Uitspraak 201107782/1/A1


Volledige tekst

201107782/1/A1.
Datum uitspraak: 21 maart 2012

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Eindhoven,
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 6 juni 2011 in zaak nr. 10/3288 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven.

1. Procesverloop

Bij besluit van 30 september 2009 heeft het college [appellant] onder oplegging van een dwangsom van € 1.000,00 per geconstateerde overtreding tot een maximum van € 10.000,00 gelast, ervoor te zorgen dat het gebruik van vluchtmogelijkheden in het bouwwerk aan de [locatie] te Eindhoven (hierna: het perceel) niet wordt belemmerd en dat vluchtroutes altijd worden vrijgehouden van obstakels.

Bij besluit van 9 augustus 2010 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard voor zover het bezwaar ziet op de hoogte van de dwangsom, het bedrag van de dwangsom verlaagd tot € 500,00 per geconstateerde overtreding met een maximum van € 5.000,00 en het besluit van 30 september 2009 voor het overige in stand gelaten.

Bij uitspraak van 6 juni 2011, verzonden op 8 juni 2011, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 juli 2011, hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Bij brief van 6 december 2011 heeft het college de als gevolg van niet-naleving van de last van 30 september 2009 verbeurde dwangsom van € 500,00 van [appellant] ingevorderd.

Bij brief van 18 juni 2012 heeft [appellant] daartegen bezwaar gemaakt.

Bij brief van 2 februari 2012, ingekomen op 3 februari 2012, heeft het college het bezwaarschrift ter behandeling aan de Raad van State doorgezonden.

Het college en [appellant] hebben nadere stukken ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 februari 2012, waar [appellant] in persoon en het college, vertegenwoordigd door mr. J.N.H. Kepers, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 7b, tweede lid, aanhef en onder a, van de Woningwet is het, voor zover hier van belang, verboden om een bouwwerk te laten gebruiken anders dan in overeenstemming met de op dat gebruik van toepassing zijnde voorschriften als bedoeld in artikel 8, tweede lid, onderdeel a. Ingevolge het derde lid, aanhef en onder b, voor zover hier van belang, heeft het verbod als bedoeld in het tweede lid mede betrekking op het niet voldoen aan de voorschriften met betrekking tot het gebruik van een bouwwerk als bedoeld in artikel 8, achtste lid, indien en voor zover deze voorschriften op grond van het negende lid van dat artikel rechtstreeks gelden. Ingevolge artikel 8, tweede lid, aanhef en onderdeel a, voor zover hier van belang, bevat de bouwverordening voorschriften omtrent het gebruik van woningen waaronder in elk geval zijn begrepen voorschriften met betrekking tot de brandveiligheid. Ingevolge het achtste lid, voor zover hier van belang, kunnen bij algemene maatregel van bestuur ter bevordering van een eenheid in de bouwverordeningen regelen worden gegeven omtrent de inhoud van de voorschriften als bedoeld in het tweede lid. Ingevolge het negende lid, voor zover hier van belang, gelden de in het achtste lid genoemde voorschriften rechtstreeks zolang de bouwverordening niet met die voorschriften in overstemming is gebracht.

Gelet op de artikelen 8, achtste lid, en 120a van de Woningwet, is het besluit van 26 juli 2008, houdende de vaststelling van voorschriften met betrekking tot het gebruik van bouwwerken uit het oogpunt van brandveiligheid (Besluit brandveilig gebruik bouwwerken, hierna: het Gebruiksbesluit) genomen. Ingevolge artikel 2.9.1, aanhef en onder c, van het Gebruiksbesluit is het, onverminderd het bij of krachtens dit besluit bepaalde, verboden in, op, aan of nabij een bouwwerk voorwerpen of stoffen te plaatsen, te werpen of te hebben, handelingen te verrichten of na te laten, werktuigen, middelen of voorzieningen te gebruiken of niet te gebruiken of anderszins belemmeringen op te werpen of hinder te veroorzaken waardoor het gebruik van vluchtmogelijkheden bij brand wordt belemmerd.

2.2. Vast staat dat, nu de vluchtwegen in het pand worden belemmerd, in strijd met artikel 2.9.1, aanhef en onder c, van het Gebruiksbesluit gelezen in verbinding met artikel 7b van de Woningwet is gehandeld. Het college was derhalve bevoegd terzake handhavend op te treden.

2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college hem als overtreder kon aanmerken. Daartoe voert hij aan dat een of meer studenten, als bewoners van het pand, de daadwerkelijke overtreders zijn en dat het college over voldoende machtsmiddelen beschikt om uit te zoeken wie dat precies zijn. Voorts voert hij aan dat hij al hetgeen heeft gedaan wat in zijn macht lag om de overtreding te voorkomen en dat artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM) er aan in de weg staat dat hij in de nachtelijke uren het pand inspecteert.

2.3.1. Het college heeft aan het gedeeltelijk in bezwaar gehandhaafde besluit artikel 7b, tweede lid, aanhef en onder a, en derde lid, aanhef en onder b, gelezen in verbinding met artikel 8, tweede lid, aanhef en onderdeel a, van de Woningwet ten grondslag gelegd. Ingevolge voormelde bepalingen gelezen in verbinding met artikel 8, achtste lid en negende lid, van de Woningwet is het verboden een bouwwerk te gebruiken of laten gebruiken in strijd met het Gebruiksbesluit. Anders dan [appellant] betoogt, richt de norm zich niet alleen tot de gebruiker van het bouwwerk maar ook tegen degene die het bouwwerk laat gebruiken. [appellant] is eigenaar van het pand waarin de overtredingen zijn geconstateerd. [appellant] heeft het pand aan studenten verhuurd, die het in strijd met artikel 2.9.1 van het Gebruiksbesluit gebruiken. Als eigenaar en verhuurder heeft [appellant] zeggenschap over en invloed op het gebruik van de woning door middel van de huurovereenkomst. Niet is gebleken dat hij het niet in zijn macht heeft om de overtreding te beëindigen. Hetgeen [appellant] met betrekking tot de door hem getroffen maatregelen en artikel 8 EVRM heeft aangevoerd, wat daar ook van zij, leidt niet tot een ander oordeel, nu dat niet van belang is voor de beantwoording van de vraag, of hij als overtreder kan worden aangemerkt. Onder deze omstandigheden heeft de rechtbank terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het college [appellant] niet als overtreder kon aanmerken. Het betoog faalt.

2.4. Het betoog van [appellant] dat het in bezwaar gehandhaafde besluit van 30 september 2009 in strijd is met artikel 6 van het EVRM faalt, reeds omdat het opleggen van een last onder dwangsom niet is te beschouwen als een "criminal charge" in de zin van dat artikel.

2.5. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de hoogte van de dwangsom niet disproportioneel is. Daartoe voert hij aan dat de belemmering van de vluchtwegen beperkt was. Voorts voert hij aan dat hij maatregelen heeft getroffen om herhaling van de overtreding te voorkomen. Ten slotte voert hij aan dat het college geen rekening heeft gehouden met de draagkracht van de studenten.

2.5.1. In het door [appellant] aangevoerde is geen aanknopingspunt te vinden voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de door het college vastgestelde dwangsom in redelijke verhouding staat tot de zwaarte van de geschonden norm. De rechtbank heeft daarbij terecht de beoogde werking van de dwangsom, te weten een prikkel voor de overtreder, in dit geval [appellant], om aan de last te voldoen, in aanmerking genomen. Anders dan [appellant] aanvoert, behoefde het college geen rekening te houden met de draagkracht van de studenten, nu [appellant] als overtreder is aangemerkt en niet de studenten. Door [appellant] is niet aannemelijk gemaakt dat de belemmering van de vluchtwegen beperkt is. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de last is opgelegd in het kader van de brandveiligheid. Voorts wordt in aanmerking genomen dat het college, zoals ter zitting is gebleken, de dwangsom reeds heeft gematigd, nu [appellant] na de constatering van de overtredingen enkele maatregelen had getroffen om herhaling van de overtreding te voorkomen. Het betoog faalt.

2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.7. Het college heeft het bezwaar van [appellant] van 18 januari 2012 tegen de brief van 6 december 2011 aan de Afdeling doorgezonden. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat, gelet op artikel 5:39 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), zoals die luidt per 1 juli 2009, het hoger beroep inzake de last onder dwangsom mede betrekking heeft op een beschikking die strekt tot invordering van de dwangsom, nu deze door [appellant] wordt betwist. Volgens het college is de Afdeling bevoegd om te beslissen op het bezwaar van [appellant].

2.8. Het college heeft tijdens controles op 27 februari 2008, 16 mei 2008 en 23 september 2009 onder meer geconstateerd dat de vluchtwegen in het gehele pand op het perceel worden belemmerd door de opslag van goederen. Dit acht het college in strijd met artikel 2.9.1 van het Gebruiksbesluit. De bij besluit van 30 september 2009 opgelegde last onder dwangsom strekt tot voorkoming van herhaling van deze overtredingen.

2.9. Ingevolge artikel IV van de Vierde tranche van de Awb (hierna: de Vierde tranche) blijft, indien een bestuurlijke sanctie wordt opgelegd wegens een overtreding die plaatsvond voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, het recht van toepassing zoals dat gold voor dat tijdstip. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 1 juni 2011 in zaak nr. 201007178/1/H1) valt uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Awb (Kamerstukken II 2003/04, 29 702, nr. 3, blz. 165) af te leiden dat het in artikel IV van de Vierde tranche neergelegde overgangsrecht ten doel heeft eerbiedigende werking toe te kennen aan het recht zoals dit gold tot 1 juli 2009, indien op die datum sprake was van een lopend handhavingsproces. Om het recht zoals dit gold tot 1 juli 2009 van toepassing te laten blijven, dient, gelet op voormelde uitspraak, in een geval als dit, waarbij het college handhavend optreedt wegens overtredingen die hebben plaatsgevonden zowel vóór als na 1 juli 2009, een duidelijke aanwijzing aanwezig te zijn dat vóór 1 juli 2009 sprake was van een lopend handhavingsproces. Nu het schriftelijke voornemen tot handhaving op 14 augustus 2008 aan [appellant] is verzonden, waarbij [appellant] in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze als bedoeld in artikel 4:8, eerste lid, van de Awb, naar voren te brengen, is het recht zoals dat gold tot 1 juli 2009 op het geschil van toepassing. De burgerlijke rechter is derhalve bevoegd kennis te nemen van een geschil omtrent de invordering van dwangsommen die zijn verbeurd ten gevolge van het in bezwaar gehandhaafde besluit van 30 september 2009.

2.10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. bevestigt de aangevallen uitspraak;

II. verklaart zich onbevoegd om van het beroep kennis te nemen.

Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, ambtenaar van staat.

w.g. Bijloos w.g. Montagne
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 21 maart 2012

374-712.