Uitspraak 201008187/2/V2


Volledige tekst

201008187/2/V2.
Datum beslissing: 21 oktober 2011

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Beslissing op het verzoek van:

[verzoeker], te [woonplaats],

om toepassing van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).

1. Procesverloop

Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 september 2011, heeft verzoeker verzocht om wraking van staatsraad mr. H.G. Lubberdink als voorzitter van een meervoudige kamer van de Afdeling belast met de behandeling van het hoger beroep in zaak nr. 201008187/1/V2.

De staatsraad heeft niet in de wraking berust.

De Afdeling heeft het verzoek ter zitting behandeld op 4 oktober 2011 waar verzoeker, vertegenwoordigd door mr. P.H. Hillen, advocaat te Tilburg, is gehoord. De staatsraad heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid te worden gehoord.

2. Overwegingen

2.1. Op verzoek van een partij kan ingevolge artikel 8:15 van de Awb elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.

Ingevolge artikel 88, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) is dit artikel van overeenkomstige toepassing indien bij de Afdeling hoger beroep wordt ingesteld.

2.2. Aan het verzoek om wraking van de staatsraad heeft verzoeker ten grondslag gelegd dat deze heeft gefungeerd als voorzitter van een meervoudige kamer van de Afdeling die in 2007 een door verzoeker bij haar ingesteld hoger beroep ongegrond heeft verklaard. Volgens verzoeker kan de staatsraad de zaak waarin thans door hem hoger beroep is ingesteld niet meer onbevangen tegemoet treden omdat in deze zaak sprake is van hetzelfde feitencomplex, het hoger beroep in 2007 in stellige bewoordingen met toepassing van artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000 en artikel 8:54, eerste lid, van de Awb ongegrond is verklaard en de wettelijke termijn voor het doen van uitspraak, neergelegd in artikel 89, tweede lid, van de Vw 2000, inmiddels is overschreden. Verzoeker meent dat hierdoor de schijn van partijdigheid van de staatsraad is gewekt.

2.3. In hetgeen verzoeker heeft aangevoerd is geen grond te vinden voor het oordeel dat de staatsraad niet in onpartijdigheid zijn oordeel zal kunnen vormen. Daarbij is in aanmerking genomen dat het tot de normale, uit zijn benoeming voortvloeiende, taak van een staatsraad hoort om in elke aan zijn oordeel onderworpen zaak opnieuw de relevante feiten te selecteren en te waarderen, en op die feiten de in aanmerking komende rechtsregels toe te passen. Voorts is in aanmerking genomen dat in het kader van het thans aanhangige hoger beroep een andere rechtsvraag ter beantwoording voorligt dan die welke in voormelde uitspraak van 2007 is beantwoord. De omstandigheid dat in de bewoordingen van die uitspraak is aangesloten bij de tekst van voormeld artikel 91, tweede lid, het feit dat die uitspraak buiten zitting is gedaan en het feit dat de termijn voor het doen van uitspraak inmiddels is overschreden vormen evenmin grond voor het oordeel dat sprake is van vooringenomenheid van de staatsraad dan wel de gerechtvaardigde vrees daarvoor.

2.4. Het verzoek dient te worden afgewezen.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. C.J.M. Schuyt en mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. Willems, ambtenaar van staat.

w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Willems
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 21 oktober 2011

412.