Uitspraak 200507769/1


Volledige tekst

200507769/1.
Datum uitspraak: 14 november 2005

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,
appellant,

tegen de uitspraak in de zaken nos. AWB 05/36761, 05/36768, 05/36771, 05/36772 van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Leeuwarden, van 29 augustus 2005 in de gedingen tussen:

[wederpartij sub 1] en [wederpartij sub 2], alsmede hun kinderen [namen kinderen]

en

appellant.

1. Procesverloop

Bij besluiten van 2 augustus 2005 zijn [wederpartij sub 1] en [wederpartij sub 2], alsmede hun kinderen [namen kinderen] (hierna: de vreemdelingen) in vreemdelingenbewaring gesteld. Deze besluiten zijn aangehecht.

Bij uitspraak van 29 augustus 2005, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank ’s-Gravenhage, nevenzittingsplaats Leeuwarden (hierna: de rechtbank), de daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroepen gegrond verklaard, de opheffing van de bewaring bevolen en aan de vreemdelingen schadevergoeding toegekend. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellant (hierna: de minister) bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 5 september 2005, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

Bij brief van 13 september 2005 hebben de vreemdelingen een reactie ingediend.

Bij brief van 10 oktober 2005 hebben de vreemdelingen een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 oktober 2005, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. G.M.H. Hoogvliet, advocaat te 's-Gravenhage, en [wederpartij sub 2] en [namen kinderen] in persoon, bijgestaan door mr. I.M. Zuidhoek, advocaat te Groningen, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. In grief 1 klaagt de minister dat - samengevat weergegeven - de rechtbank, door te overwegen dat onvoldoende is gemotiveerd dat de openbare orde de bewaring van de vreemdelingen vorderde en niet met een lichter middel kon worden volstaan, heeft miskend dat op uitgeprocedeerde asielzoekers, als de vreemdelingen, die hun asielaanvragen vóór 1 april 2001 hebben ingediend, het "Project Terugkeer" wordt toegepast, zoals dat blijkt uit zijn brief aan de Voorzitter van de Tweede Kamer van 23 januari 2004 (TK 2003-2004, 19 637 en 29 344, nr. 793). Dit project is in januari 2005 aangevangen en houdt in dat de desbetreffende vreemdeling gedurende maximaal 16 weken aanvankelijk intensief wordt begeleid en wordt gestimuleerd en gefaciliteerd tot zelfstandige terugkeer naar het land van herkomst. Als dit niet lukt, kan in voorkomend geval uiteindelijk grond bestaan om tot vreemdelingenbewaring te besluiten. Die situatie doet zich voor - en heeft zich in dit geval voorgedaan - wanneer de desbetreffende vreemdeling niet heeft voldaan aan zijn rechtsplicht om zelfstandig te vertrekken en evenmin daadwerkelijk en te goeder trouw al het nodige heeft gedaan om tot zelfstandig vertrek te komen.

In die omstandigheden ontbreekt zicht op uitzetting niet. Hoewel dat uit het voor opleggen van de maatregel voorgeschreven modelformulier niet met zoveel woorden blijkt, worden deze aspecten en elementen, evenals de belangen van de vreemdelingen die uit het dossier blijken, gewogen, alvorens tot de maatregel wordt besloten.

Dat is ook in dit geval, waarin overigens geruime tijd, doch zonder resultaat, het "lichter middel" van artikel 57 van de Vreemdelingenwet 2000 is toegepast, gebeurd. Met dat middel kon dus niet langer worden volstaan, aldus de minister.

2.2. De grief slaagt. Onder voormelde op zichzelf niet bestreden omstandigheden is in de besluiten van 2 augustus 2005 toereikend gemotiveerd, dat en waarom in dit geval, waarin zich, naar in hoger beroep niet in geschil is, voldoende gronden voor inbewaringstelling voordoen, het belang van de openbare orde de bewaring kan vorderen, ondanks de persoonlijke belangen van de vreemdelingen bij afzien daarvan.

Met de overweging de vreemdelingen blijkens de verslagen van de vertrekgesprekken hebben verklaard terug te willen naar Syrië heeft de rechtbank miskend dat het oudste lid van de familie nog op 22 maart 2005 heeft verklaard dat zij niet terug willen en dat hij prefereert om in Nederland te blijven. Met de overweging dat de vreemdelingen in ieder geval een zekere vorm van medewerking aan hun vertrek hebben verleend, heeft de rechtbank bovendien miskend dat dit volgens het ter zake gevoerde beleid - vastgesteld in samenspraak met de Tweede Kamer - niet genoeg is: de vreemdelingen, op wie de rechtsplicht rust Nederland te verlaten, dienen hun actieve en volledige medewerking te verlenen aan het verkrijgen van de voor hun vertrek noodzakelijke documenten.

2.3. In grief 2 klaagt de minister dat de rechtbank ten onrechte aan de vreemdelingen schadevergoeding heeft toegekend.

Nu grief 1 slaagt, slaagt deze grief evenzeer.

2.4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, overweegt de Afdeling als volgt.

2.5. Niet bestreden is dat de vreemdelingen sedert december 2003 geen rechtmatig verblijf hier te lande hebben. Hoewel op hen de plicht rust het land te verlaten, hebben zij dat niet binnen de gestelde vertrektermijn gedaan. Zoals hiervoor overwogen, brengt de op hen rustende vertrekplicht onder meer met zich dat zij actieve en volledige medewerking verlenen aan het verkrijgen van de voor hun vertrek noodzakelijke documenten.

Uit de door de vreemdelingen overgelegde brieven van 23 maart 2005 van de Syrische ambassade blijkt dat de Syrische autoriteiten bereid zijn een laissez-passer te verstrekken, indien één van de in die brief vermelde originele documenten wordt overgelegd. Aldus bestaat geen grond om op voorhand aan te nemen dat de Syrische autoriteiten niet bereid zijn een laissez-passer af te geven.

Uit de dossiers van de vreemdelingen blijkt verder dat zij slechts via een in Amerika wonend familielid hebben getracht in contact te komen met familieleden in Syrië, naar gesteld teneinde vanuit dat land de voor hun terugkeer benodigde documenten te verkrijgen, doch geen pogingen hebben ondernomen om vanuit Nederland contact op te nemen met die familieleden. Aldus hebben zij niet de vereiste actieve bijdrage geleverd aan het verkrijgen van de voor hun terugkeer benodigde documenten. Dat de vreemdelingen stellen dat het niet veilig is om telefonisch contact op te nemen met familieleden, leidt niet tot een ander oordeel. Daargelaten dat zij niet hebben getracht schriftelijk contact op te nemen met die familieleden, hebben zij niet aannemelijk gemaakt dat reeds het enkele vragen naar documenten, benodigd om hun terugkeer te bewerkstelligen, de door hun gestelde risico's met zich brengt.

Nu de vreemdelingen niet die inspanning hebben geleverd die van hun mocht worden verwacht, bestaat geen grond voor het oordeel dat de minister zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat uit de dossiers van de vreemdelingen niet blijkt dat zij de vereiste actieve en intensieve bijdrage hebben geleverd aan hun zelfstandige terugkeer. De minister heeft de gevolgen daarvan - waaronder de bewaring, waarvan de duur in een geval als dit niet bij wet is gemaximeerd - terecht voor rekening van de vreemdelingen gelaten.

De vreemdelingen kunnen evenmin worden gevolgd, waar zij betogen dat geen zicht op hun uitzetting bestaat. Het voornemen om hen uit te zetten bestond op 2 augustus 2005 en bestaat nog. Veelal is, zoals ook in dit geval, medewerking van de zijde van de vreemdeling daartoe nodig. Indien het belang van de openbare orde vordert dat, met het oog op de voorgenomen uitzetting, een vrijheidsontnemende maatregel wordt opgelegd, brengt het wettelijk systeem niet mee dat die maatregel slechts kan worden toegepast ten aanzien van de vreemdeling die medewerking verleent, maar ook en in het bijzonder ten aanzien van de vreemdeling die die medewerking niet of in onvoldoende mate verleent. Juist in laatstbedoeld geval wordt de mogelijkheid van uitzetting veiliggesteld, doordat permanent kan worden toegezien op de van hem te verlangen inspanningen tot terugkeer. Aldus is zicht op uitzetting niet komen te ontbreken, maar wordt het integendeel verscherpt en bevorderd.

Gelet op het vorenstaande, heeft de minister zich voorts niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat het gevaar bestaat dat de vreemdelingen zich aan hun uitzetting zullen onttrekken. Dat de vreemdelingen zich in het verleden, als gesteld, wel steeds aan hun meldplicht hebben gehouden, maakt dit niet anders. De minister heeft het risico dat de vreemdelingen zich niet meer zouden melden, zodra hun uitzetting daadwerkelijk in zicht kwam, niet hoeven aanvaarden.

2.6. Nu in hetgeen de vreemdelingen in beroep hebben aangevoerd geen grond is te vinden voor het oordeel dat oplegging van de betrokken maatregel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, zal de Afdeling de beroepen alsnog ongegrond verklaren. Er is geen grond voor schadevergoeding.

2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Leeuwarden, van 29 augustus 2005 in zaak no. AWB 05/36761, 05/36768, 05/36771 en 05/36772;

III. verklaart het bij de rechtbank in die zaken ingestelde beroep ongegrond;

IV. wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr. B. van Wagtendonk en mr. R. van der Spoel, Leden, in tegenwoordigheid van mr. H. Vonk, ambtenaar van Staat.

w.g. Loeb w.g. Vonk
Voorzitter ambtenaar van Staat

345.