Uitspraak 201201940/1/A4


Volledige tekst

201201940/1/A4.
Datum uitspraak: 2 april 2012

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek van [verzoekster], gevestigd te Utrecht, om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

verzoekster,

en

het college van gedeputeerde staten van Utrecht,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 10 januari 2012 heeft het college aan [verzoekster] twee lasten onder dwangsom opgelegd wegens het niet voldoen aan de voorschriften 8.1.2 en 8.1.4 die aan de bij besluit van 19 april 2011 aan haar verleende revisievergunning zijn verbonden.

Tegen dit besluit heeft [verzoekster] bezwaar gemaakt.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 februari 2012, heeft [verzoekster] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 15 maart 2012, waar vergunninghoudster, vertegenwoordigd door mr. L.J. Wildeboer, advocaat te Utrecht, F.B.H. de Bree, G.J. Schipper en E. Dijk, en het college, vertegenwoordigd door mr. A. Avdić, I.V.M. Damhuis, A.J.F. Giesbers, J. van Otten en ir. J.H.M. Kerp, zijn verschenen. Voorts is ter zitting de stichting Stichting Milieugroep Zuilen, vertegenwoordigd door E.M. Korevaar en E. Hol, als partij gehoord.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge vergunningvoorschrift 8.1.2 moet vergunninghoudster binnen twee maanden na het van kracht worden van de vergunning, door middel van geurmetingen en berekeningen, aantonen dat de geuremissies van drie voeders met een hoog eiwitgehalte per geproduceerde voedersoort (zoals rundveevoer en varkensvoer) aan de in voorschrift 8.1.1 opgenomen grenswaarde voldoet indien alleen de te meten voedersoort wordt geproduceerd. De meetdatum evenals de representatieve bedrijfs- c.q. productieomstandigheden worden met het bevoegd gezag afgestemd. Een exemplaar van het rapport moet binnen één maand na de meting aan het bevoegd gezag worden voorgelegd.

Ingevolge vergunningvoorschrift 8.1.4 moet vergunninghoudster binnen één maand na het van kracht worden van de vergunning een voorstel aan het bevoegd gezag overleggen voor de verdeling van de productie van diervoeders met een hoog (>17%) eiwitgehalte op de aanwezige perslijnen, waarbij de totale emissie van alle perslijnen samen de 1.386 MouE per uur niet overschrijdt. Na verkregen goedkeuring hierop door het bevoegd gezag mogen de producten met hoge eiwitgehalten volgens het goedgekeurd voorstel worden geproduceerd.

2.2. Niet in geschil is dat het in de voorschriften 8.1.2 en 8.1.4 genoemde rapport en voorstel niet aan het college zijn overgelegd. In zoverre was het college bevoegd handhavend op te treden. Bij uitspraak van heden in zaak nr. 201106394/2/A4 heeft de voorzitter de aan [verzoekster] bij besluit van 19 april 2011 verleende revisievergunning geschorst, voor zover het vergunningvoorschrift 8.1.4 betreft. Gelet op hetgeen de voorzitter bij uitspraak van heden in voornoemde zaak heeft overwogen, ziet de voorzitter in de onderhavige procedure aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.

2.3. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van gedeputeerde staten van Utrecht van 10 januari 2012, kenmerk 80A5B749, voor zover het de last met betrekking tot vergunningvoorschrift 8.1.4 betreft, tot zes weken na de bekendmaking van het besluit op bezwaar, met dien verstande dat indien binnen die termijn wordt verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening, de schorsing doorloopt totdat op dat verzoek is beslist;

II. treft de voorlopige voorziening dat de in het besluit van 10 januari 2012 opgenomen termijn voor het overleggen van een rapport overeenkomstig vergunningvoorschrift 8.1.2 wordt verlengd tot drie maanden na deze uitspraak;

III. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Utrecht tot vergoeding van bij [verzoekster] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 437,00 (zegge: vierhonderdzevenendertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

IV. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Utrecht aan [verzoekster] het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 310,00 (zegge: driehonderdtien euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. T.G. Drupsteen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. E.T. de Jong, ambtenaar van staat.

w.g. Drupsteen w.g. De Jong
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 2 april 2012

628.