub 4]

2.4. [appellant sub 4] betoogt dat de raad met betrekking tot het agrarische bouwvlak voor zijn perceel aan de [locatie 2] te Waalwijk ten onrechte een maximaal bebouwingspercentage van 50 heeft vastgesteld. Daartoe voert hij aan dat reeds meer dan dat percentage aan bebouwing aanwezig is. Verder betoogt hij dat voor een dergelijke maximering noch in de verordening noch in het gemeentelijke beleid aanknopingspunten te vinden zijn. Volgens [appellant sub 4] is voor de meeste andere intensieve veehouderijen geen maximaal bebouwingspercentage opgenomen.

[appellant sub 4] betoogt dat de raad ten onrechte de bestemming "Waarde - Archeologie" voor zijn perceel heeft vastgesteld, aangezien die bestemming een onevenredige beperking met zich brengt. Daartoe voert hij aan dat de stallen van zijn bedrijf voor bepaalde data aan bepaalde regelgeving moeten voldoen. Met het vaststellen van die bestemming wordt [appellant sub 4] verplicht aanzienlijke kosten te maken voor het opstellen van een archeologisch rapport en wordt de procedure rondom het voldoen aan de regelgeving vertraagd, terwijl de raad bezig is met het opstellen van een erfgoedkaart en er thans geen aanwijzingen zijn dat er archeologische waarden aanwezig zijn. Bovendien zijn archeologische waarden niet te verwachten aangezien grondwerkzaamheden, zoals diepploegen en drainage, in het gebied hebben plaatsgevonden.

2.4.1. De raad stelt dat het bouwvlak overeenkomstig het voorheen geldende wijzigingsplan is vastgesteld. Voorts zijn in het voorliggende plan de bouwmogelijkheden beperkt tot een bepaald percentage. Hierbij zijn alle bestaande bebouwing en alle concrete bouwplannen volgens de raad betrokken. Ten aanzien van de te verwachten archeologische waarden stelt de raad dat hij bezig is met het opstellen van een erfgoedkaart met beschikbare nieuwste bodemgegevens en overige onderzoeken, welke bij het nieuwe gemeentelijke archeologische beleid verwerkt zullen worden.

2.4.2. Aan het perceel zijn de bestemming "Agrarisch met waarden - Openheid", de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie" en de aanduiding "intensieve veehouderij" toegekend.

Ingevolge artikel 5, lid 5.1, van de planregels zijn de gronden met de bestemming "Agrarisch met waarden - Openheid" onder andere bestemd voor reële of volwaardige grondgebonden agrarische bedrijven met bijbehorende voorzieningen ter plaatse van de aanduiding "bouwvlak", met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding "intensieve veehouderij" tevens intensieve veehouderijen met bijbehorende voorzieningen zijn toegestaan met uitzondering van een intensieve geiten-/schapenhouderij.

Ingevolge artikel 5, lid 5.2.1, van de planregels in samenhang met de Tabel Intensieve veehouderijen, zoals deze is gewijzigd bij de vaststelling van het plan, geldt voor het bouwvlak met betrekking tot dit perceel een bebouwingspercentage van 55. Van dit bebouwingspercentage zijn de bedrijfswoning en bijbehorende bijgebouwen uitgezonderd.

2.4.3. De Afdeling stelt voorop dat de Verordening ruimte Noord-Brabant, eerste fase, er niet aan in de weg staat dat de raad in een bestemmingsplan een maximaal bebouwingspercentage vaststelt om de bebouwing in het buitengebied te beperken.

2.4.4. Bij besluit van 16 december 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Waalwijk het vorige bestemmingsplan gewijzigd door het bouwvlak voor het perceel van [appellant sub 4] te vergroten tot 1,5 ha. Niet in geschil is dat het voorliggende plan een beperking geeft in bouwmogelijkheden ten opzichte van het vorige plan. De Afdeling overweegt dat in het algemeen aan een geldend plan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en voorschriften voor gronden vaststellen. Een beperking van rechten wordt in beginsel aanvaardbaar geacht indien concrete plannen ontbreken en er sprake is van gewijzigde beleidsinzichten bij de raad.

In de plantoelichting staat dat om te voldoen aan de eisen van de Natuurbeschermingswet vanwege het Natura 2000-gebied Langstraat alle agrarische bedrijven worden voorzien van een bouwvlak op maat, bestaande uit het huidige erf. Agrarische bouwvlakken van grondgebonden bedrijven mogen volledig worden bebouwd, maar overige bedrijfsvormen krijgen een bebouwingspercentage toegekend om de toename te beperken. Op bouwvlakken met een aanduiding voor intensieve veehouderij geldt een bebouwingspercentage dat overeenkomt met de bestaande bebouwing. Een beperkte toename is slechts mogelijk voor bestaande bedrijven ten behoeve van dierenwelzijn, aldus de plantoelichting. Verder staat in de plantoelichting dat uitbreiding van bestaande intensieve veehouderijen alleen mogelijk is op zogenaamde duurzame locaties. Omdat in Waalwijk door middel van een quickscan is gebleken dat er slechts enkele potentiële duurzame locaties zijn, is geen algemeen beleid geformuleerd. Concrete initiatieven zullen dus afzonderlijk beoordeeld moeten worden via een apart bestemmingsplan. De Afdeling is van oordeel dat de raad deze plansystematiek in redelijkheid als uitgangspunt heeft kunnen hanteren.

2.4.5. Uit het door de raad nader ingediende stuk volgt dat voor voorliggend bouwvlak is uitgegaan van de bestaande bebouwing met daarbij 15% aan uitbreidingsmogelijkheid, hetgeen afgerond heeft geleid tot het bebouwingspercentage van 55. Verder heeft [appellant sub 4] niet aannemelijk gemaakt dat hij concrete bouwplannen heeft. Weliswaar heeft [appellant sub 4] in 2008 een milieuvergunning aangevraagd, welke hem is verleend, maar ter zitting is vast komen te staan dat hij geen bouwaanvraag heeft ingediend, hoewel de raad in de publicatie van de terinzagelegging van het ontwerpplan er uitdrukkelijk op heeft gewezen dat alleen volledige bouwaanvragen die zijn ingediend voor het einde van de termijn waarin zienswijzen naar voren kunnen worden gebracht en die passen binnen het geldende bestemmingsplan, zullen worden aangemerkt als concrete plannen. [appellant sub 4] heeft dan ook voldoende gelegenheid gehad een bouwaanvraag in te dienen. De omstandigheid dat hij in het bezit is van een milieuvergunning maakt niet dat sprake is van een voldoende concreet plan, waarmee de raad bij de vaststelling van het plan rekening had moeten houden.

2.4.6. Ten aanzien van het betoog dat, afgezien van de drie in de Tabel Intensieve veehouderijen bij artikel 5 van de planregel genoemde intensieve veehouderijen, voor andere intensieve veehouderijen geen maximaal bebouwingspercentage geldt, wordt overwogen dat blijkens de verbeelding in het plangebied nog vier andere intensieve veehouderijen aanwezig zijn. Ingevolge de Tabel Intensieve veehouderijen en glastuinbouwbedrijven bij artikel 3 van de planregels geldt voor deze bedrijven eveneens een maximaal bebouwingspercentage, zodat het betoog feitelijke grondslag mist. Reeds hierom kan het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet slagen.

2.4.7. In hetgeen [appellant sub 4] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bebouwingspercentage met betrekking tot het agrarische bouwvlak voor het perceel aan de [locatie 2] strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is op dit onderdeel ongegrond.

2.4.8. Voor zover het beroep van [appellant sub 4] is gericht tegen de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie" voor zijn perceel volgt uit het door de raad nader ingediende stuk dat volgens de erfgoedkaart, die inmiddels is vastgesteld, het perceel van [appellant sub 4] in een gebied ligt met een lage archeologische verwachtingswaarde. De raad heeft ter zitting erkend dat de dubbelbestemming gelet op de ligging binnen dit gebied ten onrechte voor dit perceel is vastgesteld. De Afdeling ziet hierin voldoende aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit wat betreft de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie" voor het perceel [locatie 2] is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid.

2.4.9. Het beroep is op dit onderdeel gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) te worden vernietigd.

Het beroep van [appellant sub 6]

2.5. [appellant sub 6] betoogt dat de raad ten onrechte het plandeel met de bestemming "Recreatie - Recreatiepark" voor het perceel [locatie 3] te Sprang-Capelle heeft vastgesteld. Daartoe voert hij aan dat de gemeente de woning gelet op de beschikking op basis van de Wet waardering onroerende zaken altijd als burgerwoning heeft aangemerkt. Weliswaar is het college van burgemeester en wethouders bereid hem een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c in samenhang met 2.12, eerste lid, onder a, sub 2, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht dan wel een persoonsgebonden gedoogbeschikking te verlenen om in de voormalige bedrijfswoning te kunnen blijven wonen, maar hierdoor wordt de waarde van de woning aanzienlijk verminderd. [appellant sub 6] wenst een woonbestemming voor zijn woning.

2.5.1. De raad stelt dat de bestemming "Recreatie - Recreatiepark" voor het gehele park behouden dient te blijven en dat het derhalve niet wenselijk is de voormalige bedrijfswoning tot burgerwoning te bestemmen.

2.5.2. Aan het plandeel voor de woning op het perceel [locatie 3] is de bestemming "Recreatie - Recreatiepark" en een bouwvlak toegekend. Ingevolge artikel 15, lid 15.1, onder a, van de planregels zijn de als zodanig aangewezen gronden onder andere bestemd voor verblijfsrecreatieve doeleinden.

In het voorheen geldende bestemmingsplan "Recreatieproject De Dellen" had het plandeel eveneens een recreatieve bestemming en de aanduiding "dienstwoning". Niet in geschil is dat [appellant sub 6] de bedrijfswoning sinds 2001 bewoont en dat hij deze woning sinds 2004 als burgerwoning in gebruik heeft.

2.5.3. Het perceel ligt centraal in het recreatiepark "De Spranckelaer" en is omgeven door ongeveer 200 recreatiewoningen. Gelet hierop kan het standpunt van de raad om de woning voor dit recreatiepark te behouden en niet voor woondoeleinden te bestemmen niet als onredelijk worden beschouwd. Aan de omstandigheid dat het college van burgemeester en wethouders de woning in het kader van de Wet waardering onroerende zaken als burgerwoning heeft aangemerkt, kan geen doorslaggevende betekenis worden toegekend. Aan de waardering in het kader van de Wet waardering onroerende zaken liggen immers andere maatstaven ten grondslag dan het belang van een goede ruimtelijke ordening. Gelet op het voorgaande heeft de raad het perceel in redelijkheid bestemd voor "Recreatie - Recreatiepark". Wat de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van de woning betreft, bestaat geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan aan de belangen die met de realisering van het plandeel aan de orde zijn. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de woning in het voorheen geldende bestemmingsplan een recreatieve bestemming had en als dienstwoning was bestemd.

2.5.4. In hetgeen [appellant sub 6] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plandeel met de bestemming "Recreatie - Recreatiepark" voor het perceel [locatie 3] te Sprang-Capelle strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.

Het beroep van [appellante sub 7]

2.6. [appellante sub 7] stelt dat de raad ten onrechte een goot- en bouwhoogte van 3 m respectievelijk 5 m voor het perceel [locatie 4] te Waspik heeft vastgesteld.

Verder betoogt [appellante sub 7] dat de raad ten onrechte aan de strook grond aan de noordelijke zijde van haar perceel de bestemming "Agrarisch" heeft toegekend. De raad heeft naar aanleiding van de naar voren gebrachte zienswijze weliswaar de vorm van het bouwvlak van het perceel gewijzigd, maar niet het bestemmingsvlak, hetgeen zij juist beoogde. Het bestemmingvlak is in het plan ten opzichte van het voorheen geldende bestemmingsplan verkleind, omdat het achterste deel van haar perceel bij een agrarisch bedrijf is gaan behoren en daarom een agrarische bestemming heeft gekregen. [appellante sub 7] heeft de strook grond aan de noordelijke zijde van haar perceel in eigendom verworven en wenst dat deze gronden mede in verband met de waterberging en parkeerplaatsen die zij ter plaatse inmiddels heeft gerealiseerd, worden bestemd tot "Bedrijf". [appellante sub 7] heeft meerdere malen contact gehad met de gemeente over de aanpassing van het bestemmingsvlak, waardoor zij ervan uitging dat de gemeente hieraan mee zou werken.

2.6.1. De raad stelt in de zienswijzennota dat de maximaal toegelaten goothoogte en de maximaal toegelaten bouwhoogte overeenkomstig de feitelijk bestaande en legale situatie zal worden gewijzigd in 4 m respectievelijk 6 m. De Afdeling stelt vast dat deze wijziging is opgenomen in het vaststellingsbesluit, maar niet is verwerkt op de verbeelding die door de raad is gewaarmerkt als behorend bij zijn besluit van 9 december 2010 en ter inzage is gelegd. Ter zitting heeft de raad dit erkend. De verbeelding stemt in zoverre niet overeen met het vaststellingbesluit. In hetgeen [appellante sub 7] aanvoert ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit en het plan in onderlinge samenhang in zoverre zijn vastgesteld in strijd met de rechtszekerheid.

2.6.2. Het beroep is in zoverre gegrond, zodat het bestreden besluit voor zover het ziet op de maximaal toegelaten goot- en bouwhoogte met betrekking tot het perceel [locatie 4] te Waspik dient te worden vernietigd. De Afdeling ziet, mede naar aanleiding van het verhandelde ter zitting, aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in de zaak te voorzien door bedoelde goot- en bouwhoogte op 4 m respectievelijk 6 m vast te stellen en te bepalen dat de uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het bestreden besluit voor zover dat wordt vernietigd. De Afdeling acht niet aannemelijk dat derde-belanghebbenden daardoor in hun belangen worden geschaad, aangezien hiermee de bestaande bebouwing als zodanig is bestemd.
2.6.3. De raad stelt dat bij het toekennen van een bestemmingsvlak het uitgangspunt voor niet-agrarische bedrijven is dat een bestemmingsvlak wordt opgenomen voor het legaal in gebruik zijnde bouwperceel en dat een bouwvlak wordt opgenomen dat bestaat uit de bestaande legale bebouwing met een bebouwingspercentage waarbij binnen het bouwvlak uitbreiding van 15% mogelijk is. De verbeelding is zodanig aangepast dat de schuur waarvoor nog geen vergunning is verleend binnen het bouwvlak komt te liggen. Om die reden zijn geen uitbreidingsmogelijkheden geboden.

2.6.4. In het voorheen geldende bestemmingplan had het perceel [locatie 4] een bestemming voor woondoeleinden. Door middel van een vrijstellingsprocedure is ter plaatse het bedrijf gevestigd. In het voorliggende plan is aan het achterste deel van het perceel ter grootte van 900 m² een agrarische bestemming toegekend. [appellante sub 7] heeft enige jaren geleden een strook grond ter grootte van 900 m² aan de noordelijke zijde van haar perceel gekocht. Deze strook grond heeft in dit plan de bestemming "Agrarisch". Vanwege de op deze strook aangelegde parkeerplaatsen en waterberging wenst [appellante sub 7] dat deze strook grond de bestemming "Bedrijf" krijgt.

2.6.5. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en voorschriften voor gronden vaststellen. Ingevolge artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder h en i, van de planregels zijn de voor "Agrarisch" aangewezen gronden bestemd voor onder andere (onverharde) paden, wegen, parkeervoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen. Uit deze planregel is niet af te leiden dat de parkeervoorzieningen of waterhuishoudkundige voorzieningen ten behoeve van een agrarisch bedrijf moeten dienen. Nu de raad bij de vaststelling van bestemmingen een grote mate van beleidsvrijheid toekomt, de huidige bestemming zich niet verzet tegen de waterberging en de parkeerplaatsen en de raad de niet-agrarische bedrijfsactiviteiten in het buitengebied zoveel mogelijk wil beperken, heeft de raad in redelijkheid de bestemming "Agrarisch" voor de strook grond kunnen vaststellen. In de omstandigheid dat [appellante sub 7] deze strook grond inmiddels in eigendom heeft verworven, behoefde de raad geen aanleiding te zien hieraan ook de bestemming "Bedrijf" toe te kennen.

2.6.6. Over het betoog dat [appellante sub 7] ervan uit mocht gaan dat de bestemming van de strook grond bij de vaststelling zou worden gewijzigd, wordt overwogen dat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat door of namens de raad verwachtingen zijn gewekt dat het plan in de bestemming "Bedrijf" zou voorzien voor de bedoelde strook grond. De raad heeft het plan op dit punt derhalve niet in strijd met het vertrouwensbeginsel vastgesteld.

2.6.7. In hetgeen [appellante sub 7] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plandeel met de bestemming "Agrarisch" voor de strook grond aan de noordelijke zijde van het perceel [locatie 4] te Waspik strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is in zoverre ongegrond.

Proceskosten

2.7. Voor een proceskostenveroordeling ten aanzien van de beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellanten sub 5], [appellante sub 3] en [appellant sub 6] bestaat geen aanleiding.

De raad dient ten aanzien van de beroepen van [appellant sub 4] en [appellante sub 7] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart de beroepen van [appellant sub 4] en [appellante sub 7] gedeeltelijk gegrond;

II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Waalwijk van 9 december 2010 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied" voor zover het betreft:

(a) de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie" voor het perceel [locatie 2] te Waalwijk;

(b) de maximaal toegelaten goot- en bouwhoogte voor het perceel [locatie 4] te Waspik;

III. bepaalt dat de maximaal toegelaten goot- en bouwhoogte voor het perceel [locatie 4] te Waspik op 4 m respectievelijk 6 m wordt vastgesteld;

IV. bepaalt dat deze uitspraak voor het onderdeel zoals genoemd bij II onder (b) in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

V. verklaart de beroepen van [appellant sub 1], [appellanten sub 2], [appellante sub 3], [appellanten sub 5] en [appellant sub 6] geheel en de beroepen van [appellant sub 4] en [appellante sub 7] voor het overige ongegrond;

VI. veroordeelt de raad van de gemeente Waalwijk tot vergoeding van bij [appellant sub 4] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

veroordeelt de raad van de gemeente Waalwijk tot vergoeding van bij [appellante sub 7] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 911,12 (zegge: negenhonderdelf euro en twaalf cent), waarvan € 874,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

VII. gelast dat de raad van de gemeente Waalwijk aan [appellant sub 4] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 152,00 (zegge: honderdtweeënvijftig euro) vergoedt;

gelast dat de raad van de gemeente Waalwijk aan [appellante sub 7] het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 302,00 (zegge: driehonderdtwee euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.W.M. Kooijman, ambtenaar van staat.

w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Kooijman
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 2 mei 2012

177-661.